Week 2 spijsvertering Flashcards

1
Q

welke 6 taken voert het spijsverteringsstelsel uit?

A
  • opname van voedsel uit het uitwendige milieu;
  • mechanische verkleining en menging van het voedsel;
  • chemische bewerking door enzymen;
  • vervoer van voedsel door het spijsverteringskanaal;
  • overdracht van de voedingsstoffen aan het bloed;
  • uitscheiding van onverteerde en onverteerbare stoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke 6 voedingsstoffen heeft de mens nodig?

A

welke 6 voedingsstoffen heeft de mens nodig?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe wordt fructose en galactose omgezet en tot wat?

A

door middel van de lever, in glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waarvan is ribose een bouwstof?

A

van DNA en RNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke 3 groepen lipiden zijn er?

A

triglyceriden, fosfolipiden en steroiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe worden lipiden omgezet bij vertering?

A

in glycerol en vetzuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke 5 functies hebben lipiden?

A
  • energiereserve (vetweefsel);
  • bouwstof (zoals in celmembranen);
  • oplosmiddel voor bepaalde vitaminen;
  • elektrische isolatie rondom zenuwceluitlopers;
  • brandstof voor de celstofwisseling.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waaruit zijn eiwitten opgebouwd?

A

uit aminozuren, 12 niet-essentiele en 8 essentiele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe worden mineralen verdeeld en welke elementen horen hier bij?

A

zouten= kalium, natrium, chloride, fosfor, calcium en magnesium
spoorelementen= ijzer, koper, aluminium, zink, chroom, mangaan, fluor en jodium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

in welke twee groepen worden vitaminen ingedeeld?

A

in vet oplosbare vitaminen (A, D, E en K) en in water oplosbare vitaminen (B en C).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn de 3 functies van zouten?

A
  • regeling van de kristalloïd-osmotische waarde van bloed en weefselvocht;
  • bufferwerking zodat de zuurgraad (pH) constant blijft;
  • bouwstoffen, zoals de calcium- en magnesiumzouten in de botten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn de 5 functies van water?

A
  • voor de homeostase;
  • als bouwstof;
  • als oplosmiddel;
  • als transportmedium;
  • als warmtebuffer.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

van binnen naar buiten de wand van het spijsverteringsstelsel?

A
  1. mucosa
  2. lamina propria mucosae
  3. muscularis mucosae
  4. submucosa
  5. muscularis
  6. serosa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

als welke 4 organen dient de cavum oris?

A
  • spijsverteringsorgaan;
  • ademhalingsorgaan;
  • spreekorgaan;
  • smaak- en tastorgaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

door welke 4 dingen wordt de mondholte begrensd?

A
  1. zacht gehemelte
  2. hard gehemelte
  3. gehemeltebogen
  4. wangen en lippen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de tong voor spier?

A

een beweeglijke dwarsgestreepte spier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

welke 7 functies heeft de tong?

A
  • ondersteuning van het kauwen;
  • vermenging van voedsel met speeksel;
  • onderzoek van het voedsel door smaak-, tast- en warmtesensoren in het tongslijmvlies;
  • ondersteuning van de slikbeweging;
  • ondersteuning bij het spreken;
  • reiniging van het gebit;
  • tongzoenen en likken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

welke drie grote speekselklieren zijn er?

A
  • oor
  • onderkaak
  • ondertong
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

welke 3 elementen in speeksel ondersteunen de afweer?

A

globuline, leukocyten en lysozym

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

hoe gaat het slikken proces?

A

Het slikken begint met een willekeurige fase: met je tong duw je een spijsbrok (bolus) naar de keelwand toe. Daarna volgt een onwillekeurige fase. Dat is de slikreflex: gelijktijdig sluit het strotklepje de luchtpijp af, sluit de huig de neusholte af en ontspant een sluitspier bovenin de slokdarm. De keelwandspieren duwen de bolus in de slokdarm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

hoe wordt voedsel naar de maag getransporteerd door de slokdarm?

A

doormiddel van de peristaltiek: knijpbewegingen van afwisselend de kring- en de lengtespieren van de muscularis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

welke twee sluitspieren heeft de slokdarm?

A
  • bovenste slokdarmsfincter (faryngo-oesofageale sfincter) vlakbij de keelholte, ontspant alleen tijdens het slikken;
  • onderste slokdarmsfincter (gastro-oesofageale sfincter) vlakbij de maagingang, verhindert dat maaginhoud terugstroomt in de slokdarm.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de vaatvoorziening van de slokdarm? (3)

A
  • aftakking halsslagader
  • slokdarmarterien
  • bovenste slokdarmvenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

uit welke 3 delen bestaat de pharynx?

A
  1. nasopharynx (neus-keel)
  2. oropharynx (mond-keel)
  3. laryngopharynx ( strottenhoofd-keel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

door welk hormoon wordt afscheiding van de het maagsap geregeld?

A

gastrine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

welke 5 delen van de maag zijn er?

A
  • cardia, vlak onder de onderste slokdarmsfincter;
  • fundus, het bolle deel tegen het diafragma aan ligt;
  • corpus, het verticale deel van de maag;
  • antrum, het deel dat aansluit op de twaalfvingerige darm;
  • pylorus (maagportier), de maaguitgang met in de wand de m sphincter pylori, een kringspier die de maag afsluit van de twaalfvingerige darm.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wat zijn de 5 functies van de maag?

A
  • tijdelijke opslag van het ingeslikte voedsel;
  • heftige peristaltiek waardoor het voedsel vermengd wordt met maagsap;
  • afbraak van eiwitten door pepsine;
  • onschadelijk maken van ziekteverwekkers en schadelijke stoffen door het maagzuur;
  • vorming van de intrinsieke factor (nodig voor de resorptie van vitamine B12).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wat doet het pylorus reflex?

A

De pylorusreflex doet de m. sphincter pylori sluiten nadat een portie zure chymus naar de twaalfvingerige darm is doorgelaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

welk hormoon produceert de duodenumwand wat als gevolg heeft de stimulering van natriumbicarbonaat?

A

secretine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

wat doet natriumcarbonaat met een zure chymus?

A

neutraliseert het, tot ph van 8

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

vaatvoorziening maag?(2)

A

maagarterien
maagvenen

32
Q

welke 3 delen bestaan uit de dunne darm? latijns

A
  • twaalfvingerige darm (duodenum)
  • nuchtere darm(jejunum)
  • kronkeldarm (ileum)
33
Q

3 functies van dunne darm?

A
  • voltooiing van de vertering van koolhydraten, lipiden en eiwitten;
  • resorptie van de (verteerde) voedingsstoffen in het bloed;
  • transport van onverteerde stoffen naar de dikke darm.
34
Q

welke afbrekende stoffen zitten in alvleessap? (4)

A

amylase, lipase, trypsine, proteasen

35
Q

wat doet gal en waar komt het van daan?

A

emulgeren van vetten, galbuis

36
Q

welke 3 afbrekende stoffen zitten in darmsap?

A

disacharidasen, dipeptidasen en lipase

37
Q

wat doet secretine en cholecystokinine?

A

afgifte van darmsap en alvleessap stimuleren

38
Q

waarvoor zorgt de bauhinklep?

A

terugstromen van darminhoud naar dunne darm

39
Q

uit welke 3 delen bestaat de dikke darm?

A
  • blindedarm (caecum) met het wormvormig aanhangsel (appendix vermiformis);
  • colon, bestaande uit colon ascendens, colon transversum, colon descendens en colon sigmoïdeum;
  • endeldarm (rectum) met de ampulla recti en eindigend in de anus.
40
Q
A
40
Q

5 functies van de dikke darm?

A
  • indikken van de chymus door resorptie van water;
  • resorptie van bruikbare stoffen, (o.a. vitaminen K, B5 en B8) die door de darmflora worden geproduceerd;
  • transport van onverteerde en onverteerbare voedingsstoffen naar de endeldarm;
  • opslag van feces;
  • defecatie.
41
Q

welke 2 sluitspieren heeft de anus?

A
  • de inwendige sluitspier (m. sphincter ani internus), een gladde spier (onwillekeurig/vegetatief);
  • de uitwendige sluitspier (m. sphincter ani externus), een dwarsgestreepte spier (willekeurig/animaal).
42
Q

vaatvoorziening dikke darm? (4)

A
  • a. mesenterica superior (eerste gedeelte van de dikke darm)
  • a. mesenterica inferior (rest van de dikke darm);
  • poortader (v. portae), voert bloed naar de lever;
  • veneuze afvoer vanuit onderste gedeelte van de endeldarm gaat rechtstreeks naar de onderste holle ader.
43
Q

De alvleesklier (pancreas) produceert alvleessap dat via de ………. (ductus pancreaticus) naar de twaalfvingerige darm wordt vervoerd

A

pancreasbuis

44
Q

welke dingen komen samen in het driehoekje van Kiernan?

A

venule van poortader, arteriole van leverslagader

45
Q

welke 4 suikerstofwisselingsreacties zijn er?

A
  • glycogenese (aanmaak van glycogeen);
  • glycogenolyse (afbraak van glycogeen);
  • glucogenese (vorming van glucose uit andere monosachariden);
  • gluconeogenese (nieuwvorming van glucose uit aminozuren, glycerol, vetzuren en melkzuur).
46
Q

welke 5 vetstofwisselingsreacties zijn er?

A
  • lipogenese (aanmaak van vetten);
  • lipolyse (afbraak van vetten);
  • omzetting van vetzuren;
  • vorming van lipoproteïnen: VLDL (very low density lipoprotein = meervoudig onverzadigd), LDL (low density lipoprotein = onverzadigd) en HDL (high density lipoprotein = verzadigd);
  • aanmaak van cholesterol.
47
Q

welke 3 eiwitstofwisselingsreacties zijn er?

A
  • eiwitsynthese (eiwitaanmaak uit aminozuren), waaronder de plasma-eiwitten;
  • transaminering (omzetting van aminozuren in andere aminozuren);
  • desaminering (afbraak van aminozuren).
48
Q

hoe gebeurd ontgifting in de lever?

A

omzetting van ammoniak in ureum, giftige bilirubine koppelen aan glucuronzuur, afbreken schadelijke stoffen

49
Q

hoe loopt bilirubine via het enterohepatische kringloop?

A

lever–> gal–> darmkanaal–> poortader–> lever

50
Q

door welke 2 dingen wordt bilirubine uitgescheiden?

A

feces en urine

51
Q

welke stoffen slaat de lever op?

A
  • glycogeen (maximaal 200 gram);
  • vetten;
  • in vet oplosbare vitaminen (A, D, E en K);
  • vitaminen van het B-complex;
  • ijzer en een aantal spoorelementen.
52
Q

vaatvoorziening lever? (3)

A
  • leverslagader (a. hepatica), een vertakking van de aorta abdominalis;
  • poortader (v. portae) met veneus bloed uit het verteringskanaal en de milt;
  • drie leveraders (venae hepaticae), monden uit in de onderste holle ader.
53
Q

functies galblaas (3)?

A
  • galopslag;
  • indikken van gal;
  • galafgifte via de galbuis
54
Q

wat is een mensenteriaal infarct?

A

infarct in de darm meestal bij een deel

55
Q

wat is een ileus?

A

Een ileus is een passagebelemmering van de darminhoud, spijsbrij en gassen kunnen niet afgevoerd worden richting de anus

56
Q

welke 2 soorten ileus heb je?

A
  1. mechanische= darmobstructie door beklemming, vernauwing of voorwerpen. vaak koliekpijn
  2. paralytische = darmverlamming, bewegen zorgt voor prikkeling van buikvliezen
57
Q

wat zijn klassieke symptomen van buikvliesontsteking?

A
  • pijn
  • defense musculaire
  • opgezette buik
58
Q

oorzaken mechanische ileus?

A
  • Strengen (littekenweefsel na operaties)
  • Tumoren (bijvoorbeeld sigmoïd carnicoom)
  • Beklemde hernia (buikwandbreuken, bijvoorbeeld bij liesband of littekens)
  • Invaginatie (dunne darm stulpt in dikke)
  • Volvulus (draaiing van sigmoïd of coecum)
  • Fecolith (keiharde keutel)
  • Galstenen (grote)
  • Ingeslikte voorwerpen (dopjes, plastic zak)
  • Plantenvezels (vooral bij ileostoma of maagresecties)
  • Wormenkluwen (bosje darmparasieten
59
Q

symptomen mechanische ileus?

A

Symptomen van mechanische ileus zijn:
* Koliekpijn (pijnaanvallen met bewegingdrang)
* Krachtig braken (eerst maaginhoud, dan gallig, later fecaloïd = als poep)
* Later een opgezette buik (darmen vol vocht en gas)
* Na één dag ontbreken winden en ontlasting (darmen na de afsluiting zijn dan leeg.

60
Q

oorzaken/ symptomen paralytische ileus?

A

Peritonitis ( perforaties, ontstekingen, bloedingen, necrose)
* Buikoperaties (laparotomie en laparoscopie)
* Opiaten (morfine, fentanyl, enzovoort)
Symptomen van paralytische ileus zijn:
* Opgezette buik (darmen vol vocht en gas)
* Ontbreken van winden en ontlasting (ook de endeldarmperistaltiek ligt stil)
* Braken (later en niet heftig)
* Continue pijnklachten, waarbij patiënt stilligt

61
Q

welke 2 complicaties kunnen er ontstaan bij ileus?

A

Shock: deze berust meestal op de hypovolemie (minder vocht in de circulatie) door braken/ anorexie en vochtophoping in de darm. Bij een sepsis met rode , warme huid speelt algehele vaatverwijding ook een rol.
* Perforatie: van de overvolle darmdelen, waardoor peritonitis ontstaat of verergert.

62
Q

Wanneer zoutzuur en pepsine de oesophagus, maag of dunne darm beschadigen , spreekt men van ?

A

ulcus pepticum

63
Q

Ulcus duodeni en ulcus ventriculi ?

A

dit is aantasting van het duodenum (twaalfvingerige darm) of van de maagwand door zoutzuur en pepsine. Ulcus duodeni komt meer voor dan ulcus ventriculi. Maagzweren zitten dus vaker in de twaalfvingerige darm.

64
Q

Risicofactoren voor ulcus duodeni en ulcus ventriculi zijn?

A

Erfelijkheid
* NSAID – gebruik ( prostaglandineremmers verminderen beschermende slijmproductie)
* Corticosteroïden ( deze onderdrukken de eiwitsynthese, ook in de maagwand)
* Stress (de doorbloeding in de buikorganen neemt af bij vluchtreacties)
* Helicobacter pylori (vooral bij recidiverende maagzweren)

65
Q

wat is de ziekte van Chron en colitis ulcerosa?

A

Ziekte van Crohn en colitis ulcerosa, beide afwijkingen zijn chronische darmontstekingen. Bij de ziekte van Crohn (enteritis regionalis) zijn vaak stukken aangedaan, afwisselend met normale darmdelen. Dit beeld wordt wel skip lesions genoemd. Veel patiënten hebben de ziekte van Crohn zowel in de dunne als in de dikke darm.
Colitis ulcerosa (dikkedarmontsteking met zweren) is beperkt tot het slijmvlies van de dikke darm en gewoonlijk is de endeldarm aangedaan. Uit de zweertjes komt vaak bloed bij de ontlasting.

66
Q

verschijnselen ziekte van Crohn en ulcerosa?

A

Zowel bij de ziekte van Crohn als bij colitis ulcerosa zijn darmkrampen, gewichtsverlies en diarree gebruikelijk. Gewichtsverlies kan komen door anorexie (gebrek aan eetlust) en verstoorde resorptie

67
Q

wat is vaak te zien bij de ziekte van Crohn?

A

fistels

68
Q

problemen bij chronische darmontstekingen?

A
  • botafbraak (geen opname van calcium)
  • coloncarcinoom
  • huidafwijkingen
  • ziekte van Bechterew
  • kans op galstenen verhoogt
69
Q

4 ontstekingsremmende medicijnen bij inflammatoire darmziekten?

A
  1. 5- ASA- middelen–> onderdrukken ontsteking van darmslijmvlies
  2. corticosteroiden–> ontstekingsremmend
  3. azathioprine –> remt activiteit van bepaalde witte bloedcellen waardoor afweerreacties worden geremd
  4. infliximab–> bevat antistoffen tegen TNF, wat ontstaat bij ontstekingen. (tumor necrose factor)
70
Q

waarvoor worden H2-receptoren gebruikt?

A

Deze groep geneesmiddelen wordt gebruikt om gastro-oesofageale refluxziekte (GORZ), maagzweren en zweren in het duodenum te behandelen. Voorbeelden hiervan zijn cimetidine, famotidine, nizatidine en rantitidine. Deze geneesmiddelen blokkeren H2- receptoren

71
Q

waarvoor worden protonpompremmers gebruikt?

A

Deze groep geneesmiddelen wordt gebruikt voor de behandeling van maagzweren, dyspepsie en GORZ. Ze zijn ook geïndiceerd voor gebruik in combinatie met antibacteriële geneesmiddelen bij de eradictie van Helicobacter pylotri. Tot deze groep behoren geneesmiddelen als esomeprazol, lansoprazol, omeprazol, pantoprazol en rabeprazol. Deze geneesmiddelen remmen irreversibel de protonpomp in de pariëtale cellen van het slijmvlies en voorkomen zodoende dat waterstofionen in het lumen van de maag worden gepompt, met als gevolg dat de vorming van zoutzuur wordt geremd.

72
Q

wat doet misoprostol?

A

is een prostaglandine- analoog dat helpt een door NSAID’s veroorzaakte zweren te voorkomen

73
Q

wat doet sucralfaat?

A

reageert met zoutzuur en vormt een beschermende barrière rond de ulcus. Voor maagzweren als gevolg van een infectie met Helicobacter pylori wordt een behandeling met antibacteriële middelen als amoxicilline, claritromycine of metronidazol aanbevolen, in combinatie met een protonpompremmer als omeprazol

74
Q
A