Week 6 Flashcards
Week 6 - leerdoel
uitleggen wat het onderscheid is tussen auto-immuniteit en auto-immuunziekten, alsmede het begrip ‘natuurlijke’ en pathofysiologische auto-antistoffen
- Auto-immuniteit: een normale immunologische reactie op een lichaamseigen structuur.
- auto-immuunziekte: een abnormale immunologische reactie op een lichaamseigen structuur.
- natuurlijke auto-antistoffen: fysiologische auto-antistoffen
- pathofysiologische auto-antistoffen: auto-antistoffen direct gericht tegen een receptor o.i.d. *
*secundair gevolg: weefselschade door T-cellen
Week 6 - leerdoel
aangeven welke theorieën bestaan met betrekking tot het ontstaan van auto-immuunziekten.
- polyklonale activatie
- activatie door superantigenen
- molecular mimicry
- Bystander activatie
- Vrijkomen van afgeschermde auto-antigenen
- Productie van neo-antigenen
- Verlies/afwezigheid van T-cellen
Week 6 - leerdoel
mechanismen benoemen en uitleggen die betrokken zijn bij het tot stand komen en handhaven van immunologische tolerantie.
- Centrale tolerantie-inductie => klonale deletie
- Perifere tolerantie-inductie => aanwezigheid Treg-cellen, suppressie door T-regcellen en induceren anergie
Week 6 - leerdoel
de anatomie en de verschillende onderdelen, lagen, zenuw- en bloedvoorziening van het oog benoemen en de bijbehorende functies uitleggen.
Zie Goodnotes
Week 6 - leerdoel
het verschil aangeven tussen een nefrotisch en een nefritis syndroom, zowel wat klinisch beeld als onderliggende pathologie betreft.
Nefritisch syndroom:
* klinisch beeld: hematurie + oligurie
* pathologie: neergeslagen imuuncomplexen mesangiaal en subendotheliaal
* Inflammatie van de glomerulus (nefritisch; inflammatie)
Nefrotisch syndroom:
* klinisch beeld: proteinurie + oedeem
* pathologie: neergeslagen immuuncomplexen subepitheliaal
* beschadiging nierfilter; geen/minder inflammatie
Week 6 - leerdoel
de diagnostiek en behandeling van nierfalen op basis van glomerulonefritis beschrijven.
- Diagnostiek: immunofluorescentie, biopt, antistoffen aantonen in bloed (ELISA), urinewaarden
- Behandeling: plasmaferese (verlagen antistoffen in plasma door plasmauitwisseling)
Week 6 - HC
Mechanismen kunnen benoemen en uitleggen die betrokken zijn bij het tot stand komen en handhaven van immunologische tolerantie.
Centraal: klonale deletie
Perifeer: klonale deviatie, suppresie en anergie
Week 6 - HC
Mechanismen kunnen noemen en uitleggen die kunnen leiden tot het ontstaan van auto-immuunziekten.
- polyklonale activatie
- activatie door superantigenen
- molecular mimicry
- Bystander activatie
- Vrijkomen van afgeschermde auto-antigenen
- Productie van neo-antigenen
- Verlies/afwezigheid van T-cellen
Week 6 - HC
Welke mechanismen liggen ten grondslag aan het ontstaan van auto-immuniteit?
- Type II overgevoeligheidsreactie
- Type III overgevoeligheidsreactie
- Type IV overgevoeligheidsreactie
Week 6 - HC
Omgevingsfactoren kunnen noemen die een rol kunnen spelen bij het ontstaan van auto-immuunziekten.
- Geslachtshormonen *;
- Genetische componenten;
- Omgeving: infecties, geneesmiddelen, voedsel, zonlicht, stress, trauma.
*vrouwen hebben vaker auto-immuunziekten dan mannen, onder andere door de vrouwelijke hormonen (oestrogeen en progesteron). Deze hormonen kunnen de Th1-cellen stimuleren
Week 6 - HC
Kennis hebben m.b.t. biologics / biosimilars in het algemeen.
- biological: een therapeutisch product, gecreëerd met behulp van genetische manipulatie van levende cellen, die niet chemisch gesynthetiseerd zijn maar het lichaam dus zelf maakt.
Biosimilar: een biopharmaceutical met een vergelijkbare structuur, biologische functie, klinische effectiviteit en veiligheid als het originele product
Week 6 - HC
Vaak gebruikte biologics bij immuungemedieerde ziektebeelden noemen.
Insuline: biologic voor DM1
Groeihormoon: bij hemofilie (GH-deficientie)
Week 6 - HC
Belangrijke bijwerkingen noemen van vaak gebruikte biologics bij immuungemedieerde ziektebeelden.
- immunogeniciteit: reactie van het immuunsysteem op een biologic door de vorming van antistoffen omdat het herkend wordt als lichaamsvreemd
- Infectiegevaar door besmetting met prionen: verkeerd gevouwen eiwitten die ernstige neurologische schade kunnen veroorzaken (Creutzfeldt-Jacob)
Week 6 - HC
de in-situ formatie van immuuncomplexen
antigeen bindt op de membraan, waarna de antistof hierop bindt en een immuuncomplex gevormd wordt.
* voornamelijk gevonden onder het epitheel (kant van urine);
* gevolg is relatief weinig influx van lymfocyten, met een nefrotisch syndroom als gevolg
Week 6 - HC
de afzetting van immuuncomplexen
immuuncomplexen worden in de circulatie gevormd, waarna het immuuncomplex neerslaat op de membraan.
* voornamelijk gevonden onder het endotheel (kant van bloedvaten);
* gevolg is grote influx van lymfocyten, met inflammatie en nefritisch syndroom
Betekenis amyloïd en lichte ketens (in de nier)
Amyloid: eiwitfragmenten die fysiologisch door het lichaam worden gemaakt. *
Lichte ketens: fragmenten van antistoffen die kunnen neerslaan (in onder andere de nier). Fysiologisch worden deze uitgescheiden door de nier.
*wanneer het eiwit verkeerd wordt gevouwen, leidt tot amyloidose
Week 6 - HC
een aantal vormen van vasculitis
vasculitis: een ontsteking van de wanden van bloedvaten
- Reuscelarteritis
- Takayasu arteritis
- Ontsteking van de middelgrote bloedvaten
- Polyarteritis Nodosa (PAN)
- Ziekte van Kawasaki
- Ontsteking van de kleine bloedvaten
- ANCA-geassocieerde vasculitis
Week 6 - HC
Conjunctivitis: epidemiologische kenmerken, risicofactoren, welk micro-organisme bij welk ziektebeeld te verwachten is, het klinisch beeld en de therapie.
- DEF: ontsteking van de conjunctiva
- EP: -
- RF: -
- MO: bacterieel (S. aureus, S. pneumonia, H. influenza (N. gonorrhoeae, C. trachomatis)) en viraal (Adenovirus, enterovirus, coxsackievirus)
- KB: bacterieel (rood en geïrriteerd oog, oedeem, pussige secretie), viraal (rood en bloederig oog, waterige secretie, faryngitis, koorts, lymfadenopathie)
- TH: zelfgenezend, desinfectie conjuctiva
Week 6 - HC
Keratitis: epidemiologische kenmerken, risicofactoren, welk micro-organisme bij welk ziektebeeld te verwachten is, het klinisch beeld en de therapie.
- DEF: infectie cornea
- EP: -
- RF: (zachte) contactlenzen, chirurgisch trauma
- MO: Stafylokokken, streptokokken, enterobacteriën, Pseudomonas spp, HSV
- KB: pijn, visusdaling, vertroebeling, fotofobie, roodheid conjunctiva
- TH: kweek, antibiotica via oogdruppels, evt corticosteroïden
Week 6 - HC
Cellulitis: epidemiologische kenmerken, risicofactoren, welk micro-organisme bij welk ziektebeeld te verwachten is, het klinisch beeld en de therapie.
- DEF: ontsteking inhoud orbita
- EP: -
- RF: -
- MO: -
- KB: roodheid, gezwollen oogleden (proptosis), visusdaling, motiliteits-
beperking - TH: chirurgische drainage, systemische antibiotica
Week 6 - HC
Dacryocystitis: epidemiologische kenmerken, risicofactoren, welk micro-organisme bij welk ziektebeeld te verwachten is, het klinisch beeld en de therapie.
- DEF: ontsteking van de traanzak
- EP: -
- RF: stase in de traanbuis
- MO: S. aureus,
streptokokken - KB: stase/stuwing
van de traanbuis, pijn, abces - TH: kweek, hygiene
Week 6 - HC
Endophthalmitis: epidemiologische kenmerken, risicofactoren, welk micro-organisme bij welk ziektebeeld te verwachten is, het klinisch beeld en de therapie.
- DEF: een snel progressieve intra-oculaire infectie
- EP: -
- RF: exogeen (acuut of delayed onset postoperatief of door perforerend trauma) en endogeen (micro-organisme uit de bloedbaan)
- MO: -
- KB: rode conjunctiva met een wit laagje cellen (leukocyten) onder in het oog, troebele cornea
- TH: kweek, breedspectrum antibiotica, hygiene
Week 6 - VO
De student kan de immunofluorescentietechniek en de ELISA techniek beschrijven en aangeven hoe deze technieken worden toegepast binnen de auto-immuundiagnostiek (primaire screening, follow-up).
Week 6 - VO
De student kan uitleggen hoe agglutinatiereacties gebruikt worden om de titer van een antiserum te berekenen.