Week 6 Flashcards

1
Q

Week 6 - leerdoel

uitleggen wat het onderscheid is tussen auto-immuniteit en auto-immuunziekten, alsmede het begrip ‘natuurlijke’ en pathofysiologische auto-antistoffen

A
  • Auto-immuniteit: een normale immunologische reactie op een lichaamseigen structuur.
  • auto-immuunziekte: een abnormale immunologische reactie op een lichaamseigen structuur.
  • natuurlijke auto-antistoffen: fysiologische auto-antistoffen
  • pathofysiologische auto-antistoffen: auto-antistoffen direct gericht tegen een receptor o.i.d. *

*secundair gevolg: weefselschade door T-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Week 6 - leerdoel

aangeven welke theorieën bestaan met betrekking tot het ontstaan van auto-immuunziekten.

A
  • polyklonale activatie
  • activatie door superantigenen
  • molecular mimicry
  • Bystander activatie
  • Vrijkomen van afgeschermde auto-antigenen
  • Productie van neo-antigenen
  • Verlies/afwezigheid van T-cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Week 6 - leerdoel

mechanismen benoemen en uitleggen die betrokken zijn bij het tot stand komen en handhaven van immunologische tolerantie.

A
  • Centrale tolerantie-inductie => klonale deletie
  • Perifere tolerantie-inductie => aanwezigheid Treg-cellen, suppressie door T-regcellen en induceren anergie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Week 6 - leerdoel

de anatomie en de verschillende onderdelen, lagen, zenuw- en bloedvoorziening van het oog benoemen en de bijbehorende functies uitleggen.

A

Zie Goodnotes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Week 6 - leerdoel

het verschil aangeven tussen een nefrotisch en een nefritis syndroom, zowel wat klinisch beeld als onderliggende pathologie betreft.

A

Nefritisch syndroom:
* klinisch beeld: hematurie + oligurie
* pathologie: neergeslagen imuuncomplexen mesangiaal en subendotheliaal
* Inflammatie van de glomerulus (nefritisch; inflammatie)

Nefrotisch syndroom:
* klinisch beeld: proteinurie + oedeem
* pathologie: neergeslagen immuuncomplexen subepitheliaal
* beschadiging nierfilter; geen/minder inflammatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Week 6 - leerdoel

de diagnostiek en behandeling van nierfalen op basis van glomerulonefritis beschrijven.

A
  • Diagnostiek: immunofluorescentie, biopt, antistoffen aantonen in bloed (ELISA), urinewaarden
  • Behandeling: plasmaferese (verlagen antistoffen in plasma door plasmauitwisseling)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Week 6 - HC

Mechanismen kunnen benoemen en uitleggen die betrokken zijn bij het tot stand komen en handhaven van immunologische tolerantie.

A

Centraal: klonale deletie

Perifeer: klonale deviatie, suppresie en anergie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Week 6 - HC

Mechanismen kunnen noemen en uitleggen die kunnen leiden tot het ontstaan van auto-immuunziekten.

A
  • polyklonale activatie
  • activatie door superantigenen
  • molecular mimicry
  • Bystander activatie
  • Vrijkomen van afgeschermde auto-antigenen
  • Productie van neo-antigenen
  • Verlies/afwezigheid van T-cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Week 6 - HC

Welke mechanismen liggen ten grondslag aan het ontstaan van auto-immuniteit?

A
  • Type II overgevoeligheidsreactie
  • Type III overgevoeligheidsreactie
  • Type IV overgevoeligheidsreactie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Week 6 - HC

Omgevingsfactoren kunnen noemen die een rol kunnen spelen bij het ontstaan van auto-immuunziekten.

A
  • Geslachtshormonen *;
  • Genetische componenten;
  • Omgeving: infecties, geneesmiddelen, voedsel, zonlicht, stress, trauma.

*vrouwen hebben vaker auto-immuunziekten dan mannen, onder andere door de vrouwelijke hormonen (oestrogeen en progesteron). Deze hormonen kunnen de Th1-cellen stimuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Week 6 - HC

Kennis hebben m.b.t. biologics / biosimilars in het algemeen.

A
  • biological: een therapeutisch product, gecreëerd met behulp van genetische manipulatie van levende cellen, die niet chemisch gesynthetiseerd zijn maar het lichaam dus zelf maakt.

Biosimilar: een biopharmaceutical met een vergelijkbare structuur, biologische functie, klinische effectiviteit en veiligheid als het originele product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Week 6 - HC

Vaak gebruikte biologics bij immuungemedieerde ziektebeelden noemen.

A

Insuline: biologic voor DM1
Groeihormoon: bij hemofilie (GH-deficientie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Week 6 - HC

Belangrijke bijwerkingen noemen van vaak gebruikte biologics bij immuungemedieerde ziektebeelden.

A
  • immunogeniciteit: reactie van het immuunsysteem op een biologic door de vorming van antistoffen omdat het herkend wordt als lichaamsvreemd
  • Infectiegevaar door besmetting met prionen: verkeerd gevouwen eiwitten die ernstige neurologische schade kunnen veroorzaken (Creutzfeldt-Jacob)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Week 6 - HC

de in-situ formatie van immuuncomplexen

A

antigeen bindt op de membraan, waarna de antistof hierop bindt en een immuuncomplex gevormd wordt.
* voornamelijk gevonden onder het epitheel (kant van urine);
* gevolg is relatief weinig influx van lymfocyten, met een nefrotisch syndroom als gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Week 6 - HC

de afzetting van immuuncomplexen

A

immuuncomplexen worden in de circulatie gevormd, waarna het immuuncomplex neerslaat op de membraan.
* voornamelijk gevonden onder het endotheel (kant van bloedvaten);
* gevolg is grote influx van lymfocyten, met inflammatie en nefritisch syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Betekenis amyloïd en lichte ketens (in de nier)

A

Amyloid: eiwitfragmenten die fysiologisch door het lichaam worden gemaakt. *

Lichte ketens: fragmenten van antistoffen die kunnen neerslaan (in onder andere de nier). Fysiologisch worden deze uitgescheiden door de nier.

*wanneer het eiwit verkeerd wordt gevouwen, leidt tot amyloidose

17
Q

Week 6 - HC

een aantal vormen van vasculitis

A

vasculitis: een ontsteking van de wanden van bloedvaten

  • Reuscelarteritis
  • Takayasu arteritis
  • Ontsteking van de middelgrote bloedvaten
  • Polyarteritis Nodosa (PAN)
  • Ziekte van Kawasaki
  • Ontsteking van de kleine bloedvaten
  • ANCA-geassocieerde vasculitis
18
Q

Week 6 - HC

Conjunctivitis: epidemiologische kenmerken, risicofactoren, welk micro-organisme bij welk ziektebeeld te verwachten is, het klinisch beeld en de therapie.

A
  • DEF: ontsteking van de conjunctiva
  • EP: -
  • RF: -
  • MO: bacterieel (S. aureus, S. pneumonia, H. influenza (N. gonorrhoeae, C. trachomatis)) en viraal (Adenovirus, enterovirus, coxsackievirus)
  • KB: bacterieel (rood en geïrriteerd oog, oedeem, pussige secretie), viraal (rood en bloederig oog, waterige secretie, faryngitis, koorts, lymfadenopathie)
  • TH: zelfgenezend, desinfectie conjuctiva
19
Q

Week 6 - HC

Keratitis: epidemiologische kenmerken, risicofactoren, welk micro-organisme bij welk ziektebeeld te verwachten is, het klinisch beeld en de therapie.

A
  • DEF: infectie cornea
  • EP: -
  • RF: (zachte) contactlenzen, chirurgisch trauma
  • MO: Stafylokokken, streptokokken, enterobacteriën, Pseudomonas spp, HSV
  • KB: pijn, visusdaling, vertroebeling, fotofobie, roodheid conjunctiva
  • TH: kweek, antibiotica via oogdruppels, evt corticosteroïden
20
Q

Week 6 - HC

Cellulitis: epidemiologische kenmerken, risicofactoren, welk micro-organisme bij welk ziektebeeld te verwachten is, het klinisch beeld en de therapie.

A
  • DEF: ontsteking inhoud orbita
  • EP: -
  • RF: -
  • MO: -
  • KB: roodheid, gezwollen oogleden (proptosis), visusdaling, motiliteits-
    beperking
  • TH: chirurgische drainage, systemische antibiotica
21
Q

Week 6 - HC

Dacryocystitis: epidemiologische kenmerken, risicofactoren, welk micro-organisme bij welk ziektebeeld te verwachten is, het klinisch beeld en de therapie.

A
  • DEF: ontsteking van de traanzak
  • EP: -
  • RF: stase in de traanbuis
  • MO: S. aureus,
    streptokokken
  • KB: stase/stuwing
    van de traanbuis, pijn, abces
  • TH: kweek, hygiene
22
Q

Week 6 - HC

Endophthalmitis: epidemiologische kenmerken, risicofactoren, welk micro-organisme bij welk ziektebeeld te verwachten is, het klinisch beeld en de therapie.

A
  • DEF: een snel progressieve intra-oculaire infectie
  • EP: -
  • RF: exogeen (acuut of delayed onset postoperatief of door perforerend trauma) en endogeen (micro-organisme uit de bloedbaan)
  • MO: -
  • KB: rode conjunctiva met een wit laagje cellen (leukocyten) onder in het oog, troebele cornea
  • TH: kweek, breedspectrum antibiotica, hygiene
23
Q

Week 6 - VO

De student kan de immunofluorescentietechniek en de ELISA techniek beschrijven en aangeven hoe deze technieken worden toegepast binnen de auto-immuundiagnostiek (primaire screening, follow-up).

24
Q

Week 6 - VO

De student kan uitleggen hoe agglutinatiereacties gebruikt worden om de titer van een antiserum te berekenen.

25
# Week 6 - VO De student kan de opbouw van bloedgroepantigenen beschrijven en uitleggen.
26
# Week 6 - VO De student kan uitleggen hoe een kruisproef wordt uitgevoerd.
27
# Week 6 - VO De student kan uitleggen waarom en wanneer profylactisch optreden bij Rhesus incompatibiliteit noodzakelijk is.
28
# Week 6 - ZO Weten welke antibiotica tot welke antibiotica groep behoren
Zie Brainscapes Ba2B Antibiotica
29
# Week 6 - ZO Vier manieren kunnen noemen waarop de verschillende antibiotica aangrijpen op bacteriën.
* Ingrijpen op celwand/celmembraan * ingrijpen op bacteriele nucleinezuursynthese * ingrijpen op foliumzuur aanmaak * remmen bacteriele eiwitsynthese in ribosomen * ## Footnote *ingrijpen op 50S (macroliden) of 30S subunit (tetracycliden)
30
# Week 6 - ZO Van de 21 antibiotica uit de exemplarische geneesmiddelenlijst de volgende eigenschappen kennen: * Indicatie * Manier van toedienen * Belangrijkste bijwerkingen * Spectrum * Opvallende bijzonderheden
Zie Brainscapes Ba2B Antibiotica
31
# Week 6 - ZO Drie voorbeelden van infectieuze verwekkers en niet infectieuze triggers kunnen geven die een uveitis kunnen veroorzaken.
Uveitis: verzamelnaamvoor alle vormen van ontsteking van weefsels in het oog in het anterior segment Non-infectieus * auto-immuunziekte * HLA-B27 uveitis * Uveitis bij sarcoidose Infectieus * toxoplasmose * herpesvirus * Varicella Zoster virus * TBC * Geslachtziekten (zoals lues en HIV)
32
# Week 6 - ZO Veel voorkomende vormen van glomerulonefritis + pathogenese met klinische manifestaties
* Microscopische hematurie; * Macroscopische hematurie; * Nefrotisch syndroom; * Nefritisch syndroom; * Vasculitis van de nier; * ‘Rapidly progressive’ glomerulonefritis.
33
# Week 6 - ZO Diagnostische procedures bij het stellen van de diagnose immuuncomplex-nefritis en andere glomerulaire nierziekten aan de orde.
Zie Goodnotes
34
# Week 6 - ZO Infecties van het oog beschrijven en benoemen welke micro-organismen daarbij betrokken zijn;
Zie Goodnotes
35
# Week 6 - ZO Risicofactoren voor het ontstaan van diverse ooginfecties en ontstekingen aangeven;
Zie Goodnotes