Week 6 Flashcards

1
Q

Prosociaal gedrag

A

Elke handeling die wordt verricht met het doel een andere persoon te helpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Altruïsme

A

De wens om een ander te helpen, zelfs als dit kosten met zich meebrengt voor de helper.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kin selectie

A

Een evolutionair proces waarbij een organisme het gedrag vertoont dat de overleving en voortplanting van genetisch verwante familieleden bevordert, zelfs als dat ten koste gaat van het eigen voortplantingssucces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Norm van wederkerigheid

A

De verwachting dat het helpen van anderen de kans vergroot dat zij ons in de toekomst zullen helpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Sociale uitwisselingstheorie

A

Stelt dat ons gedrag voortkomt uit de wens om onze beloningen te maximaliseren en kosten te minimaliseren. Puur altruïsme bestaat niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Empathie-altruïsmehypothese

A

Stelt dat wanneer wij empathie voelen voor een persoon, wij zullen proberen die persoon te helpen om zuiver altruïstische redenen, ongeacht wat wij ermee kunnen winnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Altruïstische persoonlijkheid

A

Kwaliteiten die iemand ertoe brengen anderen te helpen in een grote verscheidenheid van situaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

In-group

A

De groep waarmee mensen zich identificeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Out-group

A

Elke groep waarmee mensen zich niet identificeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De urban overload hypothese

A

De theorie dat mensen uit grote steden voortdurend gebombardeerd worden met prikkels en dat ze zichzelf inhouden om niet overweldigd te worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Pluralistische onwetendheid

A

Iedereen denkt dat de situatie wel meevalt omdat niemand actie onderneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Diffusie van verantwoordelijkheid

A

Hoe meer getuigen, hoe minder verantwoordelijkheid een individu voelt om in te grijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Agressie

A

Opzettelijk gedrag dat erop gericht is een andere persoon lichamelijk letsel of psychische pijn toe te brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vijandige agressie

A

Agressie die voortkomt uit gevoelens van woede, gericht op het toebrengen van pijn of letsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Instrumentele agressie

A

Agressie die plaatsvindt als middel om een ander doel te bereiken dan het veroorzaken van pijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Uitdagingshypothese

A

Stelt dat testosteron alleen verband houdt met agressie wanneer er mogelijkheden tot voortplanting zijn.

17
Q

Duale-hormoonhypothese

A

Stelt dat testosteron alleen verband houdt met dominantie zoekend gedrag wanneer het stresshormoon cortisol niet verhoogd is. Wanneer cortisol verhoogd is, is testosteron geralteerd aan systematisch minder agressief/dominant gedrag.

18
Q

Relationele agressie

A

Het schaden van een ander door manipulatie van relaties, zoals het verspreiden van valse geruchten, het mijden of uitsluiten van iemand.

19
Q

Sociaal-cognitieve leertheorie

A

Stelt dat mensen sociaal gedrag grotendeels leren door observatie en imitatie door anderen, en door cognitieve processen zoals plannen, verwachtingen en overtuigingen.

20
Q

Denk-drink-effect

A

Wanneer mensen verwachten dat alcohol bepaalde effecten op hen zal hebben, gebeurt dat vaak ook.

21
Q

Frustratie-agressie theorie

A

Frustratie verhoogt de kans op een agressieve reactie.

22
Q

Weapons-effect

A

De toename van agressie kan optreden door de loutere aanwezigheid van een pistool of ander wapen.

23
Q

Seksueel script

A

Reeks impliciete regels die het juiste seksuele gedrag van een persoon in een bepaalde situatie specificeren.

24
Q

Catharsis

A

Stoom afblazen. Het loslaten van opgekropte emoties, bijvoorbeeld door te huilen, te schreeuwen, of over een traumatische ervaring te praten.