Week 6 Flashcards

beweging

1
Q

wat zijn de 6 algemene functies van het skelet?

A

De algemene functies van het skelet zijn:
* ondersteuning van het lichaam;
* aanhechting van de skeletspieren;
* beweging van de botten door middel van botverbindingen;
* bescherming van kwetsbare organen in de romp;
* vorming van bloedcellen in het rode beenmerg;
* opslag van kalkzouten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de delen van een bot van buiten naar binnen?

A
  1. beenvlies (periost), bestaat uit een dunne laag straf bindweefsel en bevat veel sensibele zenuwen en bloedvaten;
  2. hard botweefsel (substantia compacta), gestructureerd in botbuizen waarin zich centraal het haverskanaal met bloed- en lymfevaten bevindt;
  3. sponsachtig botweefsel (substantia spongiosa) , gestructureerd in beenbalkjes rondom holtes die rood beenmerg bevatten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waarom heeft botweefsel een hoge stofwisseling?

A

omdat botweefsel een continu proces heeft van botaanmaak en botafbraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke bindweefselcellen zorgen voor de aanmaak van bot en de afbraak? en hoe heten de uiteindelijke opgebouwde cellen?

A

Osteoclasten zijn grote bindweefselcellen die botweefsel afbreken.
Osteoblasten zijn bindweefselcellen die botweefsel opbouwen; ze differentiëren tijdens dit proces tot beencellen (osteocyten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

in welke 4 soorten beenderen wordt het skelet opgebouwd?

A
  • pijnbeenderen
  • platte beenderen
  • korte beenderen
  • onregelmatige beenderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

benoem de opbouw van pijpbeenderen

A
  • zijn slank en pijpvormig-
    • bestaan uit een smal middendeel (diafyse) en twee brede uiteinden (epifysen);
  • de diafyse bestaat uit een laag compact been met daarbinnen de mergholte, grotendeels gevuld met geel beenmerg;
  • de epifyse bestaat uit sponsachtig been, tussen epifyse en diafyse bevindt zich de epifysaire schijf (groeischijf); bij volwassenen is deze verbeend, bij kinderen in de groei is deze van kraakbeen.
  • komen alleen in de ledematen voor;
  • bieden veel steun aan het lichaam;
  • hebben vanwege hun lengte vaak een hefboomwerking.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

benoem een paar voorbeelden van pijpbeenderen

A
  • opperarmbeen, ellepijp, spaakbeen, middenhandsbeentjes, vingerkootjes, dijbeen, scheenbeen, kuitbeen, middenvoetsbeentjes en teenkootjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

benoem de bouw van platte beenderen en voorbeelden

A
  • zijn breed, vrij lang en altijd plat;
  • bestaan hoofdzakelijk uit compact been, met daartussen een dun laagje sponsachtig been;
  • zijn vanwege hun grote oppervlak zijn platte beenderen zeer geschikt voor de aanhechting van spieren;
  • beschermen op sommige plaatsen inwendige organen.
    Ons lichaam heeft de volgende platte beenderen:
  • schedelbeenderen, schouderbladen, heupbeenderen, ribben en borstbeen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

benoem de bouw van korte beenderen en voorbeelden er van

A
  • zijn klein en meestal even lang als breed;
  • hebben een dunne laag compact been met binnenin sponsachtig been;
  • kunnen vanwege hun massieve vorm de krachten verdelen die ontstaan bij mechanische belasting.
    On lichaam heeft de volgende korte beenderen:
  • handwortelbeentjes, voetwortelbeentjes en knieschijven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

benoem de bouw en voorbeelden van onregelmatige beenderen

A

Onregelmatige beenderen:
* kunnen uiteenlopende vormen en functies hebben;
* hebben veelal een dunne laag compact been en zijn gevuld met sponsachtig been.
Ons lichaam heeft de volgende onregelmatige beenderen:
* schedelbasisbeenderen, bovenkaak, onderkaak, gebitselementen, wervels en tongbeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welke 3 botverbindingen zijn er?

A

Er zijn drie groepen botverbindingen: bindweefselverbindingen, kraakbeenverbindingen en gewrichten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat doet de bindweefselverbinding?

A
    • bestaat uit collagene en elastische vezels;
  • maakt beweging tussen beide botten vrijwel niet mogelijk;
  • zorgt voor stevigheid en stabiliteit.
    Voorbeelden: naden (suturae) tussen de schedelbeenderen, membrana interossea tussen ellepijp en spaakbeen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat doen kraakbeenverbindingen?

A
  • bestaat uit hyalien of vezelig kraakbeen;
  • in geval van hyalien kraakbeen is de verbinding vervormbaar en beperkt beweeglijk; voorbeeld: kraakbeenverbindingen tussen de ribben en het borstbeen;
  • in geval van vezelig kraakbeen is de verbinding drukvast en nauwelijks beweeglijk; voorbeelden: symfyse en tussenwervelschijven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

beschrijf de bouw van een gewricht

A
  • bestaat uit twee gewrichtsvlakken (kop en kom): de botuiteinden die op of in elkaar passen en die bedekt zijn met glad hyalien kraakbeen;
  • heeft een gewrichtsholte (cavitas articularis): de ruimte tussen kop en kom, die gevuld is met gewrichtssmeer (synovia);
  • wordt omgeven door het gewrichtskapsel (capsula articularis):
  • is aan beide botten vastgehecht en houdt de botuiteinden bij elkaar;
  • zorgt voor een vacuüm in de gewrichtsholte;
  • bevat gewrichtssensoren;
  • heeft een binnenste laag, de membrana synovialis, een dun elastisch vlies met zenuwen en bloedvaten; produceert synovia;
  • heeft een buitenste laag, de membrana fibrosa, een dik taai vlies van straf bindweefsel dat het kapsel stevig maakt; vaak verstevigd met ligamenten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de functie van een gewricht?

A

maakt een grote beweeglijkheid tussen de botten mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke 2 bijzondere structuren zitten er in of bij een gewricht?

A
  • de kraakbeenschijf (discus articularis):
  • zit in het gewricht;
  • ondersteunt de functie van het gewricht.
  • de slijmbeurs (bursa synavialis):
  • ligt vlakbij een gewricht;
  • is een zakje gevuld met synovia dat de wrijving tussen de bewegende botten en de weke delen eromheen vermindert;
  • staat in verbinding staat met de gewrichtsholte.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

welke 7 gewrichten zijn er?

A
  1. kogelgewricht, met een diepe kom en een bolle kop:
    * maakt bewegingen rond de verticale, sagittale en transversale as mogelijk;
    * voorbeeld: heupgewricht;
  2. ellipsvormig gewricht, met ellipsvormige kom en kop;
    * maakt bewegingen rond de sagittale en transversale as mogelijk;
    * voorbeeld: polsgewricht;
  3. zadelgewricht met brede en zadelvormige kom en kop:
    * bewegingen rond twee loodrecht op elkaar staande assen;
    * voorbeeld: gewricht handwortelbeen en middenhandsbeen van de duim;
  4. scharniergewricht, langwerpig als een scharnier:
    * maakt bewegingen rond de transversale as mogelijk;
    * voorbeeld: ellebooggewricht;
  5. rolgewricht, de kop heeft de vorm van een ronde schijf:
    * beide botten rollen in hun lengteas ten opzichte van elkaar;
    * voorbeeld: het gewricht tussen ellepijp en spaakbeen;
  6. vlak gewricht met een vlakke kom en kop:
    * beperkte schuifbewegingen;
    * voorbeeld: gewricht tussen de handwortelbeentjes;
  7. straf gewricht waarin kop en kom in één stand op elkaar zitten:
    * bewegingen zijn beperkt mogelijk;
    * voorbeeld: het SI-gewricht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat zijn de algemene functies van skeletspieren?

A
  • beweging van (delen van) het lichaam;
  • handhaving van de lichaamshouding;
  • bescherming en versteviging van bepaalde delen van het lichaam, in de vorm van een lichaamswand; bijvoorbeeld de buikwand;
  • het genereren van warmte door het hoge stofwisselingsniveau
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

welke 3 delen van een spier zijn er?

A
  • de spierfascie, een bindweefselmantel die de spierbuik omgeeft;
  • enkele tot vele spierbundels, elk omgeven door het perymisium, een bindweefselvlies;
  • spiervezels (myofibrillen), de functionele eenheden van de spierbundel:
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

hoe zijn myofibrillen opgebouwd?

A

spiervezels
* zijn omgeven door een dunne bindweefselmantel, het endomysium;
* zijn veelkernige, langwerpige cellen, ontstaan door versmelting van honderden kleinere cellen;
* hebben de lengte van de spier waar ze deel van uitmaken (tot 60 cm);
* brengen de contracties (samentrekkingen) van de spier tot stand en heten daarom ook wel contractiele elementen;
* bevatten de draadvormige eiwitten actine en myosine, die verkorting van de spiervezel tot stand brengen door in elkaar te schuiven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat zijn 2 functies van een pees?

A
  • stevige verankering van de spier aan het bot:
  • de ene aanhechtingsplaats heet origo;
  • de andere aanhechtingsplaats heet insertie;
  • het overdragen van de spierkracht op het bot.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat is de motorische unit?

A

De motorische zenuwcel met alle spiervezels die hij bestuurt, heet de motorische eenheid (motor unit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

hoe komen spiercontracties tot stand, en waarom zijn sommige spieren altijd actief maar dit leid niet tot contractie?

A

Spiercontracties komen door motorische impulsen tot stand. Een motorische axon heeft honderden tot duizenden eindvertakkingen, elk een ‘eigen’ spiervezel aansturend

In de meeste spieren zijn altijd enkele motorische eenheden actief, zonder dat dit leidt tot contractie. Ze zorgen voor de spiertonus, een zekere mate van trekspanning, noodzakelijk voor de lichaamshouding en het evenwicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat is summatie?

A

Summatie treedt op als de contracties zich opstapelen in geval de volgende prikkel aankomt nog voordat de ontspanningsfase in de spiervezel is voltooid. dus er is een sterkere contractie omdat er meerdere impulsen tegelijk zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wat is onvolledige tetanus en volledige tetanus?

A

onvolledige tetanus= als er allerlei contracties zijn maar er is nog wel een kleine ontspanningsfase
volledige tetanus= de impulsen blijven elkaar opvolgen en er is uiteindelijk geen ontspanningsfase meer, de spier is maximaal

26
Q

wat is spieratrofie? en spierhypertrofie?

A

Spieratrofie is het dunner en zwakker worden van een spier doordat de spiermassa afneemt. Dit treedt op als een spier langere tijd niet gebruikt wordt.
Spierhypertrofie is het dikker en sterker worden van een spier doordat de spiermassa toeneemt. Dit treedt op als een spier extra getraind wordt.

27
Q

hoe wordt extra energie vrijgemaakt in de spieren?

A

Het energierijke creatinefosfaat (CP) zorgt voor de reserve-energie in de spier. Bij inspanning draagt CP één P over ADP, dat daardoor verandert in ATP. ATP kan de spiervezel de bruikbare energie leveren. Bij tekort aan zuurstof gaat de spiervezel over op anaerobe verbranding. Hierbij komt melkzuur vrij.

28
Q

wat is spierantagonisme?

A

Spierantagonisme is het verschijnsel dat bij elke beweging twee elkaar tegenwerkende spieren betrokken zijn. Bijvoorbeeld: de buigspier en de strekspier van je arm: als de buigspier samentrekt, ontspant de bijbehorende antagonist (en andersom). Het spierantagonisme maakt nauwkeurige spieracties en precieze bewegingen mogelijk

29
Q

hoe heten de spieren die bij elkaar de contractie versterken?

A

synergisten, Voorbeelden zijn de strekspieren van het bovenbeen die samen de knie laten strekken.

30
Q

op basis van effect van de contractie kan je twee contracties indelen?

A

Bij statische ofwel isometrische contracties:
* blijft de lengte van de spier gelijk, dus de afstand tussen origo en insertie verandert niet;
* wordt de spier dikker;
* is de trekkracht van de spier nooit groter dan de tegenwerkende krachten die de spier ondervindt van bijvoorbeeld een antagonist of de zwaartekracht.
Bij dynamische ofwel isotonische contracties:
* verandert de spier van lengte;
* is er een constante trekspanning waardoor de trekkracht in de spier toeneemt;
* veroorzaakt de spierkracht een beweging:
* concentrische contractie: de spier wordt korter, de afstand tussen origo en insertie wordt kleiner; de spierkracht is groter dan de tegenwerkende krachten;
* excentrische contractie: de spier wordt langer, de afstand tussen origo en insertie wordt groter; de tegenwerkende krachten zijn groter dan de spierkracht.

31
Q

welke 4 spieren van het hoofd zijn er?

A
  1. mimische spieren
    - uitdrukkingen
    - vast aan schedel
  2. kauwspieren
    - beweegt onderkaak
    - bestaat uit kauwspier, slaapspier en wangspier
  3. tongspieren
    -actief bij kauwen, slikken en praten
    - vast aan tongbeen
  4. oogspieren
    -zitten vast aan oogbol
    - laat oog bewegen
    - bestaat uit 4 rechte en 2 schuine oogspieren
32
Q

welke 4 spieren van het halsgebied zijn er?

A
  1. rugstrekker
    -parallel aan wervelkolom
    - houd hoofd rechtop en laat het hoofd bewegen
  2. monnikskapspier
    - tussen schouderbladen en halswervels
    - draaiingen van het hoofd en optrekken van schouders
  3. schuine halsspier
    - een deel zit vast aan sleutelbeen , andere deel aan borstbeen
    - maakt buiging van de nek en draaiing van het hoofd mogelijk
  4. spierteugels van tongbeen
    - bevat 3 groepen
    - houden tongbeen op plaats
    - maken bewegingen van het tongbeen, de tong, onderkaak, mondbodem en het strottenhoofd mogelijk.
33
Q

welke 5 spieren zijn er van de romp
?

A

de rugspieren, de borstwandspieren, de middenrifspier, de buikwandspieren en de bekkenbodemspieren.

34
Q

welke spieren behoren tot de rugspieren? (3)

A
  1. monnikskapspier=
    -tussen schouderbladen en halswervels
    - draaiingen van het hoofd en optrekken van schouders
  2. brede rugspier=
    - aan wervelkolom vast en anderzijds aan bovenkant bovenarm
    - maakt endorotatie en retroflexie waar
  3. rugstrekker
    –parallel aan wervelkolom
    - houd hoofd rechtop en laat het hoofd bewegen
    - roteert de wervelkolom
    - diepste gelegen rugspier
35
Q

Welke spieren behoren tot de borstwandspieren?

A
  1. grote borstspier
    - ligt tussen borstbeen en bovenarm
    - maakt adductie en endorotatie mogelijk
  2. kleine borstspier
    - vanaf schouderblad tot aan ribben
    - trekt ribben omhoog bij extra diep inademen (hulpademhalingspieren)
    - kantelt het schouderblad omhoog
  3. tussenribspieren
    - buitenste tussenribspieren: heffen ribben op zodat volume van borstkas groter word –> inademing
    - binnenste tussenribspieren: versterken ribdaling bij geforceerde uitademing
36
Q

wat is de middenrifspier?

A
  • waaiert naar buiten toe uit vanaf de centrale peesplaat van het middenrif;
  • zit vast aan omringende skeletdelen: borstbeen, ribbenboog, zwevende ribben en een aantal wervellichamen;
  • trekt het middenrif naar beneden, waardoor het volume van de borstkas groter wordt en inademing plaatsvindt;
  • heeft twee openingen: één voor de aorta en één voor de slokdarm
37
Q

welke spieren behoren tot de buikwandspieren?

A
  1. rechte buikspier
    - vanaf de borstkas naar de schaambeen
    - wordt bedekt door de rectusschede
  2. de dwarse buikspier
    * begint bij de rectusschede en eindigt bij de bekkenkam
    * wordt aangespannen bij de buikpers (urinelozing, defecatie, geforceerde uitademing, baring).
  3. de binnenste schuine buikspier
  • begint bij de bekkenkam en eindigt bij de ribbenboog en de rectusschede;
  • draait de romp zijwaarts en doet hem tegelijkertijd voorover buigen;
  • werkt synergistisch met de buitenste schuine buikspier aan dezelfde kant;
  • speelt een rol bij de buikpers;
    4. de buitenste schuine buikspier
  • loop van de ribbenboog tot de rectusschede;
  • draait de romp zijwaarts en doet hem tegelijkertijd voorover buigen;
  • werkt synergistisch met de binnenste schuine buikspier aan dezelfde kant;
  • speelt een rol bij de buikpers.
38
Q
A
38
Q

wat is een belangrijke bekkenbodemspier?

A

De anusheffer (m. levator ani):
* is een belangrijke bekkenbodemspier;
* vormt een ondersteuning van de organen in het kleine bekken;
* spant de bekkenbodem aan;
* beweegt de anus.

39
Q

welke spieren behoren tot de bovenste extremiteiten?

A
  1. spieren die schoudergordel bewegen t.o.v romp
    - kleine borstspier
    - monnikskapsier
  2. spieren die bovenarm bewegen t.o.v romp
    - grote borstspier
    - brede rugspier
    - deltaspier–> maakt veel bewegingen van de bovenarm mogelijk
  3. spieren die de onderarm t.o.v bovenarm bewegen
    - twee hoofdige bovenarmspier= bicep
    - drie hoofdige bovenarmspier= tricep
  4. dorsaalreflexoren
    palmairflexoren
40
Q

welke spieren behoren tot de onderste extremiteiten?

A
  1. spieren die het bovenbeen t.o.v de romp bewegen
    - grote bilspier
    - heup lendenspier
  2. spieren die het onderbeen t.o.v het bovenbeen bewegen
    - vierhoofdige dijspier
    - tweehoofdige dijspier
  3. spieren die voeten en tenen t.o.v been bewegen
    - voorste scheenbeenspier
    - driehoofdige kuitspier
41
Q

welke fracturen kan je indelen van wijze van ontstaan?

A

-Traumatisch, bot breekt door een ongeluk
* Spontaan
* Direct, klap op het bot zelf
* Indirect, krachten via andere botten, pezen of banden doorgegeven

42
Q

fracturen op grond van het weke-delenletsel?

A
  • Gesloten
  • Gecompliceerd (open)
    *Met vaatletsel
  • Met zenuwletsel
  • Met spierletsel
43
Q

indelingen van fracturen naar de vorm en stand?

A

Enkelvoudig
* Comminutief (verbrijzeling, veel stukjes)
* Met dislocatie (abnormale stand)
* Intra-artculair (breuklijn ook in gewrichtsoppervlak)
* Epifysair (in het uiteinde van de pijpbeenderen)
* Metafysair (tussen uiteinde en schacht)
* Diafysair (in het middenstuk van de pijpbeenderen)

44
Q

wat zijn de algemene kenmerken van fracturen?

A

-Heftige pijn met functieverlies
* Zwelling en verkleuring (als het bot oppervlakkig zit)
-Crepiteren = slachtoffers of omstanders hoorden het kraken
-Asdrukpijn = lichte compressie in de lengterichting geeft heftige pijn bij fractuur

45
Q

welke 2 vormen van fractuurgenezing zijn er?

A

Er zijn 2 vormen van fractuurgenezing:
* Primair (direct)
* Secundair (trager met een kraakbeenfase)
bij behandeling met gips en tractie is secundaire botgenezing te verwachten. Primaire fractuurgenezing is vrijwel alleen te bereiken met operatieve repositie en fixatie

46
Q

welke methoden zijn er om genezende botten te fixeren of immobiliseren? en nadelen gips en operatieve fixatie?

A
  • Gips of kunststof
  • Operatief (met pennen, platen, schroeven etc)
    Nadelen/complicaties van fractuurbehandeling met gips of kunststof:
  • Circulatieproblemen
  • Drukplekken
  • Gewrichtsverstijving
  • Zenuwbeschadiging

Nadelen operatieve fixatie:
* Infectie risico
* VVascularisatie problemen (vaatschade bij het inbrengen van mergpennen)
* Corrosie/irritatie

47
Q

complicaties fracturen?

A
  • Shock
  • Vetembolie
  • Compartiment syndroom (logesyndroom), bij fracturen van het onderbeen. de druk loopt dan zo op, dat de patiënt veel pijn met tintelingen krijgt.
  • Infecties
  • Mal-union, genezen in verkeerde stand
48
Q

wat is osteoporose en wat zijn de oorzaken?

A

Is een skeletafwijking met afgenomen botmassa en een toegenomen risico op spontane fracturen.

Oorzaken
* Daling van oestrogenen postmenopauzaal is de meest frequente risicofactor
* Langdurig systematisch gebruik van corticosteroïden.

49
Q

verschijnselen osteoporose?

A
  • Verminderde lichaamslengte
  • Spontane fracturen
  • Ingezakte wervels
  • Heupfracturen
  • Polsfracturen
50
Q

preventieve adviezen voor osteoporose?

A

Voldoende lichaamsbeweging
* Voldoende calcium
* Regelmatig wat zonlicht
* Vallen voorkomen
* Stoppen met roken

51
Q

medicatie bij osteoporose?

A

Medicatie is het meest effectief bij ernstige osteoporose
* Bisfosfonaten, remmen de botresorptie door osteoclasten
* Denosumab, remt de ontwikkeling van actieve osteoclasten
* Raloxifen heeft een stimulerend effect op de oestrogeenreceptoren van de botten.

52
Q

wat is reuma?

A

Reuma is een verzamelnaam voor pijnlijke, niet-traumatische aandoeningen van het bewegingsapparaat

53
Q

wat is artrose?

A

Bij artrose verdwijnt geleidelijk gewrichtskraakbeen zonder duidelijke ontstekingsverschijnselen. De botten schuren dan min of meer over elkaar en er ontstaan osteofyten (botuitsteeksels) aan de randen van het gewricht.

54
Q

oorzaken/verschijnselen en behandeling artrose?

A

Oorzaken
* Genetische factoren
* Gewrichtsbloedingen
Verschijnselen
* Bewegingsbeperkingen
* Pijnklachten
* Kraken/ schuren bij beweging
Behandeling
* Afvallen
* NSAID’s
* Oefeningen
* Osteotomie (stand van het gewricht veranderen
* Artrodese (stijfzetten van het gewricht)

55
Q

wat is ziekte van Parkinson?

A

Tekort aan dopamine, dat leidt tot bewegingsarmoede en rigiditeit (stijfheid), het overschot acteylcholine veroorzaakt de tremor (beving)

56
Q

verschijnselen Parkinson?

A
  • Lam gevoel
  • Moeheid
  • Bewegingsarmoede
  • Rigiditeit (stijfheid)
  • Tremor (beving)
57
Q

behandeling Parkinson?

A
  • Levodopa, is het krachtigste middel, maar leidt na een paar jaar vaak tot vreemde bewegingen
  • Amantadine, werkingsmechnisme is nog niet geheel duidelijk. Bijwerkingen zijn: slapeloosheid, depressie, verwardheid.
  • Dopamine-agonisten
  • MAO-B-remmers, vertragen de afbraak van dopamine
  • COMT-remmers, vertragen de afbraak van dopamine
  • Anticholinergica, helpen tegen tremor, maar kunnen cognitieve problemen verergeren.
  • Fysiotherapie
  • Neurochirurgie
58
Q

wat is Parkinsonisme?

A

Hierbij treden dezelfde verschijnselen op als bij de ziekte van Parkinson, maar door een andere oorzaak. Antipsychotica, koolmonoxidevergiftiging en vasculaire problemen kunnen parkinsonisme veroorzaken

59
Q
A