Week 2 Flashcards

zintuigen

1
Q

wat is een sensor?

A

een gespecialiseerde cel die prikkels opvangt en in impulsen omzet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

in welke 3 sensoren kunnen prikkels ingedeeld worden? en wat zijn de kenmerken van deze sensoren?

A

Exterosensoren:
* ontvangen prikkels van de buitenwereld;
* liggen in de zintuigen: neus, tong, huid, oog en oor;
* maken deel uit van de animale sensoriek.
Propriosensoren:
* ontvangen prikkels van het bewegingsapparaat en het evenwichtsorgaan
* liggen in spieren, pezen en gewrichten (motoriek) en in binnenoor (evenwicht)
* maken deel uit van de animale sensoriek.
Interosensoren:
* ontvangen prikkels vanuit de wand van de holle organen.
* liggen onder andere in bloedvaten, mondholte, darmkanaal, longen en urinewegen;
* maken deel uit van de vegetatieve sensoriek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

op basis van de soort prikkel kunnen er ook verschillende soorten zijn welke 5 zijn dit?

A
  1. chemosensoren–> nemen chemische prikkels waar zoals reuk en smaakstoffen, koolstofdioxide en osmotische waarde/zuren. bv= smaak (tong), reuk (neus), osmo(hypothalamus), chemo (wand van de aorta).
  2. mechanosensoren–> nemen mechanische prikkels waarnemen zoals druk, trilling en spanning. bv.
    * tast- en druksensoren (huid);
    * spierspoelen (skeletspieren);
    * pees- en gewrichtssensoren;
    * sensoren die vloeistoftrilling en -beweging waarnemen (oor);
    * bloeddruksensoren (in aorta en halsslagaders);
    * rekkingsgevoelige sensoren (longweefsel en urineblaas);
  3. –> thermosensoren, nemen temperatuurveranderingen waar, voorbeelden:
    * koude- en warmtesensoren (huid en hypothalamus);
  4. –> fotosensoren, nemen lichtprikkels waar (elektromagnetische straling), alleen in het netvlies van de ogen;
  5. –> nocisensoren, nemen dreigende beschadiging va weefsel waar (vrije zenuwuiteinden), overal in het lichaam aanwezig.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is de prikkeldrempel?

A

de laagste prikkelsterkte die een impuls opwekt is de prikkeldrempel;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe vertonen sensoren adaptie?

A
  • sensoren vertonen adaptatie: bij gelijkblijvende prikkeling worden er meer (positieve adaptatie) of minder impulsen (negatieve adaptatie) opgewekt;
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is het discriminatievermogen van een sensor?

A

het vermogen om prikkels gescheiden waar te nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  • de sensor is gevoelig voor een specifieke prikkel, dat is de ?
A

adequate prikkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

beschrijf de reuksensoren (2)?

A
  • zijn dunne, langgerekte cellen met draadvormige uitlopertjes (cilia) die in de neusholte uitsteken;
  • lopen aan de andere kant uit in reukharen (fila olfactoria) die via openingen in het etmoïd naar de bulbus olfactorius gaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de bulbus olfactorius?

A

De bulbus olfactorius is het begin van de reukzenuw (N. olfactorius)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waar heeft de reukzenuw verbindingen mee? (4)

A

hersenstam, limbische systeem, hypothalamus en hersenschors

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoeveel primaire geuren kan de mens ruiken?

A

7

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waar zitten allemaal de smaaksensoren? (6)?

A

het tongslijmvlies; ook het slijmvlies van harde en zachte gehemelte, gehemeltebogen, delen van de keelwand en strotklepje bevat smaaksensoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

omschrijf het uiterlijk van een smaaksensor?

A

hebben draadvormige uitlopers die in de mondholte uitsteken, liggen in bundeltjes in de smaakknoppen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe staan de smaaksensoren in verbinding met elkaar en hoe gaat de route uiteindelijk naar de smaakcortex?

A
  • staan aan de andere kant in verbinding met afferente zenuwvezels die deels naar de aangezichtszenuw (N. facialis) en deels naar tong-keelzenuw (N. glossopharyngeus) gaan.
    Vanuit de hersenstam gaan de smaakimpulsen via naar de thalamus naar de smaakcortex.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

welke 3 smaakpapillen zijn er?

A
  • draadvormige papillen, dunne uitsteeksels die vooral in de tongranden zitten;
  • paddenstoelvormige papillen, bolvormige papillen verspreid over het voorste 1/3 deel van de tong; bevatten ook druk-, tast- en temperatuursensoren;
  • omwalde papillen, zijn het grootst; acht tot twaalf liggen in een V-vorm op de tongbasis.
    Elke smaaksensor kan vijf smaken waarnemen: zoet, zout, zuur, bitter en umami. De overige smaken die wij proeven zijn combinaties hiervan of/en worden door de reukzintuigen waargenomen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

in welke 4 dingen is sensibiliteit onder te verdelen?

A

temperatuurzin, drukzin, tastzin en pijnzin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

in welke twee sensoren worden thermosensoren ingedeeld?

A
  1. koudesensoren–> worden geprikkeld bij temp. onder 38 graden,* zijn gestructureerd tot bolvormige krauselichaampjes;
    * liggen vlak onder de opperhuid;
    * bevinden zich ook in het hoornvlies, op de eikel van penis en clitoris
  2. warmtesensoren–> * worden geprikkeld bij temperatuurstijging boven de 35°C;
    * zijn vrije zenuwuiteinden;
    * liggen diep in de lederhuid;
    * bevinden zich ook in de iris, het harde hersenvlies, de neus-, mond- en keelholte en de slokdarm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is de drukzin?

A

De drukzin is een gevoel van duwkracht op de huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

welke 2 typen druksensoren heb je?

A
  1. pacinilichaampjes–> diep in lederhuid, diameter van 5 mm, * bestaan uit concentrische lamellen rondom een afferente zenuwvezel;
    * zijn ook gevoelig voor trillingen;
    * komen veel voor in de handpalmen, de voetzolen, de tepelhoven, het hoornvlies, het beenvlies en de eikel van penis en clitoris.
  2. ruffinilichaampjes–> * liggen diep in de huid;
    * zijn langgerekt en liggen evenwijdig aan het huidoppervlak;
    * nemen verandering van huidspanning (rek) waar.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat is de tastzin?

A

is het voelen van huidcontact; dat kan passief (aanraken) of actief (tasten) zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

welke 4 soorten tastsensoren zijn er?

A

vrije zenuwtakken, haarzaksensoren, merkeltastlichaampjes en meissnertastlichaampjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

benoem kenmerken van de 4 tastsensoren:

A
  1. vrije zenuwtakken=
    - liggen in opperhuidcellen/hoornvlies/slijmvliezen
    - pijnsensatie
    - bij temp. stijging geprikkeld
  2. haarzaksensoren=
    - liggen rondom haarzakjes
    - bij stand verandering van haar geprikkeld
  3. merkeltastlichaampjes=
    - liggen in grens van opperhuid en lederhuid
    - nemen lichte aanraking weer
    - fijne tastzin
  4. meissnertastlichaampjes=
    - grootste tastsensoren
    - iedere vervorming van huid waargenomen
    - ligt in lederhuid
    - in de handpalmen, tepels, vingertoppen en voetzolen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

hoe word je jeukzin verzorgd en waar zijn ze gevoelig voor?

A

De jeukzin wordt verzorgd door vrij eindigende ongemyeliniseerde zenuwuiteinden op de grens van de epidermis en de subcutis. Ze zijn gevoelig voor ontstekingsmediatoren als histamine, cytokines en prostaglandines.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

welke sensor hoort bij jeukzin?

A

nocisensonsoren:
- komen in alle epithelen in het lichaam voor
- worden geprikkeld bij alle typen (dreigende) beschadiging; dat kan gaan om mechanisch geweld, verbranding of inwerking van een agressieve chemische stof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

uit welke 3 lagen bestaat het bulbus oculi?

A

harde oogrok, vaatvlies en netvlies .

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

waar uit bestaat het sclera en wat voor functie heeft het?

A

het bestaat uit een stevig bindweefselkapsel en de functies zijn het in stand houden van de oogbolvorm en is de aanhechtingsplaats voor 6 oogspieren. grotendeels wit van kleur behalve het doorzichtige hoornvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

waaruit bestaat het vaatvlies (choroidea) en wat is het voor vlies?

A
  • bekleedt de hele oogrok, behalve het hoornvlies;
  • vormt aan de voorkant het gekleurde regenboogvlies (iris) met in het midden de pupil waardoorheen licht in de oogbol valt; de iris bevat straalspiertjes en kringspiertjes die de pupilreflex tot stand brengen;
  • bevat het straalvormige lichaam (corpus ciliare) met de accommodatiespier (m. ciliaris), een kringspier rondom de iris.
  • het is een dun, rijk doorbloed vlies
28
Q

uit welke 2 lagen bestaat het netvlies (retina)?

A
  • bestaat uit twee lagen:
  • een zwart gepigmenteerde laag, grenzend aan het vaatvlies;
  • laag met fotosensoren (staafjes en kegeltjes) en zenuwweefsel (schakelcellen
29
Q

welke 2 bijzondere plaatsen zitten er in het netvlies?

A
  • blinde vlek (diameter 1,6 mm), waar de afferente zenuwvezels vanuit het netvlies samenkomen en via een opening in de oogbol gebundeld als N. opticus naar de hersenen gaat; hier bevinden zich geen fotosensoren;
  • gele vlek (macula) (diameter 5 mm), in het verlengde van de optische as recht achter de pupil; bevat voornamelijk kegeltjes en levert het scherpste beeld op.
30
Q

welke 3 dingen zitten er in de oogbol?

A

lens, het glasachtig lichaam en de oogkamers.

31
Q

wat is de lens?

A
  • ligt achter de pupil;
  • is glashelder;
  • bestaat uit doorzichtige epitheelcellen;
  • zijn met ragdunne lensbandjes verbonden met het straalvormige lichaam.w
32
Q

wat is het glasachtig lichaam?

A
  • vult bijna de hele oogbol;
  • bestaat uit een heldere, geleiachtige substantie;
  • is omgeven met een dun vlies
33
Q

welke 2 oogkamers heb je? en hoe wordt de heldere vloeistof uit deze kamers afgevoerd?

A

Er zijn 2 oogkamers: de voorste oogkamer (tussen hoornvlies en iris) en de achterste oogkamer (tussen iris en lens), beide gevuld met kamerwater. Deze heldere vloeistof wordt continu ververst wordt vanuit het straalvormige lichaam en afgevoerd via het kanaal van Schlemm.

34
Q

in welke 4 fases gebeurd visuele waarneming?

A

lichtgeleiding, accommodatie, lichtverwerking en beeldvorming.

35
Q

hoe gebeurt lichtgeleiding van buiten naar binnen?

A

via hoornvlies, voorste oogkamer, achterste oogkamer, lens en glasachtig lichaam;

36
Q

hoe werkt het pupilreflex?

A

De pupilreflex regelt de juiste hoeveelheid binnenvallend licht. Bij teveel licht wordt de pupil nauwer (door aanspannen van de m. sphincter pupillae), bij weinig licht wordt de pupil wijder (door aanspannen van de m. dilatator pupillae).

37
Q

wat is accomodatie? en door welke spier gebeurt dit?

A
  • is aanpassen van de bolling van de lens waardoor de lichtstralen de juiste brekingshoek maken en er een scherp beeld op het netvlies valt;
  • gebeurt reflexmatig door de accommodatiespier aan te spannen (lens wordt boller) of te ontspannen (lens wordt platter).
38
Q
A
38
Q

waardoor wordt lichtverwerking plaats gevonden? en welke 2 typen zijn er?

A

Lichtverwerking gebeurt door fotosensoren. Deze bevatten fotopigmenten waarmee lichtprikkels omgezet worden in impulsen. Er zijn twee typen fotosensoren: staafjes en kegeltjes.

39
Q

wat zijn staafjes?

A
  • bevatten het fotopigment rodopsine;
  • ‘zien’ geen kleuren;
  • nemen verschillen in lichtsterkte waar (contrast);
  • zijn lichtgevoelig en worden al bij lage lichtsterkte geprikkeld (schemerzintuig);
  • hebben bij hun vorming vitamine A nodig;
  • bevinden zich vooral in de periferie van het netvlies;
  • zijn met meerdere tegelijk op één schakelneuron verbonden (geeft een onscherp beeld).
40
Q

wat zijn kegeltjes?

A
  • hebben fotopigmenten voor drie primaire kleuren; er zijn roodgeel-gevoelige, groen-gevoelige en blauwviolet-gevoelige kegeltjes;
  • ‘zien’ kleuren;
  • zijn niet zo lichtgevoelig als staafjes en worden pas bij hoge lichtsterkte geprikkeld;
  • hebben een hoge dichtheid in het centrum van het netvlies;
  • zijn in de macula 1-op-1 verbonden met schakelcellen (geeft een scherp beeld); in de periferie zijn meerdere kegeltjes op één schakelneuron aangesloten (geeft een minder scherp beeld).
41
Q

wat is het gevolg van chiasma opticum?

A

Zodra impulsen de visuele schors bereiken vindt beeldvorming plaats: bewustwording van wat je ziet. De linker visuele schors ontvangt impulsen uit de linkerhelften van het netvlies; de rechter visuele schors ontvangt impulsen uit de rechterhelften van het netvlies. Je ziet dus met beide hersenhelften; dit is het gevolg van het chiasma opticum: kruising van zenuwvezels die afkomstig zijn uit het nasale delen van het netvlies.

42
Q

blikveld en gezichtsveld?

A

Het gezichtsveld is het gebied dat, met gefixeerd hoofd, met één oog wordt waargenomen. Het blikveld is het gebied dat beide ogen samen zien wanneer het hoofd gefixeerd is.

43
Q

wat zijn de hulporganen van het oog?

A

de oogkassen, de oogleden, de oogspieren en het traanapparaat

44
Q

wat zijn de functies van de 4 hulporganen
?

A
  1. oogkassen= beschermend de oogbol
  2. oogleden= beschermen de ogen tegen stof, wind, te scherp licht, vuiltjes of uitdroging
  3. oogspieren= via 2 reflexbogen: instelreflex en volgreflex
  4. traanapparaat=produceert traanvocht, beschermt het oog tegen uitdroging en ziektewekkers.
45
Q

uit welke 3 delen bestaat het oor?

A

Het oor bestaat uit het uitwendige oor, het middenoor en het binnenoor.

46
Q

wat doet het uitwendig oor en uit welke 3 dingen bestaat het?

A

het vangt geluidprikkels op uit de buitenwereld. bestaat uit:
- oorschelp
- uitwendig gehoorgang
- trommelvlies

47
Q

waaruit bestaat het middenoor (latijns) en wat is de functie? waar mee is het verbonden?

A

bevat drie gehoorsbeentje:
* bevat drie gehoorbeentjes, onderling met gewrichtjes verbonden:
* hamer (malleus), sluit aan op trommelvlies;
* aambeeld (incus);
* stijgbeugel (stapes), sluit via ovale venster aan op binnenoor
het brengt trillingen van het trommelvlies versterkt over op het binnenoor.
* staat met de buis van Eustachius (4 cm) in verbinding met de neus-keelholte.

48
Q

waaruit bestaat het binnenoor?

A

beninge labyrint, bekleed met beenvlies. hierbinnen ligt vliezig labyrint met kanalen gevuld met endolymfe

49
Q

welke 3 delen van het benig labyrint zijn er?

A

slakkenhuis, vestibulum en drie halfcirkelvormige kanalen

50
Q

wat is het slakkenhuis en uit welke 3 dingen bestaat het?

A
  • vormt het hart van het gehoorzintuig;
  • bestaat uit scala vestibuli (sluit aan op het ovale venster), scala media (met het orgaan van Corti) en scala tympani (sluit aan op het ronde venster
51
Q

wat doet het orgaan van Corti?

A

herbergt de mechanosensoren die de trillingen van de endolymfe omzetten in impulsen.cilia trilt en dit wordt omgezet in impulsen

52
Q

hoe komt horen tot stand?

A
  • trillingen van de lucht brengen het trommelvlies in trilling → trillingen worden versterkt en overgedragen door de gehoorbeentjes → het ovale venster brengt de trillingen over op de endolymfe van de scala vestibuli → trillingen verplaatsen zich naar de top van het scala vestibuli en dalen vervolgens af via de scala tympani om bij het ronde venster uit te doven → tijdens het afdalen wordt het orgaan van Corti geprikkeld → impulsen ontstaan en gaan via afferente vezels naar de N. vestibulocochlearis → aangekomen bij de auditieve schors vindt bewustwording van het geluid plaats.
53
Q

wat nemen proptiosensoren waar?

A

Propriosensoren nemen stand, standsveranderingen, bewegingssnelheid en bewegingsrichting van hoofd, armen en benen waar. Ze liggen in het evenwichtsorgaan en in spieren, pezen en gewrichten

54
Q

welke 2 dingen vormen het evenwichtsorgaan?

A

vestibulum en de drie halfcirkelvormige kanalen.

55
Q

wat is het vestibulum?

A

gevuld met endolymfe, ligt centraal in het benige labyrint, registreert stand van hoofd en lineaire versnellingen of vertragingen van het hoofd

56
Q

wat zijn de drie halfcirkelvormige kanalen?

A
  • staan in drie vlakken loodrecht op elkaar;
  • bevatten endolymfe;
  • hebben elk bij de overgang naar de utriculus een verwijding, de ampulla, waarin zich mechanosensoren bevinden; deze worden geprikkeld door bewegende endolymfe;
  • nemen vooral draaiingen van het hoofd waar.
57
Q

wat is cataract?

A

Cataract (staar) is een geleidelijke troebeling van de lens.

58
Q

risicofactoren, verschijnselen en behandeling cataract?

A

Risicofactoren = ouderen, blootstelling aan UV-straling, diabetes mellitus.
Verschijnselen= gezichtsscherpte neemt af, schitteringen
Behandeling = de troebele lens vervangen door een heldere kunstlens

59
Q

wat is glaucoom?

A

Dit is een afwijking met een verhoogde oogboldruk en/of afwijking van de nervus opticus. Bij acuut glaucoom is de afvoer van traanvocht geblokkeerd, de hoek van de voorste oogkamer zit dicht.
Chronisch glaucoom= is een sluipende aandoening, die veel vaker voorkomt. Het evenwicht tussen aanmaak en afvoer van oogvocht is verstoord, terwijl de kamerhoek open blijft.
Onbehandeld leiden beide vormen van glaucoom tot schade aan/uitval van het netvlies.

60
Q

acuut glaucoom risicofactoren, verschijnselen en behandeling?

A

Risicofactoren= nauwe voorste kamerhoek en sterke pupilverwijding door stress, inspanning, medicatie of lezen bij slecht licht.
Verschijnselen = hoofdpijn, misselijkheid, wazig zien.
Behandeling = medicatie of spoedingrepen. Het kanaal van Schlemm kan weer geopend worden door een iridotomie/ iridectomie

61
Q

chronisch glaucoom risicofactoren, verschijnselen en behandeling?

A

Risicofactoren  erfelijkheid en ouderdom
Verschijnselen  gezichtsveldverlies
Behandeling  oogdruppels:
- betablokkers blokkeren de productie van kamerwater
- prostaglandine-agonisten bevorderen de afvoer van kamerwater
- alfa 2-sympaticomimetica remmen de productie van oogvocht en verbeteren de afvoer
- koolzuuranhydraseremmers verminderen de productie van kamerwater

62
Q

welke 2 vormen van otitis media heb je?

A

Otitis media acuta (OMA) = wanneer vocht ophoopt met tekenen van infectie
Otitis media met effusie (OME) =als er geen infectie is en het vocht vaak indikt

63
Q

oorzaken otitis media?

A

luchtweginfecties, vergroot adenoïd, neusbijholteontsteking (sinusitis). Micro-organismen in het middenoor veroorzaken dan een otitis media acuta. Chronische otitis media komt relatief vaak door een allergische rhinitis.

64
Q

verschijnselen en complicaties otitis media?

A

trommelvliesperforatie, abces achter het oor, meningitis (hersenvliesontsteking)

65
Q

behandeling otitis media?

A
  • Paracetamol
  • neusdruppels met xylomethazoline, laten het slijmvlies slinken, waardoor de buis van eustachius weer open kan gaan.
  • Antibiotica bij aanhoudende koorts en tekenen van ernstige infectie.
    Trommelvliesbuisjes, deze zorgen ervoor dat de druk in het middenoor gelijk blijft aan die van de buitenlucht. Wordt alleen gedaan als de rest niet werkt.