Week 3 Flashcards

pijn

1
Q

definitie pijn?

A

pijn is een onaangenaam gevoel, geassocieerd met weefselschade.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke ontstekingsmediatoren spelen een hoofdrol bij lichamelijk pijn?

A

histamine en prostaglandines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waar vind pijngewaarwording/pijninterpretatie plaats?

A

pas in de thalamus en hersenschors

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

reffered pain, koliekpijn en fantoompijn?

A

Reffered pain = wordt op een andere plaats dan de veroorzakende prikkel gevoeld
Koliekpijn = pijnaanvallen met bewegingsdrang
Fantoompijn = pijn die patiënt voelt in een geamputeerd lichaamsdeel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat doen prostaglandines remmers?

A

Pijnstillers, prostaglandine(synthetase)remmers blokkeren een enzym waardoor er minder prostaglandinen worden gemaakt, daardoor neemt de gevoeligheid van pijnreceptoren af en worden er dus minder pijnprikkels afgegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn bijwerkingen van prostaglandine remmers en opiaten?

A

Bijwerkingen van prostaglandineremmers zijn maagzweren en bloedingen.
Opiaten en paracetamol wordt ook gebruikt als behandeling.
Bijwerkingen van opiaten zijn vooral  obstipatie, misselijkheid, sufheid,
bloeddrukdaling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke 2 soorten pijn heb je?

A
  1. Nociceptieve pijn, heeft meestal een aanwijsbare fysiologische oorzaak
  2. Neuropathische pijn, wordt veroorzaakt door een neurologisch probleem dat een gewaarwording van pijn tot gevolg heeft. Precieze oorzaak is doorgaans moeilijk aan te wijzen en moeilijk te behandelen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wanneer is het chronische pijn?

A

als de pijn langer dan 3 maanden aanhoudt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat bevind zich aan de distale affarente nociceptieve neuronen?

A

bevinden zich nociceptoren (pijnreceptoren) die reageren op pijnprikkels als warmte, mechanische druk en chemische prikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat gebeurt er al de pijnreceptoren zijn gestimuleerd?

A

sturen deze neuronen zenuwimpulsen via het ruggenmerg naar de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is een nociceptor?

A

Nociceptoren, die in de meeste weefsels worden aangetroffen, zijn zenuwuiteinden die reageren op chemische, thermische en mechanische prikkels. Waar twee neuronen bij elkaar komen, vind je een synaps. Zenuwimpulsen springen van het ene naar het andere neuron, waarbij ze de synaptische spleet oversteken door middel van chemische boodschappers die neurotransmitters worden genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hyperalgesie, allodynie en paresthesie?

A

-Verhoogde gevoeligheid voor pijn
-Pijnreactie bij prikkels die normaal geen pijn doen
-Onprettig, tintelend en brandend gevoel ervaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is de synaps, waar bestaat het uit, en hoe gaat een zenuwimpuls in de synaps.?

A

Is belangrijkste aangrijpingspunt voor opioïde geneesmiddelen. De synaps bestaat uit het axonuiteinde van het neuron (dat de prikkel genereert) en het celmembraan van het neuron (dat de prikkel ontvangt), met daartussen een smalle spleet, de synaptische spleet. De zenuwimpuls wordt in de synaptische spleet overgebracht door middel van neurotransmitters die het impulsoverbrengende neuron vrijmaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke 4 eiwitten komen in de synaps voor?

A

De vier eiwitten (receptoren, ionkanalen, enzymen en transporteiwitten) waarop geneesmiddelen aangrijpen komen allemaal in synapsen voor en kunnen een aangrijpingspunt zijn voor uiteenlopende geneesmiddelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat doet het pijnstillingsysteem?

A

. Het pijnstillingsysteem remt de pijngeleiding in de synapsen van het ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is een ontsteking?

A

Ontsteking is een zorgvuldig geprogrammeerde, niet-specifieke immuunreactie op verwonding, schadelijke chemische stoffen en microbiële ziekteverwekkers.

17
Q

in welke 5 symptomen uiten zich een onsteking?

A
  • Roodheid (rubor)
  • Warmte (calor)
  • Zwelling (tumor)
  • Pijn (dolor)
  • Verstoring van de functie (functiolaesa)
18
Q

uit welke 3 processen bestaat een ontstekingsreactie?

A

De vaatverwijding van kleine bloedvaatjes in het beschadigde gebied, waardoor de bloeddoorstroming toeneemt (wordt rood en warm)
2. Een toename van de vasculaire permeabiliteit, waardoor plasma (het vloeibare deel van het bloed, zonder de cellen) uit kleine bloedvaatjes weglektnaar het beschadigde gebied (veroorzaakt oedeem)
3. De migratie van neutrofielen uit het bloed naar het beschadigde gebied

19
Q

welke eiwitten zorgen voor stimuleren vaatverwijding. Vergroten de permeabiliteit van bloedvaten en prikkelen pijnreceptoren?

A

kininen

20
Q

wat doen mestcellen? tot welke groep cellen behoren ze, welke mediatoren geven mestcellen af? en waar zorgt dit voor?

A

Mestcellen (mastocyten) spelen een cruciale rol in de ontstekingsreactie. Ze worden aangetroffen in bindweefsel vlak naast bloedvaten. Bij verwonding of prikkeling door het immuunsysteem maken mestcellen allerlei mediatoren (lokaal werkende chemische stoffen) vrij. Mestcellen behoren tot een groep witte bloedcellen die granulocyten worden genoemd. Mestcellen geven uiteenlopende mediatoren af uit de granules, waaronder histamine. Histamine veroorzaakt vaatverwijding en vergroot ook de permeabiliteit van kleine bloedvaatjes.

21
Q

welke prostaglandine wordt het vaakst afgegeven bij een ontsteking? door wat wordt prostaglandines afgegeven?

A

Prostaglandine E2 is de voornaamste bij een ontsteking betrokken prostaglandine. Het wordt afgegeven door mestcellen en andere immuun cellen, en versterkt de werking van histamine en bradykinine

22
Q

hoe wordt een prostaglandine gemaakt?

A

een mestcel of een andere immuuncel met als grondstof het fosfolipidemembraan van de cel. Deze wordt omgezet in arachidonzuur, vervolgens in een cyclisch endoperoxide en ten slotte in een prostaglandine.
Het enzym cyclo-oxygenase (COX) heeft arachidonzuur als substraat en speelt bij dit proces een sleutelrol. De productie van COX neemt toe tijdens een ontsteking

23
Q

verschil COX 1 en COX 2?

A

COX-1 is een enzym dat wordt aangemaakt in veel weefsels, waar het prostaglandinen en tromboxanen produceert die betrokken zijn bij de homeostase.COX-2 is een enzym dat voornamelijk in ontstoken weefsels wordt aangetroffen, waar het prostaglandine E2 produceert en zo de ontstekingssymptomen mede veroorzaakt

24
Q

wat zijn leukotrienen?

A

Leukotriënen zijn nauw verwant aan prostaglandinen en tromboxanen en zijn betrokken bij astma. Ze activeren bepaalde witte bloedcellen die vernauwingen in de bronchiën veroorzaken.

25
Q

welke 2 dingen veroorzaken PGE2?

A
  • Vergroot samen met histamine en bradykinine een toename van de vasculairepermeabiliteit. De zwelling die daarvan het gevolg is verhoogt de druk in het ontstoken gebied, wat nociceptieve neuronen prikkelt.
  • Maakt nociceptieve neuronen gevoeliger voor bradykinine die bij een ontsteking wordt aangemaakt.
26
Q

WHO ladder?

A

I. Paracetamol
II. NSAID
III. Paracetamol + NSAID
IV. Overstappen op of toevoegen van een zwakwerkend opioïde
V. Overstappen op of toevoegen van een sterk werkend opioïde
VI. Parenterale toediening van een opioïde

27
Q

wat doen NSAIDS? en wat doen niet-steroide ontstekingsremmers?

A

Alle NSAID’s hebben een gelijksoortige werking. Ze verminderen ontsteking, zwellingen pijn door remming van prostaglandineproductie. Het voornaamste doelwit van NSAID’s is het cyclo-oxygenase 2, dat geproduceerd wordt tijdens een ontstekingsreactie en bijdraagt aan overvloedige hoeveelheden PGE2 in het ontstoken gebied.

Niet-steroïde ontsteingsremmende geneesmiddelen blokkeren de werking van het enzym COX-2, dat voornamelijk in ontstoken weefsels wordt gevonden, waar het een sleutelrol speelt bij de productie van prostaglandine E2.

28
Q

bijwerkingen NSAIDS?

A

Voornamelijk het maag-darmkanaal blijkt gevoelig te zijn voor NSAID’s.
Wat nog meer voor kan komen:
- Nierboeding
- Diarree
- Trombocytenaggregatie

29
Q

wat doen selectieve COX-2- remmers?

A

Deze geneesmiddelengroep omvat onder meer celecoxib en etoricoxib en heeft hetzelfde basiswerkingsmechanisme als andere NSAID’s. het belangrijkste verschil is dat deze groep een hoge specifciteit heeft voor COX-2 en dus zinvol is bij de behandeling van chronische ontstekingsziekten, waarbij langdurig gebruik van NSAID’s probleemmatig zou kunnen blijken.
Ze zouden geen maag-darmproblemen moeten geven.

30
Q

waarom zijn de COX-2-remmers van de markt gehaalt?

A

het veroorzaakte hartaanvallen en levertoxiciteit.

31
Q

wat is paracetamol?

A

Paracetamol is een niet-ontstekingsremmend, niet-steroïde geneesmiddel met voornamelijk een antipyretische (koortsverlagende) en analgetische (pijnstillende) werking.
Paracetamol is relatief vrij van bijwerkingen, omdat het weinig effect heeft op prostaglandineproductie.

32
Q

antipyertisch en analgetisch?

A

koortsverlagend en pijnstillend

33
Q

wat zijn onstekingsremmende steroiden?

A

Ontstekingsremmende steroïden bootsen de werking na van natuurlijke glucocorticoïden, zoals hydrocortison en corticosteron. Dit zijn stresshormonen die worden uitgescheiden door de bijnier als reactie op verwondingen, stress, ernstige infecties en pijn. Ze hebben een algemene, immunosuppressieve werking, verhogen het metabolisme van koolhydraten en eiwitten verminderen ontstekingen.

34
Q

wat doen glucocorticoiden en corticosteroiden?

A

Glucocorticoïden beperken de ontstekingsreactie bij verwondingen Corticosteroïden zijn afgeleid van cholesterol en zijn zodoende vetten. Ze kunnen dus het celmembraan passeren zonder hulp van een transporteiwit

35
Q

bijwerkingen glucocorticoiden?

A

kan bij een verhoogde bloedsuikerspiegel diabetes mellitus 2 tot gevolg hebben. Bij kinderen kan het een groeiachterstand veroorzaken. Osteoporose = is een aandoening waarbij de botten poreus en zwak worden.

36
Q

welke geneesmiddelen worden gebruikt bij chronische ontstekingsprocessen?

A

NSAIDS en DMARDS

37
Q

opioïden werking?

A

blokkeren de prikkeloverdracht tussen de afferente neuronen en verminderen zo de pijn sensatie.
Opioïden binden aan opioïdreceptoren en verhinderen zo dat zenuwimpulsen de synaptische spleet tussen pijnneuronen oversteken in het ruggenmerg.

38
Q

bijwerkingen opioïden?

A

Misselijkheid
- Braken
- Ademhalingsdepressie
- Jeuk
- Hypotensie
- Obstipatie
Opioïden zijn verslavend!

39
Q

welke behandeling is er bij neuro pathische pijn?

A

Tricyclische antidepressiva kunnen effectief zijn, maar werken via een mechanisme waarover nog niet veel bekend is