Week 6 Flashcards

1
Q

Welke 4 vormen van systemische therapie zijn er?

A

● Chemotherapie
● Immunotherapie
● Hormonale therapie
● Bestraling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer is een behandeling concomitant?

A

Als twee behandelingen tegelijkertijd gegeven worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer is een behandeling sequentieel?

A

Als behandelingen na elkaar gegeven worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is brachytherapie?

A

Inwendige bestraling wordt ook wel brachytherapie genoemd. Hierbij vindt er bestraling plaats
door verval van radioactieve stoffen, die leiden tot lokale energieafgifte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Er zijn twee vormen van
DNA-beschadiging door ioniserende straling, welke twee zijn dit?

A

● Directe route: ioniserende straling maakt het DNA direct kapot, wat resulteert in
celdood;
● Indirecte route: ioniserende straling valt op andere atomen, waardoor vrije radicalen
ontstaan. De radicalen kunnen DNA-schade veroorzaken, wat leidt tot celdood.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer is er sprake van hypo- en wanneer van hyperfractioneren bij bestraling?

A

Hypofractioneren: Bij fracties groter dan 2 Gy
Hyperfractioneren: Bij fracties kleiner dan 2 Gy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat moet er met bestralen gebeuren als er te weinig zuurstof binnen een bepaalde kern zit?

A

Dan moet de
radiotherapeut een grotere dosis straling geven aangezien de tumor dan relatief resistent voor
bestraling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Op welke 2 manieren kan de therapeutische breedte verbreed worden?

A

● Fractionering van de bestraling, waardoor
gezonde weefsels worden gespaard;
● Combinatie met chemotherapie of
biologicals, wat de radiogevoeligheid van de
tumorcellen verhoogd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar moeten radiofarmaca aan voldoen?

A

Radiofarmaca moeten selectief zijn
voor een specifieke target in het lichaam (sleutel/slot-principe). Er moet een hoge affiniteit
(aantrekkingskracht) zijn vanuit het farmacon voor het target en er moet een radioactief label
(radionuclide) aan vastzitten. Een radiofarmacon is een farmacon samen met een radionuclide.
Straling wordt gebruikt voor detectie en therapie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Maakt een SPECT-scan 2D of 3D opnamen?

A

3D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een FDG-PET scan?

A

De meest gebruikte radiofarmacon is FDG (
18F-Fluoro-Deoxy-Glucose (
18F-FDG)) in combinatie met
de PET-scan: FDG-PET. Omdat FDG zo lijkt op glucose, wordt het gebruikt door cellen die glucose
gebruiken. FDG wordt intracellulair omgezet in FDG-6-fosfaat door hexokinase, maar kan verder
niet verwerkt worden. Op het moment dat glucose-6-fosfatase aanwezig is in de cel, kan het
FDG-6-fosfaat weer terug omgezet worden in FDG, waarna het de cel uit kan. Wanneer dit niet
aanwezig is, bijvoorbeeld in hersenen, myocard en tumorcellen, zal het FDG-6-fosfaat gefixeerd
zitten in de cel. Dit betekent dat in tumorcellen, maar ook hersencellen en myocardcellen
FDG-6-fosfaat opstapelt. De indicaties voor een FDG-PET-scan zijn het lokaliseren van de
primaire tumor, stadiëring, evaluatie van therapie, response monitoring en re-stadiëring bij een
bewezen recidief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat betekenen R1 en R2 bij een oncologische operatie?

A

R1: Bij R1 lijkt het of alles is weggehaald, maar
blijken de wondranden microscopisch niet schoon te zijn.

R2: Bij R2 is het tijdens de operatie al
duidelijk dat niet de gehele tumor verwijderd kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke termen worden gebruikt om doelvolumes aan te tonen bij bestralingen?

A

● GTV (gross tumor volume): palpabele of
zichtbare tumor;
● CTV (clinical target volume): GTV +
microscopische uitbreiding;
● PTV (planning target volume): CTV +
marge voor adequate bestraling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het voordeel van protonen ten opzichte van fotonen bij bestraling?

A

Het voordeel aan
protonen ten opzichte van fotonen is dat protonen minder straling vóór de tumor afgeven en
direct stoppen aan het einde van de tumor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Koppel de juiste begrippen: Mab’s en Nib’s/ extracellulair en intracellulair.

A

Mab’s werken extracellulair (infuus)
Nib’s werken intracellulair (pillen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de 4 dimensies van palliatieve zorg?

A
  • Lichamelijk
  • Psychisch/emotioneel
  • Sociaal
  • Spiritueel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de specifieke aspecten die horen bij palliatieve zorg?

A

● Stadium van ziekte;
● Kwaliteit van leven;
● Multidimensionele benadering;
● Patiënt en naasten;
● Acceptatie van de dood als normaal proces;
● Wens van de patiënt;
● Rouwbegeleiding voor de naasten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de 4 verschillende fases die horen bij het Nationaal Model Palliatieve Zorg?

A
  1. Ziektegerichte palliatie
  2. Symptoomgerichte palliatie
  3. Palliatie in de stervensfase
  4. Nazorg/rouw
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de 4 meest voorkomende symptomen bij palliatieve zorg?

A
  • Pijn
  • Moeheid
  • Zwakte
  • Anorexie
20
Q

Wat is de Karnofsky-score?

A

Dit is een schaal van 0-100 om aan te geven hoe een patiënt met kanker functioneert.

21
Q

Wat betekend het ioniserend vermogen?

A

Het vermogen om een elektron kwijt te raken

22
Q

Wat houdt LET in?

A

De linear energy transfer (LET) zegt iets over de dichtheid van de energieafgifte langs het spoor
van een ioniserend deeltje. Bij een hoge LET wordt er veel energie afgegeven over een kleine
afstand. Bij een lage LET is er minder energie/afstand of wordt er minder vaak schade
veroorzaakt. Dit is afhankelijk van de soort straling: α-, β- of γ-straling. γ-straling heeft een lage
LET en zal het DNA moeten beschadigen via radicalen, α-straling heeft een hoge LET en
beschadigd het DNA direct.

23
Q

Wat is de therapeutische breedte?

A

De therapeutische breedte is het
verschil tussen de effectieve en toxische dosis.

24
Q

Wat zijn GTV, CTV en PTV?

A

GTV: Gross Tumor Volume, palpabele of zichtbare tumor

CTV: Clinical Target Volume, GTV plus een marge voor microscopische uitbreiding

PTV: Planning Target Volume, CTV plus een marge om het CTV adequaat te bestralen (wordt bepaalt door de beweging van organen, reproduceerbaarheid van de ligging en hoe nauwkeurig een patiënt wordt ingesteld

25
Q

Noem 2 voorbeelden van hybride technieken

A

SPECT/CT en PET/MRI

26
Q

Welke carcinomen zijn bekend vanwege hun osteosclerotische werking?

A

Prostaat, mamma en long

27
Q

Welke carcinomen zijn bekend vanwege hun osteolytische werking?

A

Multipel myeloom, niercelcarcinoom en melanoom

28
Q

Van welke stof wordt gebruik gemaakt bij skeletscintigrafie?

A

Bij skeletscintigrafie wordt er gebruik gemaakt van
99mTechnetium-HDP. Dit gedraagt zich als een
pyrofosfaat (bouwsteen van de minerale botmatrix). Dit bevindt zich dus op plaatsen waar
botopbouw plaatsvindt. Gebieden met hoge botopbouw (pathologisch) zullen dus meer van het
radiofarmacon ‘stapelen’. Het radiofarmacon wordt niet door de tumor opgenomen, maar door
het omliggende weefsel als reactie op de tumor (hotspot).

29
Q

Wat zijn verschillende acute en late bijwerkingen van radiotherapie?

A

Acute bijwerkingen Late bijwerkingen
Huid: erytheem, roodheid, schilfering
Huid: hyperpigmentatie

Hersenen: moeheid
Hersenen: geheugen

Rectum: diarree
Rectum: teleangiëctasieën

Oesofagus: passageklachten
Oesophagus: strictuur

Mondholte: stomatitis
Schildklier: hypothyreoïdie

30
Q

Er worden verschillende fysische maatregelen genomen om zo min mogelijk gezond weefsel te
bestralen. Welke zijn dit?

A

● Positionering (reproduceerbaar): iedere keer met bestraling wordt er tot op de
millimeter precies gepositioneerd;
● Plannings-CT maken: hiermee worden de doelvolumes bepaald. Deze CT-scan wordt in
de goede houding voor bestraling gemaakt;
● Doelvolumes definiëren: dit wordt dus met de plannings-CT gedaan. De doelvolumes
worden hierop ingetekend, zodat duidelijk is welke gebieden bestraald moeten gaan
worden.

31
Q

Wat is inverse planning?

A

De radioloog geeft voorwaarden in de planningscomputer die daarmee
het optimale behandelplan maakt, dit wordt inverse planning genoemd. De computer zorgt dan
dat gezonde weefsels niet te veel straling krijgen en dat de tumor genoeg straling krijgt, op basis
van de eisen die worden ingesteld.

32
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van brachytherapie ten opzichte van normale uitwendige radiotherapie?

A

Voordelen: Betere sparing van gezond omliggend weefsel, hogere dosis direct rondom de katheters (200%), de dosis wordt in kortere tijd gegeven (minder kans op herstel voor tumorcellen)

Nadelen: Tumor volume mag niet te groot zijn, niet geschikt voor alle tumorlokalisaties (toegankelijkheid), lokale of algehele verdoving en opname op de verpleegafdeling nodig.

33
Q

Wat houdt Stereotactische radiotherapie in?

A

Kleine tumoren van veel kanten heel precies
bestralen

34
Q

Waar ligt de grens voor acute bestralingsschade en late effecten van bestraling?

A

3-6 maanden

35
Q

Wat zijn de verschillen tussen neoadjuvante therapie en inductie therapie?

A

Neoadjuvant:
- Bij resectabele ziekte
- Respons is niet van belang
- Beperkte behandelduur (weken)
- Geen responsevaluatie
- Altijd het definitieve vervolgplan uitvoeren

Inductie:
- Bij irresectabele ziekte
- Respons is van belang (zo intensief mogelijk)
- Beperkte behandelduur (weken), ook jaren mogelijk
- Altijd responsevaluatie
- Vervolgplan kan op zich laten wachten -> alleen bij respons actie ondernemen

36
Q

Welke 4 verschillende soorten systemische therapie zijn er?

A

● Cytotoxische chemotherapie (cel-killers);
● Kankercelspecifieke therapie: moleculaire middelen;
● Hormonale therapie: kankercelspecifieke behandeling (na bepalen aanwezigheid van de
receptor);
● Immunotherapie.

37
Q

Wat doen alkyleerders als chemotherapie?

A

Alkyleerders zorgen voor het alkyleren van adducten aan DNA-vorming. Dit gebeurt op veel
verschillende plekken in het DNA, waardoor de transcriptie en replicatie geremd wordt. Als
gevolg hiervan ontstaat DNA-schade, wat leidt tot celdood.

38
Q

Wat doen platinaverbindingen als cisplatine en oxaliplatine als chemotherapie?

A

Platinaverbindingen (bv. cisplatine
en oxaliplatine) zorgen voor het ontstaan van adducten en crosslinks, waardoor remming van de
transcriptie en translatie, wat ook celdood tot gevolg heeft.

39
Q

Wat doen topoisomerase remmers als chemotherapie?

A

Topoisomerase remmers grijpen in
de S-fase van de celcyclus in en zorgen voor het ontstaan van DNA-breuken in het DNA.
Topoisomerase-I-remmers (bv. topotecan en irinotecan) zorgen voor het ontstaan van
enkelstrengs DNA-breuken, waar topoisomerase-II-remmers (bv. doxorubicine en etoposide)
zorgen voor het ontstaan van dubbelstrengs DNA-breuken.

40
Q

Hoe doen moleculaire middelen als Mab’s en Nib’s hun werk?

A

Moleculaire middelen, zoals de Mab’s (monoclonal antibodies) en de Nib’s
(tyrosinekinaseremmers), grijpen aan op celmembraanreceptoren. Ze grijpen aan op de
transmembraanreceptoren en liganden. De mab’s en nib’s kunnen ook aangrijpen op de endotheelcel. Hierbij kan de
angiogenese geremd worden, waardoor indirect de tumorgroei geremd kan worden.

41
Q

Bij welke 2 soorten carcinomen kan hormoontherapie effectief zijn?

A

Mammacarcinoom en prostaatcarcinoom

42
Q

Wat zijn de 3 determinanten van de theory of planned behavior?

A
  • Verwachte consequenties van het gedrag
  • Belang dat anderen hechten aan het gedrag
  • Inschattingen over de mogelijkheden en problemen bij het uitvoeren van het gedrag
43
Q

Wat zijn de 5 verschillende stadia van gedragsverandering?

A
  1. Precontemplatie fase: Niet gemotiveerd om gedrag aan te passen (geen bewustzijn van ongezonde gewoonten, verwacht geen voordelen van gezonder gedrag)
  2. Contemplatie fase: Overwegen het gedrag te veranderen binnen 6 maanden, maar nog geen vast plan (verwacht te veel nadelen van gezonder gedrag en denkt onvoldoende vaardigheden te hebben om het vol te houden)
  3. Preparatie fase: Vast plan maken om gedrag te veranderen (doelen stellen en oefenen, maken van een plan van aanpak, het liefst binnen 2 weken een stopafspraak)
  4. Actie fase: Recent gezonder gaan leven, nog niet langer dan 6 maanden
  5. Behoud fase: Recent gezonder gaan leven, langer dan 6 maanden
44
Q

Wat zijn 3 belangrijke dingen om mee te nemen voor een goede gezondheidsvoorlichting?

A
  • Ingaan op belangrijke determinanten van gedrag
  • Afstemming op de verschillende stadia van gedragsverandering
  • Gebruik maken van de verschillende stadia om een advies op af te stemmen bij een counselingsgesprek
45
Q

Wat wordt bedoeld met de therapeutische index van systemisch toe te dienen antikankermiddelen?

A

het verschil tussen de dosis die nodig is voor een therapeutisch effect en de dosis waarna toxisch effecten kunnen worden verwacht.

46
Q

Een patiënt met een primaire hersentumor (glioblastoma multiforme) wordt verwezen voor radiotherapie. De radiotherapeut constateert dat
er sprake is van een kleine therapeutische ratio.
Leg uit wat dit betekent en noem minstens drie biologische en/of fysische maatregelen die de radiotherapeut kan nemen om
de tumor te kunnen bestralen.

A

Kleine therapeutische ratio: de dosis die nodig is om tumorcontrole te krijgen ligt heel dicht bij de dosis waarna late schade aan een
gezond orgaan kan ontstaan.

Fractiedosis verhogen (hypofractionering)
Intensiteits gemoduleerde bestralingstechniek gebruiken
Kleine marge gebruiken voor PTV; positionering optimaliseren/controleren.
Bestraling met protonen
Combinatie met radiosensitizer