Week 3 Flashcards

1
Q

Bij welk ziektebeeld past een uitstekende milt?

A

Chronische myeloïde leukemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is kenmerkend voor het begin van leukemie?

A

Leukemie is een klonale ziekte en het ontstaat dus uit één gemuteerde cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Met welke stof kan BCR-ABL t(9;22) geblokkeerd worden?

A

Imatinib, door te binden op de plek waar eigenlijk ATP zou binden voor activering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

In welk gedeelte van het BCR-ABL gen ontstaan na verloop van tijd mutaties die kunnen zorgen voor imatinib resistenties?

A

In het ABL1 gedeelte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uit welke 3 dingen bestaat een chromosoom?

A

DNA, histonen en andere eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Uit welke 4 fasen bestaat de celcyclus?

A
  • G1-fase: Celgroei, hier zitten de meeste cellen van ons lichaam in. Van elk chromosoom is 1 kopie aanwezig.
  • S-fase: Verdubbeling van het DNA. Elke chromatide wordt gekopieerd. Elk chromosoom heeft hierna 2 chromatiden.
  • G2-fase: Klaarmaken voor mitose, waarbij wordt gecontroleerd of alles goed verdubbeld is.
  • M(itose)-fase: Verdeling van de chromosomen over de twee dochtercellen. Uiteindelijk gaan deze twee dochtercellen met elk een chromatide weer naar de G1-fase en kan de cyclus zo door blijven gaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de volgorde van de fases van de mitose?

A
  1. Profase
  2. Prometafase
  3. Metafase
  4. Anafase
  5. Telofase
  6. Cytokinese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat gebeurd er in de profase?

A

DNA wordt compact gemaakt (condenseren), totdat de losse chromosomen zichtbaar worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurd er in de prometafase?

A

De kernenvelop wordt afgebroken, waardoor de chromosomen los in het cytoplasma komen te liggen. In deze fase worden de chromosomen vastgemaakt aan tubulinedraden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurd er in de metafase?

A

De chromosomen liggen geordend in de cel. Ze worden naar het midden van de cel getrokken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurd er in de anafase?

A

De chromosomen worden naar twee kanten van de cel getrokken, waardoor de chromosomen verdeeld worden over de twee dochtercellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat gebeurd er in de telofase?

A

Rondom het afzonderlijke DNA worden nieuwe kernenveloppen aangelegd. Het DNA gaat zich weer concentreren (decondenseren).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat gebeurd er in de cytokinese?

A

Vorming van twee cellen. Nadat de kernen gescheiden zijn, deelt ook het cytoplasma zich.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat houdt Fluorescentie In Situ Hybridisatie (FISH) in?

A

Hiermee kun je een gen op een chromosoom aankleuren d.m.v. een fluorescerend gelabelde probe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe heet het aanhechtingspunt voor de tubulinedraden?

A

Het centrosoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het kinetochoor?

A

De tubulinedraden die vastzitten aan het centrosoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is aneuploïdie?

A

Numerieke afwijkingen in het chromosoom. Door of chromosoom verlies of chromosoom duplicatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe kan genamplificatie bijdragen aan het veroorzaken van kanker?

A
  • Activering van oncogenen door: Translocatie, verdubbeling van chromosomen en genamplificatie
  • Inactivering van tumorsuppressorgenen door: Deletie, verlies van chromosoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de 2 functies van telomeren?

A
  • Zorgen dat er geen genomische instabiliteit ontstaat
  • Beperken van de groei van cellen (niet oneindig kunnen delen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Met behulp van wat wordt de telomeerlengte in stand gehouden bij stamcellen?

A

Telomerase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het verschil tussen cytogenetica en normale genetica?

A

Dat genetica zich verdiept op DNA niveau en cytogenetica doet dit op chromosomaal niveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de eerste stap bij cytogenetisch onderzoek?

A

Het kweken van materiaal (beenmerg of bloed).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat doen cyclines?

A

Ze controleren de voortgang van de celcyclus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wanneer is cycline D actief?

A

G1-fase, het zorgt voor activatie van de celcyclus in G1, na het groeisignaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wanneer is cycline E actief?

A

Op de overgang van G1- en S-fase en de voortgang van de S-fase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wanneer is cycline A actief?

A

In de S-fase, het zorgt voor progressie van de S-fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wanneer is cycline B actief?

A

In de G2-fase, het zorgt voor de voortgang van de G2-fase naar de mitose

28
Q

Voor wat is circidiane verstoring een risicofactor?

A

Voor borstkanker

29
Q

Wat is chronotoxiciteit?

A

Het principe waarbij het toxisch effect afhankelijk is van het tijdstip van blootstelling.

30
Q

Welke van de nucleotiden komt het vaakst voor?

A

Adenine

31
Q

Wat doet FACS?

A

Het meet de hoeveelheid DNA in een cel en groepeert deze cellen , waardoor de aantallen per groep bekend zijn -> dit is te zien in de vorm van een piek.

32
Q

Hoeveel eiwit coderende genen bevat het humane genoom?

A

20.442

33
Q

Hoe heten de 2 punten aan weerszijden van de cel waar de spoeldraden uitkomen die vast worden gemaakt aan het chromosoom?

A

Centrosomen (wordt in de S-fase verdubbelt) eigenlijk is er maar 1. De puntjes die vastzitten aan het chromosoom heten centromeren.

34
Q

Wat kan er gebeuren bij dicentrische chromosomen?

A

Dan zijn er 2 centromeren en dan kan er in de anafase aan twee kanten van het chromosoom getrokken worden. Het chromosoom weet dan niet waar hij heen moet en in 50% van de gevallen breekt hij.

35
Q

Wat is chromothripsis?

A

Als een cel de mitose in gaat met een dubbelstrengs breuk , zal een stuk van die breuk geen centromeer hebben. Tijdens de verdeling van de chromosomen zal dit deel niet worden verdeeld, maar blijft het hangen in het midden. Er wordt een micronucleoli gevormd. In zo’n microkern kan een heel chromosoom gaan zitten. De delen die hierin zitten kunnen weer in kleine stukjes breken en verkeerd in elkaar gezet worden. Op deze manier ontstaan er meerdere transversies in 1 cel en dat heet chromothripsis. Dit wordt vaak gezien bij een ver gevorderd stadium van kanker.

36
Q

In welke fase van de mitose ontstaan numerieke chromosomale afwijkingen?

A

Metafase

37
Q

Hoe ontstaat een genamplificatie?

A

Als er een gen vaker dan 1 keer wordt gerepliceerd tijdens de S-fase.

38
Q

Wat is non-disjunctie?

A

Als er een chromosoom te veel of te weinig in de dochtercel komt.

39
Q

Waar houdt cytogenetica zich mee bezig?

A

Met de lokalisatie van chromosomen, erfelijke eigenschappen in de celkern en overdracht van erfelijk materiaal.

40
Q

Wat is de verdeling van een chromosoom met een centromeer, korte arm (P-arm) en lange arm (Q-arm)?

A

In het midden zit het centromeer met daarboven de korte P-arm en daaronder de lange Q-arm.

41
Q

Wat gebeurd er bij FISH?

A

Er wordt een stukje enkelstrengs DNA (probe) over een gen heen gewassen en als het dan klopt dan bindt deze hieraan. Aan de probe wordt een fluorescerend label geplakt en dat licht dan op.

42
Q

Wat kun je met FISH wel zien en met SNP-array niet en andersom?

A

Met FISH wel translocaties, maar geen LOH
Met SNP-array geen translocaties, maar wel LOH

43
Q

Wat houdt SNP-array in?

A

Er worden 850.000 probes toegevoegd en er wordt getest of iemand voor een bepaalde SNP homozygoot of heterozygoot is. Zo kan iedereen AA, BB of AB hebben. Je kunt hier deleties en duplicaties heel makkelijk mee opsporen. Als er 1 allel zichtbaar is, is er sprake van deletie. Bij drie is er sprake van duplicatie. Als er 2 aanwezig zijn, maar alleen AA en BB dan is er sprake van LOH.

44
Q

Wanneer zijn Cycline afhankelijke kinases (CDKs) actief?

A

Als ze met een cycline binden

45
Q

Aan welke cycline bindt CDK4?

A

Cycline D

46
Q

Aan welke cyclines bindt CDK2?

A

Cycline E en Cycline A

47
Q

Waar binden Cycline afhankelijke remmers (CKIs) aan en wat is hun functie?

A

Ze binden aan Cyc/CDK-complexen. Ze remmen de kinase activiteit. Ze zijn met name actief in de G1-fase, na signalen van buiten de cel of na DNA-schade.

48
Q

Wat doet CKI p21

A

Het remt Cycline A en E, oftewel CDK2

49
Q

Rond welke fasen van de celcyclus is p53 actief?

A

G1/S-checkpoint: Er wordt gekeken of DNA beschadigd is.

50
Q

Welke ziekte is een voorbeeld van een niet goed werkend anafase-checkpoint?

A

Nijmegen Breuk Syndroom

51
Q

Wat zijn de bijbehorende eiwitten die de checkpoints reguleren bij:
- Restrictiepunt?
- G1/2?
- Intra-S?
- Anafase?

A
  • Restrictiepunt: RB
  • G1/2: p53
  • Intra-S: ATM
  • Anafase (metafase): BUB1
52
Q

Waar in de hersenen zit de centrale klok?

A

In de neuronen van de suprachiasmatische nucleus (SCN)

53
Q

Wat gebeurd er als het cryptochroom 1 gen wordt uitgeschakeld?

A

Dan gaat de interne klok sneller tikken

54
Q

Wat gebeurd er als het cryptochroom 2 gen wordt uitgeschakeld?

A

Dan gaat de interne klok trager tikken

55
Q

Via wat verloopt de koppeling van de klok met gedrag en metabole processen?

A

Klok-gecontroleerde genen (CCG’s)

56
Q

Wat is het belang van microRNA voor kanker?

A

Als bijvoorbeeld miR-16 verlaagd tot expressie komt dan zal er meer Bcl2 zijn en dat zorgt ervoor dat apoptose wordt geremd. Daarnaast zorgt een miR-16 verlaging voor verhoging van CDC25A, wat weer leidt tot celcyclus progressie.

57
Q

Wat kan siRNA doen als het in het RISC-complex is gekomen?

A

Het gaat het mRNA afbreken waar het tegen gericht is.

58
Q

Met welke stof kun je DNA kleuren en hoe doet hij dat?

A

Propidium Iodide (PI), het is fluorescent en bindt aan DNA.

59
Q

Wat gebeurd er als je cellen behandeld met Paclitaxel?

A

Dan gaan ze ophopen in de M-fase

60
Q

Wat doet FACS?

A

Het meet de hoeveelheid DNA in een cel en groepeert deze cellen, waardoor de aantallen per groep bekend zijn. Dit is te zien in de vorm van een piek bij 1 of 2 DNA per cel en alles er tussen in. 1= G1-fase, 2= M-fase en de rest is er tussenin.
Een alternatief voor FACS is immunokleuring, want hier kan een biopt voor genomen worden en hoeven het niet alleen losse cellen te zijn. Er wordt dan gekleurd met eiwitten die specifiek zijn voor een bepaalde fase van de celcyclus.

61
Q

Wat vertelt de positie van een eiwitband op een immuno/Western blot? En hoe zit dit bij een RNA blot?

A

Het MW (‘grootte’) van het eiwit.

Bij een RNA blot zegt dit ook iets over de grootte van in dit geval het mRNA.

62
Q

Wat vertelt de intensiteit van een eiwitband op een immuno/Western blot? En hoe zit dit bij een RNA blot?

A

De hoeveelheid van het eiwit.

Bij een RNA blot zegt dit ook wat over de hoeveelheid van in dit geval het mRNA.

63
Q

Wat vertelt het aantal banden op een immuno/Western blot? En hoe zit dat bij een RNA blot?

A

Of er meerdere vormen van een eiwit voorkomen, of meerdere soorten eiwitten die met het antilichaam kunnen reageren.

Bij een RNA blot zegt het wat over de verschillende transcripten van een gen.

64
Q

Hoe werkt het RAS-eiwit?

A

Het speelt een belangrijke rol in de signaaltransductie en werkt als biochemische-schakelaar die aan en uit gezet kan worden. Als het gebonden is met GTP is het eiwit aan en stimuleert het een serie proteïnekinasen die de groei stimuleren. Door GAP-activiteit van het RAS-eiwit wordt GTP omgezet in GDP: Dit is de uit fase van het RAS-eiwit. Door een mutatie werkt het uitzetten van het eiwit niet goed, waardoor de groei gestimuleerd blijft.

65
Q

Hoe kan een APC gen mutatie ontstaan?

A

Door LOH in chromosoom 5, wat dus leidt tot een mutatie in APC en dit uit zich als FAP.

66
Q

Is het APC gen een oncogen of een tumorsuppressorgen?

A

Een tumorsuppressorgen