Week 51 uit schrift Flashcards

1
Q

Wat zijn belangrijke verschillen tussen kinderen en volwassenen?

A
  • type ziektebeeld: kinderen vaak congenitaal en tubulair
  • symtomatologie: kinderen geven nauwelijks hun klachten aan –> geen referentie
  • kinderen groeien en zijn ontwikkelend individu
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn voorwaarden om pre emptief te doen?

A
  • orgaan beschikbaar
  • voorbereidingstijd: kind en donor voorbereiden
  • orginele ziektebeeld is uitgedoofd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn redenen voor een slechte graft survival bij pubers?

A
  • psychologie: gebrek aan therapietrouw en transistie
  • hormonaal
  • veranderende farmacokinetiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de meest voorkomende bijwerkingen van IS?

A
  • infecties
  • kanker
  • hart en vaatziekten
  • nier schade
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke factoren spelen een rol bij het ontstaan van kanker na transplantatie?

A
  • oorzaak nierfalen
  • tijd na transplantatie
  • leeftijd ontvanger : 15-30x zo grote kans bij kind en 2x bij 65+
  • intensiteit en duur van de IS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn nadelen van screenen?

A
  • fout positieven
  • intensieve procedure
  • kosten
  • heeft het wel evenveel invloed op de overleving zoalls bij mensen met geen Tx?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke factoren spelen een rol bij het niet reageren op vaccinatie?

A
  • ouderen
  • minder lymfocyten
  • lagere EGFR
  • geen prednison
  • kort na Tx (dan heb je een hogere dosering)

celcept vooral belangrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke infecties komen voor < 1 maand na transplantatie/

A
  • recipiant dirived: door flora die patient al bij had bv CF
  • donor dirived
  • mosocomiale infecties: gewone post- operatieve infecties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn veel voorkomende mosocomiale infecties?

A
  • pneumonie
  • wondinfectie
  • flebitis infuus
  • centrale lijn ge relateerde infectie
  • antibiotica geassocieerde diarree
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke infecties komen voor 1-12 maanden na transplantatie?

A
  • reacteive latente infecties als waterpokken die gordelroos wordt
  • oppertunistische infecties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke infecties komen na een jaar na transplantatie veel voor?

A
  • communitu acquierd: normale
  • latente intracellualire infecties: virus, schimmel, bacterie en parasieten
  • kanker: huid en PTLD
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn indicaties voor een LTx?

A
  • acuut leverfalen
  • chronsich leverfalen (cirrose)
  • levensbedreigende metabole ziekte: tyrosinanie en crigle najar
  • levertumor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn contraindicaties voor een LTx?

A
  • actief alcohol en drug gebruik
  • ernsitge cardio pulmonale ziekten
  • actieve infectie/ ongecontrolleerde sepsis
  • extrahepatische maligniteiten
  • hersendood
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn chirurgische contraindicaties voor een LTx/

A
  • non compliance
  • ic bound/ dialyse
  • HIV
  • comorbiditeit
  • oud
  • obesitas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

welke fasen van levertransplantatie zijn er?

A
  • pre anhepatische fase: inductie tot afsluiting circulatie
  • anhepatische fase: tot recirculatie nieuwe lever
  • post anhepatische fase: tot einde van de operatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn de problemen bij de fasen van LTx?

A
  • pre: –> gestoorde stollingsstatus
    –> portale hypertensie
    –> adhesies door ziekte lever of eerdere operaties
  • anhepatisch: progressieve disregulatie
  • post: reperfusie syndoom en hyperkalieme/ hypo calciemeie
17
Q

wat wordt gebruikt als inductie therapie?

A
  • steroiden: methylprednison
  • antilichamen: ATG en mabjes
18
Q

wat wordt gebruikt als onderhouds therapie?

A
  • CNI: tacrolimus en cyclosporine
  • steroiden: prednison
  • purine remmers: mmf en azathioprine
  • mTORi: everolimus en sirolimus
  • antilichamen: betacelcept ( niet bij LTx)
19
Q

Wat zijn voorbeelden van type 1 respiratoire insufficientie (hypoxemie)?

A
  • hypoventilatie (door bv instructie)
  • shunt: wel perfusie geen ventilatie: anatomisch ( rechts
    > links shunt/ A V malformaties) en niet anatomisch door afsluiting luchtweg en opvulling alveoli
  • dode ruimte ventilatie: longembolie en distructie cappilair bed
  • V/ Q mismatch
  • laag geinspireerde PO2
20
Q

Wat zijn voorbeelden van type 2 respiratoire insufficientie (hypercapnie)?

A
  • hypoventilatie
  • gepaard met hypoxemie
  • verhoogd dode ruimte ventilatie
  • PH van HCO3 afhankelijk
  • HCO3 afhankelijk van duur
21
Q

wat is de behandeling van respiratoire insufficientie?

A
  • zuurstoftherapie: via neusbrl
  • beademing: noninfasief met masker of invasief aan beademing
  • ECMo bij longfalen als infasief beademen niet meer kan –. brug naar recorvery of transplantatie
22
Q

Wat zijn indicaties voor een LOTx?

A
  • ernistig progressief eindstadium longziekte leidend tot overlijden
  • beperkte levensverwachting
  • maximaal behandeld
  • niet reversibel

–> gedaan bij longemfyseem, CF en lonfibrose

23
Q

Wat zijn contraindicaties van een LOTx?

A
  • actieve onbehandelbare infectie
  • actief roken of andere verslaving
  • therpie ontrouw
  • HF
  • NF
  • recentemaliginiteit
24
Q

wat zijn symtomen van het afstoten van een long?

A
  • kortademig
  • daling astma monitor
  • droge hoestklachten
25
Q

waarom doen we regeneratie?

A
  • orgaan tekort
  • overbrugging naar transplantatie
  • groot deel organen is niet van optimale kwaliteit
  • verlenging levensduur transplantaat
  • voorkomen transplantatie
  • mogelijk om specifieke cel te herstellen
  • gebruik patient eigen ellen (allo- immuun)
26
Q

wat doen MSC?

A
  • beenmergcellen die makkelijk te isoleren en expanderen zijn
  • secreteren groei- en angiogenetische factoren
  • reguleren immuunrespons
  • gebruiken voor weefselherstel en immuun modelatie dmv tissue engenering en secretome
27
Q

Wat is de oorzaak van orgaan handel?

A

schaarste organen
armoede

28
Q

Wat zijn belangrijke punten bij pre- conceptie counseling?

A
  • timing van de zwangerschap
  • genetisch
  • kans op gezonde baby
  • impact op transplantaatfunctie
  • impact ttransplantaat op zwangerschap (moeder en kind)
  • algemeen advies
  • omgaan met medicatie
  • concominante ziekten als diabetes
29
Q

wat zijn redenen om niet zwanger te worden na transplantatie?

A
  • nu al weinig energie
  • al nier verloren: geen risico nemen
  • angst aangeboren afwijkingen door medicatie
30
Q

wat zijn redenen om wel zwanger te worden na transplantatie?

A
  • grote kinderwens: risico waard
  • merkt weinig van NTx
  • niet goed inlezen
  • levende donor kan ook wat vindenwat
31
Q

wat zijn andelen van koudmaken?

A

-orgaanzwelling
- acidose
- radicalen