week 5 Flashcards

1
Q

wat zijn de rode vlaggen of aller symptomen bij KANS ?

A
  • Algemene malaise
  • ongewild gewichtsverlies
  • koorts, nachtzweten
  • “non mechanic” pij, neuropathische pijn
  • neurologische symptomen
  • tekenen van onstekings process
  • maligniteit in de voorgeschiedenis
  • dyspneu, pijn in borst, inspanningsbondenpijnklachten in de schouder en arm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

risico factoren bij KANS

A
  • Repeterende en fysiek zware werktaken
  • Dagelijkse blootstelling aan hand-arm vibraties (langer dan 1 uur)
  • Langdurig computer- of muisgebruik
  • Niet neutrale hoofd- en lichaamshouding
  • Niet optimale ergonomie op de werkplek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

prognostische factoren bij KANS

A
  • Lange klachtenduur
  • Recidiverende klacht
  • Algemene gezondheid
  • Ergonomie
  • Repeterende taken
  • Werkeisen
  • Ervaren steun
  • Psychische factoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

effectiviteit van interventie bij KANS :

Aspecifieke werk gerelateerde KANS

A
  • Het is aangetoond dat oefentherapie effectiever is voor pijnvermindering dan geen behandeling of gezondheid-counseling bij werknemers met aspecifieke werk gerelateerde KANS.
  • Er zijn aanwijzingen dat krachttraining effectiever is voor pijnvermindering dan duurtraining of algemene fitheidsoefeningen bij patiënten met aspecifieke werk gerelateerde KANS.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
effectiviteit van (fysiotherapeutische) interventies bij KANS:
Aspecifieke nekpijn
A
  • Het is aangetoond dat oefentherapie effectiever is voor vermindering van pijn en verbetering van het functioneren dan geen behandeling, infrarood lichttherapie, adviezen of placebobehandeling bij patiënten met aspecifieke nekpijn.
  • Het is aannemelijk dat er geen verschil in effect is tussen verschillende vormen van oefentherapie bij patiënten met aspecifieke nekpijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
effectiviteit van (fysiotherapeutische) interventies bij KANS:
Aspecifieke schouderpijn
A
  • Er zijn aanwijzingen dat oefentherapie bij aspecifieke schouderpijn een grotere kans op herstel op de korte termijn geeft dan een afwachtend beleid, maar geen grotere kans op het verbeteren van het functioneren en de afwezigheid van pijn.
  • Er zijn aanwijzingen dat oefentherapie bij aspecifieke schouderpijn een grotere verbetering geeft van het uitvoeren van dagelijkse activiteiten op de korte termijn dan behandeling volgens de NHG standaard (versie 1999), maar geen grotere kans op vermindering van pijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

tussen wat hoor er homeostase te zijn bij een gezond lichaam?

A
  • Immuunsysteem
  • Endocriene systeem
  • Zenuwstelsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat doet het limbisch systeem ?

A

Zetel van emotie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat doet het amygdala ?

A

betrokken bij negatieve emoties (angst, woede, etc.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is de rol van hyppocampus ?

A

heeft voornamelijk te maken met eerdere ervaringen/geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is de rol van de hypothalamus ?

A
  • brengt lichaam in zelfde staat als brein.

- is leider van autonoom stelsel en endocriene stelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat maak de bij nier ?

A

adrenaline en Noradrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat maakt de bijnierschors ?

A

cortisol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

beschrijft het General Adaptation Syndrome (GAS)

A
  1. Alarmfase – eerste moment stress, wordt veel cortisol geproduceerd.
  2. Weerstandsfase – lichaam probeert een weg te vinden ondanks de stress, cortisol productie gaat weer wat naar beneden.
  3. Uitputtingsfase – lichamelijke mogelijkheden zijn uitgeput, cortisol productie stijgt naar grote hoogte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn de 5 coping stijlen ?

A
  • Probleem-georiënteerd gedragsmatig
  • Probleem-georiënteerd cognitief
  • Emotioneel-georiënteerd gedragsmatig
  • Emotioneel-georiënteerd cognitief
  • Probleem niet erkennen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

beschijf het Probleem-georiënteerd gedragsmatig oping stijl

A
  • Probleem-georiënteerd gedragsmatig met problemen om gaan zijn doeners, stropen de mouwen op. Houden het probleem bij zichzelf en willen ( en kunnen) zelf het probleem oplossen.
  • Oplossen van het probleem en het herkrijgen van controle over het probleem
17
Q

beschijf het Probleem-georiënteerd cognitief coping stijl

A
  • Probleem-georiënteerd cognitief zijn mensen die in staat zijn zichzelf in een andere context te plaatsen met betrekking tot hun probleem en hun situatie of omgang met anderen. Kan zelf het probleem niet oplossen. Denken dat ze wat anders hebben.
  • Patiënt kijkt anders tegen problemen aan, hier valt het herkaderen of herwaarderen van het probleem onder
18
Q

beschijf het Emotioneel-georiënteerd gedragsmatigoping stijl

A
  • Emotioneel-georiënteerd gedragsmatig kennen het probleem maar zien geen andere weg om dat in hun ‘nerveuze’ (negatieve emotie) gedrag te laten zien en kunnen zelf het probleem dus niet oplossen.
  • Spanning afleidende activiteiten verzachten de negatieve emoties (nagelbijten, roken, drank, etc.) Ongunstig bij langlopende stressoren omdat de patiënt niets doet aan het reduceren van de stressor
19
Q

beschijf het Emotioneel-georiënteerd cognitief coping stijl

A
  • Emotioneel-georiënteerd cognitief zijn mensen die in staat zijn zichzelf in een andere context te plaatsen zodat hun probleem en hun situatie of omgang met anderen op de achtergrond verdwijnt. Kan zelf het probleem niet oplossen.
  • Praten en uiten van emoties kunnen de arousal verminderen Ook emotionele inhibitie, repressie, defensieve vermijding en ontkenning kunnen leiden tot meer afstand van het probleem
20
Q

beschijf het Probleem niet erkennen coping stijl

A
  • Ontwijken, ontkennen of ontvluchten
21
Q

Patietn profiel 1 KANS

A

Er is sprake van stoornissen in functies en/of anatomische eigenschappen. De patiënt heeft geen beperkingen in activiteiten en geen participatieproblemen.

22
Q

patienten profiel 2 KANS

A

Er is sprake van stoornissen in functies en/of anatomische eigenschappen, beperkingen in activiteiten en participatieproblemen. Er is een voor zowel de fysiotherapeut als de patiënt begrijpelijke en herkenbare samenhang tussen de stoornissen, beperkingen en/of participatieproblemen.

23
Q

patient profiel 3 KANS

A

Er is sprake van stoornissen in functies en/of anatomische eigenschappen, beperkingen in activiteiten en participatieproblemen. Er is naar het oordeel van de fysiotherapeut sprake van een discrepantie tussen de aanwezige stoornissen enerzijds, en de ervaren beperkingen en/of participatieproblemen anderzijds. Er is mogelijk sprake van een inadequate wijze van omgaan met het gezondheidsprobleem door de patiënt.