week 1 Flashcards

1
Q

wat zijn de kenmerken van een TIA

A

Transient ischaemic attack

  • duur maximaal 24 uur
  • alle klachten zijn na 24 uur verdwenen
  • een TIA is een voorboden op een RIND
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een RIND ?

A

Reversiebel Ischaemic Neurologic Deficit

  • is het zelfde als een TIA maar de klachten blijven langer
  • het herstel is volledig
  • het is een voorbode op een CVA
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de risico factoren op een CVA

A
  • hypertensie
  • diabetes
  • hyperlipidemie
  • roken
  • overgewicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat staat de afkorting FAST voor?

A

Face
Arm
Speech
Time

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de symptomen van een CVA?

A
  • verlamming
  • moeite met handelen
  • spraak en taal stoornis
  • neglect
  • problemen met ruimtelijke waarneming
  • geheugenstoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn de 3 stoornis groepen bij hersenbeschadiging en welk aandoeningen horen erbij ?

A
  1. neurologisch = sensomotorisch (dit is vooral het domein van de fysiotherapeut) de sensoriek is verstoord, ofwel de motoriek is verstoord. 
    parese = halfzijdige verlamming o het alpha motor neuron is nog intact. 
    hemiparese/hemiplegie = halfzijdige onvolledige verlamming 
    paralyse = volledige verlamming o het alpha motor neuron is kapot. 
    Anesthesie = je voelt niets meer 
    Anopsie = je ziet niets meer
  2. neuropsychologisch = de sensoriek en motoriek is in orde, maar het stukje begrip van de prikkel werkt niet meer 
    afasie = taalstoornis 
    agnosie = herkenningsstoornis 
    apraxie = stoornis van het doelgericht handelen; je weet hoe het werkt, maar je kunt het niet uitvoeren
  3. psychologisch = gaat veel meer om gedrag, stemmingen en persoonlijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welk twee systemen voorzien de hersenen met bloed?

A
  • carotis systeem

- vertebralis systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De a.Carotis communis gaat via de kaal omhoogen splits zich in ………?

A

Een a. Carotis interna en a. Carotis externa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de rol van de a. Carotis externa ?

A

bloedvoorziening van voornamelijk de ventrale structuren van het hoofd-halsgebied verzorgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de rol van de a. Carotis Interna ?

A

bloedvoorziening van de Cirkel van Willis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de rol van de a. cerebri media ?

A

voorziet het laterale gedeelte van de frontale cortex, pariëtale cortex, en temporale cortex van bloed. Dus het gedeelte van face en arms

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat vorm de cirkel van Willis en welk gebieden worden daarmee voorzien met bloed ?

A

Cirkel van Willis 

  • a.cerebri posterior: occipitale lob 
  • a.carotis internus: toevoer grote hersenen 
  • a.cerebri anterior: mediale gedeelte van parietaal en frontaal 
  • a. cerebri media: laterale zijde en de diep gelegen delen van de frontale, pariëtale en temporale kwab van bloed
  • communicans posterior 
  • communicans anterior
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wel arterie vorziet het bloed van het hersenstam en cerebellum ?

A

a. Basilaris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is de rol van de a. Vertebralis ?

A

aanvoer voor de a. Basilaris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

welke tractus maken het piramidebaan ?

A
  • Tractus corticobulbaris

- tractus corticispinalis lateralis en ventralis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waar kruist 90 % van de tractus corticospinalis

A

Medulla oblongata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

waar loop het tractus corticobulbaris en wat is zijn rol ?

A

van de cortex naar de hersenstam
Het is verantwoordelijk voor het doorgeven van motorische informatie van de motorschors in de hersenschors naar de pyramis medullae oblongatae.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

waar loop het tractus corticospinalis lateralis en wat is zijn rol ?

A

van de motor cortex naar de extremiteiten spieren

zijn rol is aansturing van de bewuste bewegingen van de extremiteit spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

waar loop de tractus cortico spinalis ventralis en wat is zijn rol ?

A

van de motor cortex naar de romspiren:

zijn rol is de aansturing van de bewuste bewegingen van de romp spieren

20
Q

wat vorm de extrapiramidale bannen (ombewuste motoriek) ?

A
  • Tractus rubrospinalis
  • tractus reticulospinalis
  • tractus vestibulospinalis
  • tractus tectospinalis (tectum)
21
Q

wat is de rol van de tractus reticulospinalis?

A

verhogen van de spierspanning bvb bij stress.

22
Q

wat is de rol van de tractus vestibulospinalis?

A

stuur oog/ hoofd coordinatie, stuur beweging aan als gevolg van een evenwicht probleem

23
Q

wat is de rol van de tractus rubrospinalis

A

krijg info van de cerebellum en zorg voor het onbewuste bijsturing van bewegingen

24
Q

wat is de rol van de tractus tectospinalis

A

reflexmatig bewegen van het hoofd

25
Q

welk gedeelte van de hersens zorgen voor de bewuste motoriek ?

A
  • Cortex ( intenties, planning, aansturing)

- cerebellum en basale kern (coördinatie)

26
Q

wat zorg voor het onbewuste motoriek?

A

Hersenstam: - spierspanning

                   - houding
                   - evenwicht
                   - bescherming
                   - bijsturen van bewegingen

rugmerg: spinale reflexen

27
Q

in welk 2 delen word het secundair motorische schors opgesplitst?

A
  • lateraal premotorische schors gebied

- mediaal supplementaire motorische schorsgebied

28
Q

wat zijn de kenmerken van het lateraal premotorisch schorsgebied ?

A

o werkt samen met het cerebellum
o extern uitgelokte bewegingen
o niet-automatisch bewegingen (moet nog aangeleerd)

29
Q

wat zijn de kenmerken van het mediaal supplementaire motorisch schorsgebied ?

A

o werkt samen met de basale kernen
o intern uitgelokte bewegingen
o automatisch

30
Q

welk twee structuren maken het coördinatie niveau ?

A

cerebellum en basale kern

31
Q

wat is de rol van de basale kern ?

A
de 4 S :
o Starten 
o Stoppen 
o Snelheid 
o Soepelheid
32
Q

wat is de rol van de cerebellum ?

A

zorg voor het fijne motoriek, tijming .. zo dat een beweging soepel beloopt

33
Q

wat zijn de onderdelen van de hersenstam ?

A

Mesencephalon
pons
medulla oblongata

34
Q

De primaire motorische symptomen kunnen op basis van tonus worden onderverdeeld in welk 2 symptomen ?

A

Positieve symptomen en negatieve symptomen

35
Q

Wat zijn de positieve primair motorische symptomen ?

A

•Spasticiteit: Veel CVA patiënten hebben een tonusdisregulatie. Er is een verhoogde weerstand bij passief bewegen.
Hyperreflexie

• Hyperreflexie: is een verhoogde myotatische activiteit. Deze overmatige myotatische activiteit leidt tot ongecontroleerde aanspanning van alle spiervezels.
Hypertonie

• Hypertonie: is een verhoogde basisspanning in de musculatuur.
Rigiditeit

• Rigiditeit: is een vorm van tonusdisregulatie die zich manifesteert door middel van een verhoogde tonus in zowel de agonist als de antagonist. Een kenmerkend gevolg van rigiditeit is een vertraagde en verminderde souplesse van de motoriek.

•Clonus: Een clonus is een serie van elkaar snel opvolgende spiersamentrekkingen, opwekbaar door een snelle rek op de musculatuur (bijvoorbeeld de kuitspier).
Ontremming van de tonische reflexen

36
Q

waarom is bij meest cva patiënten geen forse uitval van de rompspieren?

A

omdat ze bilateraal geïnnerveerd zijn

37
Q

wat zijn de negatieve primair motorische symptomen ?

A
  • Hypotonie :Hypotonie wil zeggen dat er een verlaagde spanning in de musculatuur aanwezig is.
  • Hyporeflexie: Er is er bij het oproepen van de reflexen, geen enkele reactie opwekbaar.
  • Parese: Een parese is een onvolledige verlamming, waardoor er een duidelijk waarneembare zwakte is van de musculatuur.
  • Spierzwakte :Ten gevolge van het CVA is er sprake van een verlies in het rekruteren van fast-twitch (type 2) spiervezels. Hierdoor treedt een disbalans op tussen de slow-twitch (type 1) en fast-twitch vezels, waardoor er dus minder kracht gegenereerd kan worden.
38
Q

wat zijn de secundair motorische symptomen?

A
  • Verminderde richt en evenwicht reacties, lijdt tot disbalans
  • Verminderd respiratoir vermogen ten gevolge van een verzwakte buikmusculatuur, waardoor je ook een verlaagd uithoudingsvermogen hebt.
  • Veranderde visco-elastische eigenschappen in de musculatuur, waardoor spierstijfheid en contracturen kunnen ontstaan
39
Q

wat zijn de waarschuwingssignalen van een beroerte ?

A
  • Een plotse gevoelloosheid of zwakte in gezicht, arm of been vooral aan één kant van het lichaam
  • Plotseling optredende zware hoofdpijn van onbekende oorzaak
  • Plotselinge verwardheid, problemen met spreken of verstaan
  • Plotse zichtproblemen in één of beide ogen
  • Plotse problemen met lopen, duizeligheid of verlies van evenwicht
40
Q

wat zijn de positieve sensorische symptomen ?

A
  • Hyperesthesie: Versterkte gewaarwording bij aanraking
  • Dysesthesie: Spontane of opgewekte abnormale onaangename sensaties
  • Synesthesie: Modaliteiten worden verward (aanraking wordt bijvoorbeeld als warmte ervaren)
  • Allesthesie: Prikkel wordt op een andere plaats gevoeld dan waar deze wordt gegeven.
41
Q

wat zijn de negatieve sensorische symptomen ?

A

Hypo-esthesie met betrekking tot de exterocepsis
• Hypo-esthesie kan tot gevolg hebben dat voorwerpen op de tast niet of minder goed worden herkend of dat de gecoördineerde fijne motoriek is verstoord. Dit kan leiden tot verminderd gebruik van de aangedane extremiteit. Tevens kan de grove motoriek verstoord raken, bijvoorbeeld het slepen van de voet over de grond, struikelen over randen, problemen bij lopen in het donker enzovoort. Bij uitval van het oppervlakkige gevoel is het gevaar op verwondingen groot.
Hypo-esthesie met betrekking tot de propriocepsis

Extinctie
• Extinctie wil zeggen dat als men alleen de hemiplegische zijde test op het oppervlakkige gevoel, de patiënt adequaat scoort. Worden echter beide zijden getest, dan overheerst de niet-aangedane zijde en worden aan de hemiplegische zijde geen prikkels meer waargenomen.

42
Q

wat is de functie van de nervus olfactorius ?

A

• Het is een sensorische zenuw, die de reuk verzorgt.

43
Q

wat is de rol van de nervus opticus ?

A

• Het is een sensorische zenuw, die het zicht verzorgt.

44
Q

wat is de rol van de nervus oculomotorius ?

A

• De nervus oculomotorius(motorische zenuw) zorgt voor de aansturing van vier oogspieren, de rectus superior- en inferiorspieren, de rectus medialisspier en de obliquus inferiorspier.

45
Q

wat is de rol van de nervus trochlearis ?

A

• Aansturing oog (vnl. naar beneden kijken en roteren oog om lengteas)