week 2 Flashcards

1
Q

Wat zijn de 3 leerfasen volgens Fitts en Posner ?

A
  • cognitieve fase
  • associatieve fase
  • autonome fase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de kenmerken van de cognitieve fase ?

A
  • doorgronden van de bewegingshandeling/-sequentie

- gebruik stap-voor-stap-uitvoeringsregels: expliciete kennis, interne focus van aandacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn de kenmerken van de associatieve fase ?

A

aaneensmeden van onderdelen van de beweging

ontwikkeling van perceptie-actie-koppelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de kenmerken van de autonome fase ?

A

bewegingsuitvoering verloopt automatisch, impliciet

aandacht kan gericht worden op andere zaken (strategie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn de 2 soorten focus van aandacht ?

A
  • interne focus en externe focus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is de definitie van een interne focus van aandacht ?

A

aandacht gericht op de beweging zelf of op onderliggende processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de definitie van externe focus van aandacht ?

A

aandacht gericht op het effect van de beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zijn de twee leer strategieën ?

A

impliciet en expliciet leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is expliciet leren ?

A

leren aan de hand van expliciete (verbaliseerbare) regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welk geheugen gebruikt het expliciet leren ?

A

declaratief geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is impliciet leren ?

A

leren van impliciete (niet verbaliseerbare) regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welk geheugen gebruikt het impliciet leren ?

A

procedureel geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke focus word aanvevolen en waarom ?

A

Externe focus van aandacht omdat de pt zelf kan realiseren wat hij moet doen om een positieve resultaat te krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wanneer zou je expliciet leren ?

A
  • Bij een ingewikkelde taak,
  • bij een negatieve feedback om iemand te corrigeren om afleren,
  • als de beweging zelf ook een taakdoel is en aan een bepaalde criteria moet voldoen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is retentie?

A

hoe goed en hoe lang blijf het geleerde behouden ( hoe lang beklijft het)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is transfer ?

A

hoe goed is het overdraagbaar naar de situaties die niet precies het zelfde zijn als de condities waar onder geoefend is.

17
Q

wat is interne sturing ?

A

het leerproces berust vooral op de pt

18
Q

wat is externe sturing?

A

het leerproces en training berust vooral op de fysio

Zelfgestuurd

19
Q
  1. Welke neuronen zorgen ervoor dat wij kunnen leren door ‘imitatie-leren’?
A

Spiegel neuronen systeem

20
Q
  1. Bij welke letsels is foutloos leren nuttig?
A

Voorkant van het brein en geheugen stoornissen

21
Q

wat is forward chaining ?

A

oefening van het begin naar het einde werken ( probleem: mensen hebben hulp nodig op het moment dat het fout loop en dat het fou inslipt en dat er frustraties opbreng omdat de pt er mee geconfronteerd is )

22
Q

wat is backward chaining?

A

Backward chaining: van get einde naar het begin ( voordeel is dat de pt uiteindelijk het laaste stap in het process maakt die positieve reinforcement maakt)

23
Q

wat is traditionele training ?

A

inslijpen van gewenste (ideale) beweging door deze eindeloos te herhalen (“drillen”)

24
Q

wat is differentieel leren ?

A

bewegingsuitvoering sterk variëren om proces van zelf-organisatie te induceren.

25
Q

wat zijn de variatie die je tijdens diferentieel leren kan gebruiken ?

A

Taak
Omgeving
Individu

26
Q

Beschrijf de verschillende fasen van de Old Way New Way methode:
de preparatiefase

A
  • oude en nieuwe manier van doen geindentificieerd.
  • oude manier van doen word word ontleed en essentiele kenmerken worden benoemd.
  • zelfde met nieuwe manier waarbij de coach kan aandacht vragen verschillen en overeenkomsten met de oude manier van doen
27
Q

Beschrijf de verschillende fasen van de Old Way New Way methode:
de mediatiefase

A

Deze fase is de kern van old way new way methode: het actief contrasteren van de oude en de nieuwe manier van doen.

  • oude als de nieuwe manier van doen (opnieuw) te realiseren
  • actief na te denken over de verschillen en indien relevant de overeenkomsten tussen beide manieren van doen en deze expliciet te benoemen
  • De mediatie moet 5x herhaald worden zo dat de pt beide manier kan onderscheiden
28
Q

Beschrijf de verschillende fasen van de Old Way New Way methode:
toepassingsfase

A
  • oefening van de nieuwe methode door deze te herhalen
29
Q

Welke slaapfase blijkt een belangrijke rol te spelen bij het opbouwen van het procedurele geheugen?

A

De REM-slaap

30
Q

Wat zijn belangrijke functies van slaap?

A
  • cruciale rol bij lichamelijk herstel van de inspanning gedurende de dag
  • er komen groeihormonen vrij tijdens slaap, deze stimuleren de aanmaak van bot en spier.
  • behoud van energie, zoals het geval is bij de winterslaap.
  • slaap is noodzakelijk voor het verwerken, bewerken en opslaan van informatie in het brein, kortom voor leerprocessen.
31
Q
  1. Hoe verhouden verschillende slaapfases zich gedurende een nacht?
A

fase 1 = lichte slaap (slaapcyclus is 4-5%). De spier activiteit neemt af.
fase 2 = ademhaling en hartslag dalen (slaapcyclus is 45-55%). De spieractiviteit neemt nog verder af.
fase 3 = diepe slaap; deltagolven (slaapcyclus is 4-6%). De spieractiviteit is beperkt.
fase 4 = zeer diepe slaap; grote deltagolven (slaapcyclus is 12-15%). De spieractiviteit is zeer beperkt.
fase 5 = rapid eye movements. De hersengolven versnellen; dromen. (slaapcyclus is 20-25 %).