week 5 Flashcards
De student kan een globaal onderscheid maken tussen verschillende operatietechnieken en
bijbehorende revalidatie behandelprotocollen van heupimplantaten.
Vormen van totale heupprothese: • Resurfacing • Minimaal invasieve chirurgie • Standaard gecementeerde THP • Standaard ongecementeerde THP • Revisie
THP Rol van de fysio bij een THP:
Voor de operatie:
• Voorlichting; revalidatie, oefeningsprogramma
• Transfers oefenen
• Trainen Better in Better out
Na de operatie:
• Ondersteunen; psychologisch
• Trainen; eerst (transfers, stabiliteit, mobiliteit, kracht) dan training in wat nodig is.
• Adviseren/instrueren
De student heeft kennis van de primaire artrosis deformans van de heup.
Bij de primaire artrose is er sprake van een geleidelijke min of meer regelmatige vermindering van de hoogte van de kraakbeen laag van de heup kop. Deze vorm zien wij veelal bij oudere vrouwen.
De student kan de verschillen tussen een primaire gonartrose en een secundaire gonartrose
benoemen.
Primaire gonartrose:
oorzaak is onbekend (leeftijd >50)
Secundaire gonartrose: door mechanische oorzaak (leeftijd <50) Bijvoorbeeld: - Meniscus - Kruisband - Beschadiging van het kraakbeen - Stand afwijking OE - Overgewicht
De student is in staat de verschillende mogelijkheden van een chirurgische behandeling bij een gonartrose te noemen.
- Artrodese (vastzetten van de knie)
- Osteotomie (valgiserend tot <60 jaar; genezing duurt 6-8 week immobiliseren via gips en krammen)(variserend via plaat fixatie)
- Unicompartimentale knie endoprothese (>60 jr.)
- Meer dan 1 compartiment aangedaan (>60 jr. Totale knieprothese); bij de meeste moet de ACL weg, soms ook de PCL; flexie moet mogelijk zijn tot 100°; grootste gevaar zijn de infecties die de prothese aantasten.
De student kan de in de de botspunten van de heupregio opsommen en herkennen op een plaatje.
deze kennen!!!
De student kan de verschillende spieren die een functie hebben in de heup opsommen.
De student kan van de verschillende spieren in de heup de origo en insertie benoemen.
ventrale:
rectus femoris - flexie
iliopsoas - flexie
sartorius - flexie exorotatie
adductoren: pectineus adductor longus gracillis adductor breves adductor magnus
dorsale: biceps femoris semimembranosus semitendinosus gluteus maximus
laterale exorotatoren: piriformis gemellus inferior gemellus superior quadratus femoris obturator internus
laterale:
gluteus medius
gluteus minimus
tensor facia latae
De student kan de bewegingen in art. coxae opsommen en weet wat de beperkende elementen van deze bewegingen zijn.
ventrale zijde:
lig. iliofemorale superior –> exorortatie, retroflexie, adductie
lig. iliofemorale inferior –> retroflexie
lig. pubofemorale –> exorotatie, retroflexie, abductie
dorsale zijde:
lig. ischiofemorale –> retroflexie, abductie, endorotatie