week 1 Flashcards

1
Q

het verschil tussen screening en diagnosticeren?

A

screenen: het vroegtijdig identificeren van een herkende ziekte, snel uit te voeren
diagnosticeren: het herkennen van een oorzaak a.g.v. bepaalde verschijnselen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De student kan de opbouw van het fysiotherapeutisch methodisch handelen beschrijven?

A

Doelgericht:
• De hulpverlener laat zich leiden door het doel dat hij /zij wil bereiken.
• Hij / zij laat zich leiden door een concrete voorstelling van het resultaat van zijn /haar handelen
Bewust:
• De therapeut is zich ervan bewust
• dat oordelen van patiënt en therapeut gebaseerd zijn op verschillende waarden en normen • dat patiënt, fysiotherapeut en verwijzer verschillende ideeën hebben over de bedoeling van de fysiotherapeutische behandeling • Hij respecteert deze zonder zichtzelf geweld aan te doen • Hij neemt zijn besluiten bewust op basis van best practice overwegingen :
• Best evidence • Clinical expertise • Patient values
Systematisch:
• Logische ordening van de te nemen stappen gerelateerd aan de doelen • Hij gebruikt regels en werkwijzen
Procesmatig:
• De fysiotherapeut handelt procesmatig als
• Hij / Zij volgens een bepaalde ontwikkelingsgang handelt • Hij / Zij in staat is om van het hulpverleningsproces een dynamisch gebeuren te maken.
De fysiotherapeut gebruikt uitkomsten / gegevens uit voorgaande fase en taxaties van het toekomstig verloop voor het bepalen van de te nemen stappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De student kent het begrip ‘initiële’ hypothese en de begrippen PIP’s/NPIP’s.

A

Initiële hypothese: is de hypothesevorming dia al bij het eerst contact met de patiënt plaatsvindt.

PIP’s: is het gedeelte op het RPS formulier dat volgens de patiënt is dus subjectief.

NPIP’s: zijn de gegevens die een fysio ontvangt doormiddel van testen en dit is dus subjectieve informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De student kan het model van Cott beschrijven?

A

Centraal in het onderzoek: Wat wil de patiënt?
• Preferred movement capacity
• Current movement capacity
• Maximal achievable movement potential

Beantwoord altijd volgende vragen:

  1. Welke interne factoren hebben invloed?
  2. Welke externe factoren hebben invloed?
  3. Wat is instap niveau van de patiënt op het Movement Continuum?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De student kent de inhoud van de fysiotherapeutische diagnose?

A

• Leeftijd + contactreden patiënt (PIP/NPIP/Hulpvraag)
• Gezondheidsprobleem qua aard (ICF), beloop (tijdslijn) en prognose:
o Onderliggende medische factoren
o Externe/omgevings factoren
o Persoonlijke factoren

  • Tijdslijn (beloop van het herstel, vb bindweefsel hersteltijd)
  • Te verwachten herstel(prognose)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly