week 5 Flashcards
wat zijn de kenmerken van de ziekte van duchenne?
- X-linked aandoening
- manifesteert in jongens tussen 18 maanden en 4 jaar
- moeite met (trap)lopen en pseudo-hypertrofie van de kuitspieren
- verlamming van ademhalingsspieren en hartstilstand
- levensverwachting rond 30 jaar
- 2/3 moeder draagster, 1/3 de novo
- draagsters –> soms cardiomyopathie
- gen: dystrofine, hoe groter verschuiving richting de aandoening bij X-inactivatie, hoe erger de klachten
wat is X-inactivatie?
- per cel heeft een vrouw maar 1 actief X-chromosoom
- geinactiveerde X = barr-body (donkere stip aan rand van nucleus)
- X-inactivatie ingesteld vanaf blastocyst stadium
- alle dochtercellen hebben zelfde X-inactivatie
- komt door X-inactivatiecentrum (XIC) op Q-arm –> hier fout in –> geen inactivering door RNA coating
- pseudoautosomale regio’s ontsnappen aan X-inactivatie
- problemen bij aneuploïdie
wat zijn de kenmerken van hemofilie?
- X-linked
- 85% hemofilie A –> missen stollingsfactor VIII
- 15% hemofilie B –> missen stollingsfactor IX
- ernst binnen 1 familie constant (voor mannen)
- gemiddelde X-inactivatie = 50/50, maar kan gunstiger of minder gunstig zijn als vrouw zijnde
- dochter mannelijke hemofiliepatiënt = draagster
- draagster pas klachten <40% VIII of IX waarden, vaak rond de 60-65%
wat wordt er rond de zwangerschap gedaan bij een hemofiliepatiënt?
goed monitoren:
- geavanceerd echo onderzoek om geslacht te bepalen
- vanuit echo bepalen of iemand moet bevallen in hemofilie behandelcentrum
- let op: tijdens zwangerschap stijgt FVIII fysiologisch, kan misleidend zijn
in welke 3 uitingen is hemofilie in te delen?
- ernstig –> helemaal geen stollingsfactor, spontane bloedingen
- matig –> beetje stollingsfactor, bloedingen na gering trauma
- mild —> redelijk wat stollingsfactor, bloedingen na groter trauma/ingrepen, soms pas op volwassen leeftijd ontdekt
wat zijn de kenmerken van incontinentio pigmenti?
- X-linked dominant, lethaal voor meeste mannen
- afwijkingen aan huid, tanden en nagels
- sommige patiënten hebben retinale vasculaire afwijkingen –> netvliesloslatingen op vroege kinderleeftijd
- sommige beperking in verstandelijke ontwikkeling
- mutatie in IKBKG gen op Xq28 –> genproduct normaliter NEMO, wat nodig is voor NF-kappaB –> immuun-, ontstekings- en apoptose pathways
- deficiënte cellen in apoptose, maar X blijft aanwezig
- bij milde mutatie, XXY of somatisch mozaïcisme ook mannelijke IP patiënten
welke 4 stadia kent incontinentio pigmenti?
- blaarvorming
- wratachtige uitslag
- krulvormige maculaire hyperpigmentatie
- lineaire hypopigmentatie, alopecia, hypodontie, afwijkende tandvorm en dystroplastische nagels
wat is het verschil in kansen bij geslachtsgebonden recessieve en dominante ziekten?
recessief:
- 50% zonen aangedaan
- 50% dochters dragers
dominant:
- 50% dochters aangedaan
- geen zonen aangedaan
- 25% miskraam (lethaal voor mannen)
hoe helpt de inactivatie bij abnormale X-chromosomen?
- vaak abnormale chromosoom inactivatie als deleties hebben plaatsgevonden
- bij gebalanceerde translocatie normale X uit
- bij ongebalanceerde translocatie abnormale X uit om zo normaal mogelijk te maken
wat gebeurt er in week 1 van de embryogenese?
- laatste meiotische stappen voltooien
- klievingsdelingen: van 1 cel naar morula (32 cellen)
- hierna in 2 delen: embryoblast (binnenkant) en trofoblast (buitenkant)
- 5 dagen: innesteling na hatching
- trofoblast differentiatie in cytotrofoblast en synctiotrofoblast (buitenste deel)
welke structuren ontstaan in week 2 van de embryogenese uit de embryoblast?
- hypoblast
- epiblast
- dooierzak
- amnionvlies/holte
- extra-embryonaal mesoderm
ook ontstaat de chorionholte
hypoblast + epiblast = embryo
wat gebeurt er in week 2 met de extra-embryonale vliezen en holtes?
amnionholte: wordt groter en gaat hele foetus omgeven
dooierzak: wordt primitieve darm en dooierzaksteel die in de navelstreng loopt –> opslagplek voor voedsel, afweerfunctie en vorming bloedcellen
chorionholte: wordt weggedrukt door amnionholte na 8 weken
trofoblast: graaft zich in en vormt placenta
hoe zijn de extra-embryonale structuren verdeeld bij tweelingen?
di-zygoot: alles dubbel (2x placenta, amnion, chorion en dooierzak
monozygoot:
- 1/3 –> vroege deling, alles dubbel
- vaakst –> deling in blastocyst stadium, 2 amnions, 1 chorion (mono-chorionaal, di-amniostisch)
- soms –> nog later splitsing, 1 chorion, 1 amnion
- zelden –> siamees
uit welke structuren bestaat het embryo aan het einde van de 2e week?
schijf tussen dooierzak en amnionholte:
- hypoblast –> primitieve endoderm
- epiblast –> primitieve ectoderm
- primitiefstreek caudaal in midden –> primitieve mesoderm door gastrulatie
welke soorten mesoderm onderscheiden we?
- notochord –> oerskelet
- paraxiaal –> somieten
- intermediair
- lateraal
op welke 2 gebieden gaat er geen mesoderm tussen endoderm en ectoderm zitten?
- laterale anus –> cloacale membraan
- mond-keel overgang –> buccopharyngeale membraan
wat is neurulatie?
een deel van het epiblast vervormt tot een buisvormige structuur waar neuroectoderm uit ontstaat. dit specialiseert in neurale plaat en neurale buis
wat gebeurt er bij het krommingsproces in week 3/4 van de embryogenese?
- embryo verandert van schijf tot cilinder –> groeit als paddenstoel boven zichzelf uit
- ontstaan primitieve darm
- alles gaat op zijn plek zitten
- hart gaat pompen
- vorming borst en buikwand
- specialiseren mesoderm
wat is het doel van prenatale screening?
betrokkenen in staat stellen tot het maken van een voor hen zinvolle, weloverwogen keuze, waarbij de zwangere zelf centraal staat
er wordt nog geen diagnose gesteld, maar er is een vermoeden op een afwijking
wanneer is er gelijk een indicatie voor prenatale diagnostiek in plaats van screening?
- eerder kind met structurele afwijking
- eerder kind met genetische aandoening
wat wordt er bij prenatale diagnostiek gedaan?
- onderzoek naar foetale afwijkingen bij een a priori verhoogd risico
- onderzoek naar foetale afwijkingen als dit wordt vermoed
- kijken naar fenotypering (en/of genotypering) van foetus
- obstetrisch en neonataal beleid opstellen
welke dingen worden omvat in een obstetrisch beleid na prenatale diagnostiek?
- plaats van bevalling
- tijdstip van partus
- wijze van bevallen
hoe ziet prenatale screening in NL er uit?
- selectie op basis van anamnese:
* structurele afwijking in 1e graad van foetus * genetische aandoeningen in familie * 'niet pluis gevoel' * miskramen
- verwijzing naar centrum voor prenatale diagnostiek of klinisch geneticus
- counselingsgesprek voor screeningsonderzoeken
welke prenatale screeningsonderzoeken onderscheiden we in NL?
- NIPT: non-invasieve prenatale test
- 13 weken echo: structureel echoscopisch onderzoek (SEO)
- 20 weken echo: SEO
wat zijn de kenmerken van een NIPT?
- stukjes chromosomen in moederlijk bloed (placentair DNA)
- kans op foetale chromosoomafwijkingen
- 21, 13 en 18 (evt met nevenbevindingen) –> down, patau of edwards
- chromosomen in placenta kunnen anders zijn dan in foetus
- detecteert zowel maternaal als placentair DNA (dus ook maternale afwijkingen)
- test geen kleine deleties/duplicaties, DNA mutaties en geslachtschromosomen
welke mogelijkheden van invasieve prenatale diagnostiek zijn er?
vlokkentest:
- via buik
- via baarmoederhals
- 10-14 weken zwangerschap
vruchtwaterpunctie:
- >15 weken zwangerschap
- array onderzoek (0,15-0,5 MB)
- whole exome sequencing als array niet afwijkend is als er foetale structurele afwijkingen zijn
wat zijn de verschillen tussen de 2 SEO’s?
13 weken:
- eerste trimester
- kan enkel grote/grove structurele afwijkingen detecteren
20 weken:
- tweede trimester
- anatomie beter en gedetailleerder te visualiseren
- foetus is in een verder gevorderd ontwikkelingsstadium
wat zijn de beperkingen van SEO’s?
- afwijking is te klein om te zien ten tijde van het onderzoek
- afwijking is niet aanwezig ten tijde van het onderzoek
- beeldvorming is beperkt (maternale beperkingen)
welke soorten geavanceerd ultrageluidsonderzoek onderscheiden we?
GUO1: a priori verhoogde kans op structurele afwijking
GUO2: verdenking afwijking bij SEO
wat omvat het obstetrische beleid na een afwijkend GUO2?
- geruststelling
- geen wijziging
- wijziging beleid ten aanzien van aard, plaats en tijd partus
- abstinerend beleid/TOP
- intra-uteriene therapie
welke 2 soorten vraagstukken zijn er in de ethiek rondom voortplanntingstechnologie?
- zorgvuldigheidsvraagstukken
- wenselijkheidsvraagstukken
welke waarden, principes en normen zijn relevant rondom IVF?
- reproductieve autonomie/voortplantingsvrijheid –> vrijheid om zelf te beslissen of ze kinderen willen en hoe, wanneer, met wie en onder welke omstandigheden
- welzijn wensouders –> geen schade aanbrengen wensmoeder
- welzijn toekomstige kind –> welzijn/voorkomen schade aan toekomstige kind (volgens NVOG heeft arts dubbele verantwoordelijkheid)
welke soorten ethische criteria zijn mogelijk rondom IVF en waar heeft de NVOG voor gekozen?
1: minimale welzijn standaard –> geen medische hulp als het kind tot een niet-levenswaardig bestaan wordt gebracht
2: maximale welzijn standaard –> je mag niet willens en wetens een kind op aarde brengen in minder dan ideale omstandigheden
3: groot risico op ernstige schade/redelijke welzijn standaard –> medische hulp is aanvaardbaar als het kind een redelijke kans heeft op een redelijke levenskwaliteit (NVOG keuze)
wat is de connectie tussen het principe van rechtvaardigheid en IVF?
er moet gekeken worden of er een relevant verschil zit tussen mensen om wel of niet te helpen met voortplanting
wat zijn argumenten voor een restrictief beleid rondom PGT (preïmplantatie genetische test)?
- morele status embryo
- belasting en risico’s van IVF behandeling
op welke criteria worden nieuwe categorieën van aandoeningen beoordeelt voor PGT?
- ernst van ziekte –> hoog risico op ernstige aandoening
- behandelingsmogelijkheden (effectiviteit + belasting) –> mogelijkheden tot preventie of een curatieve behandeling biedt geen reëel of aanvaardbaar perspectief
wat zijn voordelen van preconceptionele dragerschapsscreening?
- meer dragerparen kunnen over hun verhoogde risico worden geïnformeerd
- meer reproductieve handelingsopties voor wensouders
- verhoogd risico aantonen op ernstige erfelijke aandoeningen die met huidige prenatale screeningsaanbod niet kunnen worden aangetoond
wat zijn nadelen van preconceptionele dragerschapsscreening?
- het risico op terugkoppeling van dragerschap van aandoeningen die niet ernstig zijn of met onzeker klinisch beloop
- wensouderparen komen voor moeilijke beslissingen te staan
- zorgen over druk op wensouders om deel te nemen
- minder acceptatie van mensen met een ernstige erfelijke aandoening
- medicalisering van de kinderwens
wat zijn criteria voor een ethisch kader over screening?
- moet gaan om een belangrijk gezondheidsprobleem
- de screening moet zinvolle uitkomsten hebben in verband met het probleem waarop het onderzoek gericht is
- er moet een betrouwbare en valide screeningsmethode voor handen zijn met een gewaarborgde kwaliteit
- deelname moet gebaseerd zijn op een geïnformeerde, vrijwillige keuze
- moet rechtvaardig zijn