week 2 Flashcards

1
Q

wat is de grootste factor op de kans op zwangerschap van een paar?

A

de leeftijd van de vrouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoe wordt een follikel aangemaakt?

A

1e aanmaak bij geboorte, in jaren tot puberteit veel afgestorven.

primordiale follikel –> primaire follikel, hierna door FSH follikelgroei. als FSH concentratie afneemt gaat window weer dicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is cyclic recruitment?

A

1 follikel loopt voorop in de groei en wordt uitgekozen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat moet er nagegaan worden als je wil weten of het onvruchtbaarheidsprobleem bij de zaadcel ligt?

A

normospermie van de man:
- primair of secundair
- leeftijd
- coitus/ejaculatie
- SOA/infecties
- trauma/operaties
- intoxicaties
- beroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat moet er nagegaan worden als je wil weten of het onvruchtbaarheidsprobleem bij de eicel ligt?

A

is er ovulatie:
- primair of secundair subfertiel
- duur (hoe lang subfertiel)
- leeftijd
- cyclus
- SOA’s, systemische ziekten
- (buik)operaties
- coitus, expositie, kennis fertiele periode
- intoxicaties/omgevingsfactoren
- anticonceptiegebruik
- familieanamnese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welk lichamelijk onderzoek wordt er bij de vrouw gedaan bij een vruchtbaarheidsprobleem?

A
  • gewicht, lengte, BMI
  • habitus (tanner)
  • beharingspatroon
  • genitalia externa
  • speculum en vaginaal toucher
  • echoscopie (transvaginaal)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat voor aanvullend onderzoek wordt er gedaan bij een vruchtbaarheidsprobleem?

A
  • semen analyse
  • mid-luteaal progesteron
  • chlamydia antistof in titer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zijn de kenmerken van een semen analyse?

A
  • volume (1,4 ml)
  • concentratie (16*10^6/ml)
  • totaal aantal (39*10^6/ml)
  • motiliteit (>30% progressief)
  • motiliteit totaal (>42% beweeglijk)
  • vitaliteit (>54%)
  • morfologie (>4% normaal)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn de kenmerken van mid-luteaal progesteron?

A
  • LH detectie in urine
  • echo monitoring follikelgroei/ovulatie
  • progesteron in luteale fase
  • (temperatuurstijging)
  • endometrium beoordeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn de kenmerken van een chlamydia antistof titer in het serum?

A
  • hangt af van titerhoogte en ernst van infectie
  • kan gepaard gaan met andere infecties waar lichaam heftiger op reageert
  • kan zorgen voor obstructie eileiders
  • nieuwe manier: hysterosalpingo foam sonography
  • laparoscopie en TT kleuring –> gouden standaard
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wanneer wordt er diagnostiek van mechanische factoren via tubadiagnostiek gedaan?

A
  • positieve cat
  • PID in anamnese
  • verdenking van endometriose

actieve infectie moet uitgesloten worden en moet gedaan worden in folliculaire fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn de kenmerken van vruchtbaarheidsbevorderende behandelingen?

A
  • gericht op probleem, maar moet toegevoegde waarde hebben omdat er altijd kans is op natuurlijke conceptie
  • toegevoegde waarde afwegen tegen expectatieve kans
  • voornamelijk bij onverklaarde subfertiliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn kenmerken van een klinisch geneticus?

A
  • familiedokter
  • diagnose op basis van familiegegevens in plaats van bevindingen bij 1 patient
  • risicobepalend, voorspellend en preventief
  • non-directiviteit –> patient kan komen tot een weloverwogen, goed geinformeerde, eigen keuze op juiste moment in het leven
  • geen klinische behandeling
  • hoofdzakelijk diagnostisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn redenen voor erfelijkheidsadvies?

A
  • ouders met gehandicapt kind vragen naar herhalingsrisico
  • in familie van adviesvrager komt een (mogelijk) erfelijke aandoening voor
  • een van de adviesvragers heeft zelf een aandoening met mogelijk risico voor nageslacht
  • bloedverwantschap tussen adviesvragers
  • risico’s in verband met schadelijke externe factoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn redenen voor oncogenetische counseling?

A
  • een van de adviesvragers heeft zelf kanker (gehad)
  • relatief veel mensen met kanker in 1 familie
  • ongewoon jonge leeftijd ontstaan van kanker
  • presymptomatisch onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat wordt er bij aanmelding en voorbereiding voor de klinisch geneticus gedaan?

A
  • zelf afspraak maken na verwijzing huisarts, verloskundige of specialist
  • toestemmingsformulier, familie-formulieren en familiefoto’s invullen en toesturen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat wordt er bij het eerste gesprek gevraagd aan de klinisch geneticus?

A
  • wat is de oorzaak van de aandoening
  • is de aandoening behandelbaar
  • wat is het herhalingsrisico
  • hoe variabel is de aandoening
  • zijn er mogelijkheden van preventie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat zijn onderdelen van algemeen genetisch onderzoek bij een eerder aangedaan kind?

A
  • de familie-stamboom doorlopen en inventariseren welke personen van belang zijn
  • bestudering meegebrachte foto’s
  • lichamelijk onderzoek
  • evt bloedafname voor chromosomaal/DNA onderzoek
  • bespreking diverse stappen van het onderzoek en de tijdsplanning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat zijn onderdelen van het genetisch onderzoek?

A
  • algemeen chromosomen en DNA onderzoek (snip array, WES of WGS)
  • specifiek chromosomen en DNA onderzoek
  • algemeen en/of specifiek stofwisselingsonderzoek
  • onderzoek door andere specialisten
  • lichamelijk onderzoek
  • bestuderen foto’s
  • bij sommige familieleden evt herhaling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat wordt er besproken bij een tweede gesprek bij de klinisch geneticus als er een onbekende oorzaak is?

A
  • uitleg waarom er geen diagnose te stellen is
  • welk onderzoek is verricht/wat de uitslag hiervan is
  • mogelijkheden van verder of toekomstig onderzoek
  • inschatting van risico voor de adviesvragers/andere familieleden
  • (on)mogelijkheden van prenatale diagnostiek
  • indien noodzakelijk verdere (psychologische) begeleiding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat zijn opties bij een kinderwens en een mogelijke erfelijke aandoening?

A
  • afzien van verdere kinderen
  • risico accepteren
  • prenataal onderzoek, mogelijk gevolgd door selectieve abortus
  • KID (kunstmatige insemintatie)
  • adoptie
  • pre-implantatie genetische test (PGT –> PGD en PGS samen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat zijn onderdelen van prenatale diagnostiek?

A
  • cytogenetisch (chormosoomafwijkingen, microdeleties)
  • moleculair genetisch (monogeen/targeted/whole genome/exome)
  • biochemisch
  • echografisch
  • maternale serum bepalingen (NIPT)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat voor soorten verwantsbepalingen zijn er?

A
  • klassieke vaderschapsbepalingen
  • moederschapsbepaling
  • zygotie-onderzoek tweelingen
  • genealogische studies
  • broer/zus bepalingen
  • prenatale vaderschapsbepalingen (alleen bij bereidheid gynaecoloog)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

hoe ziet de genitale ontwikkeling van de man er uit?

A

SRY –> ontwikkeling foetale testes –> testosteron uit leydigcel, AMH uit sertolicel

gangen van wolf –> epididymis, vas deferens en vesiculae seminales

mullerse gangen –> degeneratie

testosteron omzetting tot dihydrotestosteron (DHT) –> externe genitaliën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

hoe ziet de mannelijke anatomie eruit?

A

testjes bestaan uit 80% tubuli seminifiri met sertolicellen en 20% interstitium met leydigcellen, eindigen in epididymis –> vas deferens

ejaculaat van vas deferens naar vesicula seminalis –> prostaat –> cowperse klieren –> urethra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wat zijn de kenmerken van de tubuli seminifiri?

A
  • 2-5% ejaculaat volume
  • 100 miljoen spermatozoa per bal per dag
  • hoeveelheid X en Y zaadcellen is altijd gelijk
  • spermatogenese = 70 dagen, waarvan 20 spermiogenese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wat is de Johnsenscore?

A
  • normale spermatogenese –> John 10
  • hypospermatogenese –> John 8-9
  • maturatie arrest –> John 3-7
  • sertoli cell only beeld –> John 1-2
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

hoe ziet de mannelijke hypothalamus-hypofyse-gonaden as er uit?

A

GnRH –> LH en FSH –> leydigcel stimulatie (LH) en sertolicel stimulatie (FSH) –> negatieve feedback vanuit testosteron en inhibine B

zaadcel aanmaak is pas vanaf puberteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wat zijn de kenmerken van de epididymis?

A
  • 2-5% van ejaculaatvolume
  • toename van fertiliserend vermogen door:
    ~~~
  • motiliteit toename van caput naar cauda
  • concentratie verhoogd in cauda
  • eiwitten voor binding aan zona pellucida
  • stabilisatie van DNA
    ~~~
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

wat zijn de kenmerken van de prostaat?

A
  • toevoeging PSA aan ejaculaat –> liquefactie en proteasomen
  • pH <5
  • 20-30% van ejaculaatvolume
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

wat zijn de kenmerken van de vesicula seminalis?

A
  • toevoeging gel aan ejaculatie
  • fructose toevoeging als energiebron
  • pH >8
  • 65-75% van ejaculaatvolume
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

wat zijn onderdelen van een testiculaire functietest?

A
  • bloed: LH, FSH, testosteron ochtend
  • semen analyse
  • echografie testes, evt ook vesicula seminalis/prostaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

wat zijn de stappen van ejaculatie?

A

emissie:
sluiten blaashals en sphincter urethrae door sympathische T10-L2 –> depositie vloeistof in urethra prostatica

expulsie:
contractie m. bulbocavernosus, m. ischiecavernosus en bekkenbodemspieren –> openen sphincter urethrae en zaadlozing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

wat zijn processen die een rol spelen bij de bevruchting zelf?

A
  • capacitatie (kop zaadcel versmelt met eicel)
  • chemische attractie
  • acrosoomreactie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

wat doen we bij een fertiliteitsanalyse van de man?

A
  • anamnese
  • lichamelijk onderzoek
  • endocrinologisch onderzoek
  • echo scrotum
  • semen analyse
  • evt genetisch onderzoek
  • evt testis biopt icm TESE
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

wat zijn redenen van infertiliteit bij de man?

A
  • testiculaire insufficiëntie
  • endocriene afwijkingen
  • obstructie tractus genitalis
  • sperma antilichamen
  • medicatie, milieu, ziekte en stress
  • varicocele
  • erectie, ejaculatie of orgasme stoornis (seksuele dysfunctie)
  • idiopathisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

wat zijn oorzaken van testiculaire insufficiëntie?

A
  • cryptorchisme
  • varicocele
  • orchitis
  • torsio testis
  • kiemcel tumor testis
  • cytotoxische therapie
  • radiotherapie
  • ernstige systeemziekten
  • endocriene afwijkingen
  • anabole steroïden
  • genetische afwijkingen (Klinefelter, Y-microdeleties)
  • idiopathisch
38
Q

wat zijn de kenmerken van cryptorchisme?

A
  • indaling afhankelijk van INSL-3 en regressie tubernaculum
  • 2-6% bij geboorte, 1% na 3mnd
  • 60% unilateraal, maar ook effect andere bal
  • 30-80% epididymale afwijking, 8% obstructief
  • verstoorde spermatogenese (20% van azoospermie, bilateraal 80% oligospermie, unilateraal 50% oligospermie)
  • testis atrofie
  • endocriene dysfunctie (primair hypogonadisme)
  • verhoogde kans kiemcel tumor
39
Q

wat zijn de kenmerken van varicocele?

A
  • door plexus pampiniformis verminderde temperatuurregulatie
  • weke testis
  • verminderde spermatogenese
  • hypogonadisme
  • verhoogde ROS
  • verhoogde DNA schade spermatozoa
  • vrijwel altijd linkerkant
40
Q

wat zijn de kenmerken van torsio testis?

A
  • acuut scrotum –> door epididymitis of testis tumor
  • echografisch testisparenchym vascularisatie beoordelen
  • hoog risico definitieve testis ischemie
  • <6 uur operatieve detorsie
  • contralaterale orchidofixatie
41
Q

wat zijn de kenmerken van endocriene afwijkingen als oorzaak van testiculaire insufficiëntie?

A

hypogonadotroop hypogonadisme:
- LH en FSH verlaagd
- dysfunctie hypofyse voorkwab/hypothalamus
- congenitaal: kallmansyndroom, idiopathisch hypopituitarisme, verlate puberteit
- verworven: hypofysaire of hypothalame ziekte, iatrogeen

hypergonadotroop hypogonadisme:
- LH en FSH verhoogd
- dysfunctie testes
- congenitaal: klinefelter, anorchi, enzymdefecten androgeen synthese, cryptorchisme
- verworven: orchitis, torsio testis, bilaterale orchidectomie, cytotoxische therapie

42
Q

wat zijn de kenmerken van een obstructie van de tractus genitalis?

A
  • weinig voorkomen
  • congenitale bilaterale agnesie vas deferens (CBAVD) –> geen aanmaak vas deferens:
* vesiculae seminalis en distale deel epididymis ook niet aangelegd --> laag ejaculaatvolume/pH
* mutatie CFTR-gen
* autosomaal recessief
* 2% van obstructieve azoospermie
  • iatrogeen: lies/scrotale chirurgie
  • epididymale obstructie (infectie/congenitaal)
43
Q

wat zijn de kenmerken van seksuele dysfuncties als oorzaken van infertiliteit?

A
  • 5% infertiele paren
  • erectieklachten
  • ejaculatieklachten: anorgasmie, aspermie
  • neurologisch: MS, DM, dwarslaesie
  • postoperatief: prostatectomie, retroperitoneale chirurgie
  • medicatie: antidepressiva
44
Q

hoe ziet de pathologie van de mannelijke tractus urogenitalis er uit?

A
  • oligospermie
  • azoospermie –> geen zaadcellen
  • aspermie –> geen ejaculatie naar buiten toe
  • hypogonadisme –> laag testosteron
  • testiculaire kiemcel tumor
45
Q

welke vormen van azoospermie onderscheiden we en hoe behandelen we ze?

A

pre-testiculair –> hormonaal
- LH en FSH subcutaan

testiculair –> non-obstructieve azoospermie
- TESE
- microTESE
- oncoTESE

post-testiculair –> obstructieve azoospermie
- microchirurgische vasovasotomie/vasoepididymostomie
- PESA, MESA of TESA

46
Q

welke vormen van aspermie onderscheiden we en hoe behandelen we dit?

A

anorgasmie –> psychogeen of neurogeen
- condoom geven om zaad op te vangen gedurende slaap

retrograde ejaculatie –> neurogeen/iatrogeen
- opvangen in blaas

anejaculatie –> psychogeen/neurogeen/iatrogeen
- opwekken via elektroejaculator via anus
- TESE

47
Q

wat zijn de algemene behandelmogelijkheden van mannelijke infertiliteit?

A
  • leefstijladviezen en voorlichting
  • hormonale therapie
  • varicocelectomie
  • blaasspoeling/elektroejaculatie
  • chirurgische sperma attractie
  • geassisteerde voortplanting met zaadcellen
48
Q

hoe behandelen we hypogonadisme van de man?

A
  • LH
  • testosteron (zo lang er geen kinderwens is, namelijk als effect dat sertolicellen geen spermatogenese meer stimuleren)
49
Q

waar wordt in de anamnese van fertiliteitsproblemen met een mogelijk genetisch aspect naar gekeken?

A
  • duur kinderwens
  • miskramen/IUVD
  • aangeboren afwijkingen
  • consanguiniteit
  • voorgaande relaties: kinderwens/kinderen
50
Q

waar wordt bij fertiliteitsproblemen met een mogelijk genetisch aspect naar gevraagd in de familieanamnese?

A
  • relatie tot paar met kinderwens
  • ongewenste kinderloosheid
  • aangeboren afwijkingen of mentale retardatie/ontwikkelingsachterstand
  • miskramen/IUVD
  • consanguiniteit
51
Q

welke vormen van chromosomale afwijkingen onderscheiden we?

A

geslachtschromosomale afwijkingen:
- klinefelter –> 47, XXY
- turner –> 45, X

structurele afwijkingen:
- reciproke translocaties –> 2 niet-homologe chromoosomen delen stuk met elkaar uit
- robertsoniaanse translocaties –> als deel van chromosoom op een ander, niet homoloog, chromosoom gaat zitten
- inversies/deleties

52
Q

wat zijn de kenmerken van klinefelter syndroom?

A
  • 1/1000 mannen
  • extra X chromosoom
  • beetje borstvorming, kleine testes, azoospermie
53
Q

wat zijn de kenmerken van turner syndroom?

A
  • 1/2000-5000 vrouwen
  • veel karyotypen, 53% turner, 12% mozaiek
  • gonadale dysgenesie
54
Q

wat zijn reciproke translocaties?

A
  • pas een probleem bij krijgen van kinderen
  • zowel mogelijk om gebalanceerde als ongebalanceerde translocatie door te geven
  • en multipele handicaps en vroege miskramen in 1 familie!
55
Q

wat zijn de kenmerken van robertsoniaanse translocaties?

A
  • niet uit elkaar te houden met losse trisomie
  • gebalanceerd of ongebalanceerd
56
Q

wat zijn mannelijke genetische oorzaken van sub- of infertiliteit?

A
  • Y-deleties
  • CBAVD/CF
  • dystrophia myotonica
  • kallman syndroom
  • SRY gendefect
  • partieel androgeenongevoeligheid
57
Q

wat zijn vrouwelijke genetische oorzaken van sub- of infertiliteit?

A
  • fragiele X premutatie
  • SRY gendefect
  • enzymdeficiëntie steroïdsynthese (AGS)
  • compleet androgeenongevoeligheid (AOS/XY-female)
58
Q

wat zijn de kenmerken van Y-deleties?

A
  • 10-15% met azoospermie of ernstige oligospermie
  • ICSI wel mogelijk, enige manier waarop overerving van vader-zoon mogelijk is
59
Q

wat zijn de kenmerken van CBAVD?

A
  • bij 10% van obstructieve azoospermie CF mutaties
  • 85% van CBAVD heeft 1 of 2 CFTR mutaties
  • 95% van CF patiënten ook CBAVD
  • ICSI bij kinderwens
60
Q

wat zijn de kenmerken van dystrophia myotonica?

A
  • autosomaal dominante ziekte met anticipatie –> steeds erger in volgende generaties
  • 1/8000 mensen
  • CTG repeat op chromosoom 19
  • bij mannen kans op testisatrofie
  • verschillende typen: mild, volwassen, kinder en congenitaal
61
Q

wat zijn de kenmerken van milde dystrophica myotonica?

A
  • begin >50 jaar
  • vroeg symptoom = staar
  • late syptomen = myotonie en lichte zwakte
62
Q

wat zijn de kenmerken van volwassen dystrophia myotonica?

A
  • begin 12-50 jaar
  • vroege symptomen = myotonie, lichte zwakte
  • late symptomen = toename zwakte, staar, traagheid, apathie, orgaanstoornissen
63
Q

wat zijn de kenmerken van kinder dystrophia myotonica?

A
  • begin 1-12 jaar
  • vroege symptomen = leer- en spraakproblemen, darmklachten
  • late symptomen = myotonie, spierzwakte, staar, traagheid, apathie, orgaanstoornissen
64
Q

wat zijn de kenmerken van congenitaal dystrophia myotonica?

A
  • vroege symptomen = hypotonie, ademhalings-, slik-, leer- en spraakproblemen, klompvoeten
  • late symptomen = myotonie, spierzwakte, staar, traagheid, apathie, orgaanstoornissen
65
Q

wat zijn de kenmerken van kallman syndroom?

A
  • kunnen niet ruiken
  • hypogonadotroop hypogonadisme
  • autosomaal dominant/recessief X-linked
66
Q

wat zijn de kenmerken van fragiele X?

A
  • meest voorkomende vorm van mentale retardatie bij mannen
  • CTG >200 repeats
  • met anticipatie
  • premutatie: 55-200 repeats, klachten als POI en FXTAS
  • mannen met premutatie steeds verlengde repeat door mitose
  • kinderen van premutatie mannen geen verlenging van repeat
  • kan ook ontstaan door puntmutaties in FMR-1 gen
67
Q

wat zijn de kenmerken van SRY mutaties/deleties?

A
  • missen SRY –> grotendeels vrouw, maar met fertiliteitsproblemen (15-20%)
  • de novo mutatie, tenzij vader mozaïek heeft
  • omgekeerd: SRY positief testiculair feminisatie syndroom: SRY op X door crossing over –> fenotypisch grotendeels man met 2X en azoospermie
68
Q

op welke manieren heeft vruchtbaarheid een effect op de gezondheid?

A
  • hoeveelheid kinderen (beste rond de 3)
  • hoeveelheid cycli (hoe meer hoe beter)
  • leeftijd eerste en laatste zwangerschap (zo laat mogelijk)

dit maakt reproductive life span zo lang mogelijk

69
Q

wat is de relatie tussen ovariële veroudering en hart- en vaatziekten?

A
  • voornamelijk bij idiopathische vroege menopauze
  • verminderd oestrogeen –> indirect effect op bloedwaarden (LDL, HDL, insuline), direct effect op RAAS –> oxidatieve stress –> hogere kans atherosclerose –> ischemische hartziekten en hartaanval
70
Q

wat zijn criteria van PCOS?

A
  • oligo/anovulatie
  • hyperandrogenisme
  • hirsutisme
  • PCOM in 1 of beide ovaria
71
Q

hoe ontstaat PCOS?

A

verstoorde pulsatiliteit GnRH –> meer LH dan FSH doorgegeven –> folliculair arrest –> veel eitjes –> meer androgeenproductie –> negatieve terugkoppeling op pulsatiliteit

72
Q

wat is de relatie tussen ziekten en PCOS?

A
  • meer voorkomen insuline resistentie en metabool syndroom
  • meer voorkomen diabetes (4x)
  • cardiovasculair zowel positieve als negatieve effecten (langer oestrogeenproductie, maar metabool syndroom)
  • als eenmaal hart en vaaziekten, dan hoger risico op overlijden
73
Q

wat is de relatie tussen mannelijke fertiliteit en gezondheid?

A
  • hoe slechter spermakwaliteit, hoe hoger de mortaliteit
  • verschillende maligniteiten met samenhang met subfertiliteit
74
Q

wat is het onderliggende mechanisme van het feit dat iedereen op een ander moment in de menopauze komt?

A
  • erfelijke component: significante genetische varianten, vnl met DNA repair
  • hoe beter DNA te repareren is, hoe later in de menopauze
  • ook omgevings-, endocriene- en psychosociale factoren en (embryonale) ontwikkeling spelen een rol
75
Q

hoe behandelen we subfertiliteit?

A

duidelijke oorzaak –> duidelijke behandeling

onduidelijke oorzaak –> prognostisch model met kans op zwangerschap:
- ≥ 40% –> expectatief beleid 6-12 mnd
- <40% behandeling IUI/IVF

76
Q

welke factoren zitten in het prognostische model voor de behandeling van subfertiliteit met onduidelijke oorzaak?

A

HUNAULT score:
- leeftijd vrouw
- duur vruchtbaarheid in jaren
- eerdere spontane zwangerschap
- verwezen door
- hoeveel % van zaad is bewegelijk

77
Q

wat is fertiliteitschirurgie en welke opties zijn er?

A

bij PID, SOA’s of endometriose wat zorgt voor obstructie van eileiders

3 opties:
- therapeutische laparoscopie: adhesiolyse, resectie endometriose haarden, cysten of hydrosalpinx, mobiliseren ovaria

  • therapeutische hysteroscopie: hysteroscopische resectie intra-cavitair afwijkingen
    –> risico’s: perforatie, bloedverlies, infectie, fluid loss
  • mycomenucleatie/tomie/scopie
78
Q

wat zijn contra-indicaties voor fertiliteitschirurgie?

A
  • zeer ernstige tubapathologie
  • ernstige OAT
  • anovulatie
  • gevorderde leeftijd
  • afweging IVF versus tuba chirurgie
79
Q

wat is ovulatie inductie?

A

creëren van regelmatige cyclus bij cyclusstoornissen:
- WHO-1 –> GnRH pomp/FSH subcutaan
- WHO-2 –> clomifeencitraat, tamoxifen, letrozol of FSH
- hyperprolactinemie –> dopamine agonist

80
Q

wat zijn contraindicaties voor ovulatie inductie?

A
  • dubbelzijdige tubapathologie
  • ernstige OAT
  • WHO-3
81
Q

wat zijn de kenmerken van IUI?

A
  • doorgaande zwangerschapskans van 7-12%, met cumulatieve kansen van 20-25%
  • indicaties: onbegrepen subfertiliteit (icm MOH behandeling), matige OAT of cyclusstoornis + OAT
  • bij IUI-MOH kans op meerling 10-40%
82
Q

wat zijn indicaties voor IVF?

A
  • absolute tubapathologie
  • vaak bij hooggradige endometriose
  • onbegrepen subfertiliteit en na IUI(-MOH) behandeling
  • leeftijd icm duur subfertiliteit
  • cyclusstoornissen en niet zwanger na ovulatie-inductie
83
Q

wat zijn de kenmerken van IVF?

A
  • stimulatie van follikelgroei door FSH injecties
  • eigen cyclus uitgeschakeld door onderdrukken LH piek met injecties
  • eicel punctie met intravaginale echo
  • embryo wordt teruggebracht in lichaam met embryotransfer (katheter + eendenbek)
  • risico’s: infectie, bloeding, OHSS (overstimulatie), aangeboren afwijking
84
Q

wat zijn de kenmerken van ICSI?

A
  • indicaties: ernstige OAT en TFF (total fertilization failure bij IVF)
  • risico’s: infectie, bloeding, OHSS, aangeboren afwijkingen, (geslachts)chromosomale afwijkigen
85
Q

wat zijn indicaties voor mannelijke fertiliteits chirurgie

A
  • refertilisatie
  • varicocelectomie
  • chirurgisch verkregen zaadcellen
86
Q

welke factoren hebben te maken met gezond zwanger worden?

A

4 weken van tevoren al gezondheid te implementeren:
- stoppen met roken en drinken
- slikken van foliumzuur

BMI en onderliggende ziekte hebben ook invloed op zwanger worden

87
Q

wat is preconceptiezorg?

A
  • risico-identificatie en gezondheid aanstaande ouders en kind
  • risico’s minimaliseren om uitkomst gezondheid te vebeteren
  • nadruk op preconceptionele periode
  • algemeen en individueel:
  • algemeen –> algemene voorlichting
  • individueel –> persoonlijk, algemeen of specialistisch door een arts/verloskundige
88
Q

welke handvatten zijn er voor preconceptiezorg?

A
  • preconceptie indicatie lijst
  • NHG standaard
  • preconceptie paragrafen in verschillende richtlijnen
  • zwangerwijzer.nl
  • voedingscentrum app over gezonde leefstijl in en rondom kinderwens
  • rookvrijestart.nl
  • lareb.nl –> medicatie rondom zwangerschap en borstvoeding
89
Q

welke dingen worden besproken in een preconceptioneel advies consult?

A

risicoanalyse:
- leefstijlfactoren
- medische risicofactoren
- obstetrische VG
- medicatie
- sociale risicofactoren

voorlichting en advies

interventie

counseling:
- algemene preconcepite zorgadviezen
- beleid –> voorstel ten aanzien van antenatale begeleiding

90
Q

wat is een dragerschapstest en welke kenmerken hebben de ziekten die hieruit komen?

A

test voor ongeveer 50 van ergste autosomaal recessieve ziekten met volgende kenmerken:
- ziekte begint op kinderleeftijd
- kind heeft (ernstige) verstandelijke beperking
- kind lijst aan een (zware) handicap en/of heeft pijn
- kind komt soms op jonge leeftijd te overlijden of heeft een sterk verkorte levensverwachting
- kind zal naar verwachting met grote regelmaat het ziekenhuis moeten bezoeken voor behandeling
- ziekte is niet te genezen