Week 5 Flashcards

1
Q

Wat zijn de 2 voorwaarden voor het doen van een CT bij een patiënt?

A
  • Goede nierfunctie
  • Geen allergie voor jodiumhoudend contrast
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe werkt de TNM stadiëring?

A
  • Evaluatie uitgebreidheid primaire tumor (T)
  • Pathologische lymfeklieren (N)
  • Metastasen (M)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer is er sprake van progressie van de groei van de tumor?

A

Groei van 20% of metastase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe wordt het biopt in 6 stappen in het laboratorium behandeld vanuit het potje?

A
  1. Biopt in potje met formaline
  2. Aankomst laboratorium, zorgen dat biopt voldoende gefixeerd is, daarna formaline verwijderen, biopt moet van hydrofiel naar hydrofoob (solvent vervangen door ander solvent), inbedden in paraffine
  3. Paraffine stolt op in een bakje en dit bakje plakt men vast aan de buitenkant van een cassette, bevat nu met formaline gefixeerd paraffine ingebed weefsel zodat je kan snijden.
  4. Snijden
  5. Plakjes op glaasje plakken, vasthechten op warmte plaat waardoor paraffine kan verdwijnen, nu heb je coupe.
  6. Kleuren van preparaten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer is er sprake van regressie van de groei van de tumor?

A

Vermindering van 30%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom zit formaline in bakjes waar biopten in gaan?

A
  • Weefsel degradeert door enzymen en door microben. Formaline stopt dit
  • Weefsel zonder fixatie is te zacht om heel dun te snijden, formaline crosslinkt eiwitten zodat weefsel te snijden is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het voordeel van vriescoupes?

A
  • Omzeilen hele pathologie ffpe workflow en zijn dus sneller
  • Gebeurt meestal bij bepaalde ingrepen omdat daar makkelijk via deze manier naar te kijken is
  • Biopt wordt razendsnel bevroren en kan dan gesneden worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de functies van cel-celcontacten?

A
  • Nutrient opnamen en sap productie
  • Barriere functie
  • Gespecialiseerde epitheel cellen voor haar en talg
  • Hormoon secretie, zweet, traan, melk
  • Zintuig functie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke verschillende soorten hechtingen zijn er tussen cellen?

A
  • Tight junction
  • Adherens junction (ookwel belt desmosoom)
  • Desmosoom
  • Gap junctions
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het nut van tight junctions?

A

Volledige afsluiting van het lumen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het nut van adherens junctions?

A

Actine bundel van de ene cel verenigen met een soortgelijke bundel van de andere cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het nut van een desmosoom?

A

Zet de intermediaire filamenten van de ene cel aan die van de andere cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het nut van een gap-junction?

A

Vormt kanalen voor moleculen en ionen om van cel naar cel te verplaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe noem je de verbinding van de cellen aan de basale lamina?

A

hemidesmosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welk component komt zowel in adherens junctions als in desmosomen voor?

A

Cadherine, zijn Ca-afhankelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar kunnen cadherines aan gekoppeld zijn?

A

Actine of keratine, ligt aan het type en de situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waaraan bindt E-cadherine om cel adhesie plaats te laten vinden?

A

Beta-catenine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat verbindt de cel met het basaalmembraan en de extracellulaire matrix?

A

Integrine

18
Q

Wat bepaalt de specifiteit van een dimeer voor een bepaald ECM eiwit?

A

De RGD sequenties op het integrine molecuul

19
Q

Uit welke componenten bestaat de interstitiële matrix?

A
  • Collageen type I
  • Elastine
  • Fibronectine
  • Proteoglycanen
20
Q

Wat doet metalloprotease (MMP-9)

A

Klieft collageen type IV, zo kan er metastasering plaatsvinden

21
Q

Welke 3 vormen van metastasering zijn er?

A
  1. Lymfatische verspreiding
  2. Hematogene verspreiding
  3. Anders (transcoelomisch en/of seeding)
22
Q

Hoe verloopt een lymfatische verspreiding vaak?

A
  • Uitzaaiingen volgen meestal de natuurlijke route van drainage
  • Uiteindelijk komt lymfoegene drainagie in de ductus thoracicus terecht en daarna in de circulatie
23
Q

Waar in de lymfeklier komt de metastase als eerst terecht?

A

In de randsinus (dus aan de buitenkant), groeit daarna vaak naar binnen

24
Q

Wat is een in-transit metastase?

A

uitzaaiingen in of onder de huid gevonden op weg van de tumor naar de regionale lymfeklieren

25
Q

Wat is een skip metastase?

A

Het overslaan van een aantal lymfeklieren bij het metastaseren

26
Q

Wat is lymfangitis carcinomatosa?

A

Massale in transit metastasen. Lymfbanen lopen helemaal vol

27
Q

Wat zijn tumor deposits?

A

Tumorcellen zonder echte lymfeklier context.
Gewoon op een willekeurige plek.

28
Q

Hematogene metastasering is ook in te delen in 3 types:

A
  1. V. cava type
  2. V. porta type
  3. Mediaanlijn type (bijv schildklier en prostaat die langs wervelkolom metastaseren
29
Q

Welke soorten tumoren metastaseren vooral hematogeen?

A

Sarcomen

30
Q

Bij epitheliale tumoren meestal eerst lymfogene/hematogene metastasering?

A

Lymfogene

31
Q

Wat is het verschil tussen Hodgkins lymfoom en non hodgkins lymfoom?

A

Hodgkins lymfoom is afkomstig uit het beenmerg en de andere niet.

32
Q

Wat is het verschil tussen nodale en extranodale lymfomen?

A

Nodale lymfomen zitten in de lymfeklier, histologisch helemaal overwoekerd en geen structuur meer te herkennen. Extranodale lymfoemen zitten op plaatsen waar normaal geen lymfeklieren zitten.

33
Q

Hoe heten lymfomen van mature B-cellen? en hoe heet het als deze in het beenmerg aanwezig zijn?

A

Plasma cel lymfoom. In beenmerg myeloom. Produceren fragmenten van immunoglobulinen (lichte ketens) die kunnen neerslaan in de nier en dan kan je amyloidose krijgen

34
Q

Wat is de meest voorkomende tumor in de long?

A

Een hamartoon, geeft afgeronde haard of “coin lesion”op X-thorax. Hamartoom is vet, kraakbeen, bloedvaten en bindweefsel. Clonaal. Benigne neoplasie

35
Q

Welke mutaties worden vaak gezien bij adenocarcinomen van de longen?

A
  • K-RAS mutaties in rokers
  • EGFR mutaties in niet rokers (reageren vaak goed op TKI’s)
36
Q

Wat zijn de kenmerken van SCLC (small cell lung cancer)

A
  • 98% rokers
  • Aggressiever dan niet-kleincellige types
  • Neuro-endocrien carcinoom
37
Q

Uit welke cellen bestaan coloncarcinomen microscopisch gezien altijd?

A

Cylindrische cellen, zijn dus adenocarcinomen

38
Q

Hoe zijn de verschillende soorten mammacarcinomen in te delen?

A
  • Lobulair (E-cadherine expressie verlies)
  • Ductaal
39
Q

Welke 2 vormen van DCIS zijn er? (Ductaal carcinoma in situ)

A
  • Goed gedifferentiëerd
  • Slecht gedifferentiëerd
40
Q

Wat is tumor dormancy?

A

Dat tumoren pas metastaseren na 10-20 jaar opeens. Komt vooral voor bij mammacarcinoom

41
Q

Wat zijn drivers?

A

Genomische afwijkingen die oorzakelijk betrokken zijn bij de transformatie van een normale cel in een tumorcel, of spelen een rol bij de progresie van de getransformeerde cel

42
Q

Welke 2 soorten genomische afwijkingen zijn niet-specifiek en hebben geen direct effect op het ontstaan/progressie van een tumor?

A
  • Passengers/Hitchhikers
  • Age-related genomic aberrations
43
Q

Bij een tumor suppresorgen is 1/2 afwijkingen nodig voor het tumor fenotype en bij een proto-oncogen 1/2

A

Tumor suppresor 2
Proto-oncogen 1