Week 5 Flashcards
Wat waren problemen met de DSM-4?
o De betrouwbaarheid en validiteit van misbruik was veel lager dan van afhankelijkheid;
o Een syndroom vereist meer dan 1 symptoom, maar bijna de helft van alle misbruikgevallen waren gediagnosticeerd met 1 criterium, vaak hazardous use;
o Ook al werd misbruik als milder gezien, duidden sommige misbruikcriteria op klinisch ernstige problemen;
o Assumpties over de relatie tussen misbruik en afhankelijkheid waren incorrect;
o Alle afhankelijkheidsgevallen voldeden ook aan de criteria voor misbruik;
o Het bevatte diagnostic orphans: 2 afhankelijkheidscriteria en geen misbruikcriteria; dit is ook een serieuze conditie, maar had dus geen diagnose;
o De hiërarchie had slechte betrouwbaarheid;
o Factoranalyse toonde aan dat de criteria één factor vormde.
Wat werd gedaan nadat de factoranalyse aantoonde dat de criteria 1 factor vormde?
Om dat laatste beter te onderzoeken, werd de item respons theorieanalyse gedaan, een soort factoranalyse om te begrijpen hoe items aan elkaar gerelateerd zijn. Dit onderzoek bevatte meer dan 200.000 deelnemers en 39 artikelen. Er werden 2 hoofdbevindingen gevonden:
1. Er werd unidimensionaliteit gevonden voor alle DSM4-criteria voor misbruik en afhankelijkheid, behalve voor juridische problemen, beide hebben ze dus dezelfde onderliggende conditie;
2. Misbruik- en afhankelijkheidscriteria waren altijd vermengd in het ernstspectrum.
Er werd ook geen geslachts- of culturele bias gevonden.
Met alle bovenstaande redenen werd er dus één stoornis, SUD, gecreëerd.
Nee, als één aparte diagnose, namelijk SUD.
Moeten er diagnostische criteria worden geschrapt?
Er werd gekeken of de volgende 2 criteria geschrapt moesten worden:
1. Juridische problemen: redenen dat dit criterium werd geschrapt waren erg lage prevalentie onder volwassenen, lage discriminatie, slechte fit met andere SUD-criteria en weinig informatie in item respons theorieanalysen;
2. Tolerantie: zorgen over dit criterium waren de operationalisering, soms slechte fit met andere criteria, soms differentiële item functionering en de relevantie van de onderliggende stoornis. Echter vonden de meeste analysen niks unieks over tolerantie, deze bleef dus bestaan.
Uiteindelijk werd juridische problemen dus geschrapt en bleef tolerantie bestaan.
Ja, juridische problemen moet weg.
Moeten er diagnostische criteria worden toegevoegd?
Er werd gekeken of de volgende 2 criteria toegevoegd moesten worden:
1. Craving: het zal al in de ICD10, dus craving toevoegen in de DSM5 zou voor consistentie zorgen en craving paste goed bij andere criteria en verstoorde hun factorladingen, ernst of discriminatie niet;
2. Consumptie: zoals kwantiteit of frequentie, er kwamen echter problemen zoals verslechtering van model fit, onduidelijk gebruik voor cannabisgebruikers en een gebrek aan een uniforme cross-nationale alcoholindicator.
Uiteindelijk werd craving dus toegevoegd en consumptie niet.
Ja, craving moet erbij.
Wat moet de diagnostische drempelwaarde zijn?
SUD-criteria zijn dimensionaal zonder natuurlijke drempelwaarde, om de drempelwaarde te bepalen, werd rekening gehouden met de drempelwaarden van de DSM4-criteria waardoor de drempelwaarde van 2 of meer criteria werd aangenomen.
Er kwam wel kritiek op dat het weinig was, maar dat was onterecht.
Er kwamen ook vragen hoe het zit met drugsgebruik voor medische redenen, als er alleen tolerantie en ontwenning is zonder andere criteria, is het geen SUD.
Twee of meer van de 11 criteria
Hoe moet ernst worden gerepresentateerd?
- Mild: 2 of 3 van de 11 criteria;
- Gemiddeld: 4 of 5 van de 11 criteria;
- Ernstig: 6 of meer van de 11 criteria;
o Algemeen: 2 van de 11 criteria.
Wat zijn de specificaties?
Fysiologische gevallen: dit liet inconsistente voorspellende waarde zien, dus dit werd geschrapt.
Verloop: in de DSM4 waren er 6 verloopspecificaties waarvan 4 over tijdsbestek en remissie en 2 over verzachtende omstandigheden. De 4 werden weinig gebruikt, dus die werden geschrapt en er kwamen 2 andere categorieën van tijdsbestek:
1. Vroege remissie: 3-12 maanden zonder aan DSM5-criteria te voldoen behalve craving;
2. Constante remissie: 12+ maanden zonder aan DSM5-criteria te voldoen behalve craving.
o Craving is een uitzondering, omdat het lang in remissie kan blijven voorkomen.
De maintenance therapy categorie werd geüpdatet met voorbeelden van agonisten (methadon en buprenorfine), antagonisten (naltrexon) en medicatie voor stoppen met roken (bupropion en varenicline).
Kunnen de definities van door drugs-veroorzaakte mentale stoornissen verbeterd worden?
De DSM4 maakte onderscheid tussen de volgende 2 stoornissen:
1. Primaire mentale stoornissen: aanwezig vóór drugsgebruik of hielden langer dan 4 weken aan na abstinentie van acute ontwenning of ernstige intoxicatie;
2. Door drugs-veroorzaakte mentale stoornissen: aanwezig tijdens intoxicatie of ontwenning of remissie binnen 4 weken daarna.
o Beide riepen vraagstukken op
Ja, uiteindelijk werden de volgende dingen besloten voor de DSM5:
1. Voor een diagnose voor door drugs-veroorzaakte mentale stoornissen, voeg een criterium toe dat de stoornis ‘lijkt’ op de volledige criteria van de relevante stoornis;
2. Schaf de eis af dat symptomen de verwachte intoxicatie- of ontwenningssymptomen overschrijden;
3. Specificeer dat de drug farmacologisch in staat is om psychiatrische symptomen te veroorzaken;
4. Verander de naam ‘primair’ naar ‘onafhankelijk’;
5. Verander ‘door drugs-veroorzaakt’ naar ‘door drugs/medicatie-veroorzaakt’.
Kunnen biomarkeringen gebruikt worden voor het maken van SUD-diagnoses?
Nee, door onder andere beperkte recente tijdsinterval van drugsinname, kleine effecten, zeldzaamheid in veel populaties, brein imaging onderzoeken zijn niet specifiek genoeg en overlap met andere psychiatrische stoornissen.
Moet polydrugsafhankelijkheid behouden blijven?
Dit zat wel in de DSM4, maar werd vaak niet goed begrepen en niet veel gebruikt, door de nieuwe drempelwaarde van de DSM5 kon deze dus geschrapt worden.
Nee.
Moeten cannabis, cafeïne, inhaleermiddelen en XTC ontwenningsstoornissen toegevoegd worden?
Cannabis: dit zat niet in de DSM4, maar heeft wel betrouwbaarheid en validiteit en verbetert model fit;
Inhaleermiddelen/hallucinogenen/XTC: nog onvoldoende bewijs;
Cafeïne: DSM4 zat dit al te overwegen, het heeft betrouwbaarheid, validiteit, farmacologische specifiteit en klinische significantie. In de DSM5 moet een diagnose 3 of meer van de volgende symptomen hebben:
1. Hoofdpijn;
2. Vermoeidheid of slaperigheid;
3. Dysfore stemming of geïrriteerdheid;
4. Moeite met concentreren;
5. Misselijkheid, overgeven of spierpijn/stijfheid.
Ja, wel cannabis ontwenningsstoornis en cafeïne ontwenningsstoornis.
Kunnen de nicotinecriteria afgestemd worden op de diagnostische criteria voor andere SUDs?
De DSM4 had nicotineafhankelijkheid, maar niet -misbruik, tabaksgebruiksstoornis van de DSM5 had unidimensionaliteit en een hogere prevalentie.
Ja, DSM5-criteria voor tabaksgebruiksstoornis kan afgestemd worden op criteria voor andere SUDs.
Moet neurogedragsstoornis geassocieerd met prenatale alcoholblootstelling toegevoegd worden?
Dit zat eerst niet in de DSM4, maar daar kwam steeds meer kritiek op aangezien het handig is voor het diagnosticeren van fetal alcohol syndrome, er moet echter nog meer onderzoek naar gedaan worden voordat het in de hoofddiagnosesectie kan komen.
Ja, maar dan wel in sectie 3 en (nog) niet in de hoofddiagnosesectie.
Hoe zit het met niet drugsgerelateerde kwesties?
Gokken: in de DSM4 behoorde dit ‘pathologische gokken’ tot ‘ongeclassificeerde impulscontrolestoornissen’, maar er waren gelijkenissen met SUDs in symptomen, biologische disfunctie, genetische aansprakelijkheid en behandelingsbenaderingen. Het werd dus toegevoegd in de DSM5 als ‘gokstoornis’ met 4 of meer criteriaeisen;
Andere niet-drugs gerelateerde stoornissen: zoals internet gamen en shoppen, er moet wel meer onderzoek naar gedaan worden.
Ja, gokstoornis kwam ook in de SUD-sectie en internet gamestoornis in sectie 3.
Moet de naam van het hoofdstuk veranderd worden?
Ja, door de toevoeging van gokstoornis, dat betreft namelijk geen middel/drug. Het heet nu ‘Drugs-gerelateerde en verslavende stoornissen’. Echter is er nog geen consensus hierover aangezien het woord ‘verslaving’ en ‘afhankelijkheid’ nog steeds andere ladingen hebben.
Wat is de
Huidige status en toekomstige richtingen
Er wordt gestreefd naar nog minder criteria (dan de huidige 11) voor SUDs vaststellen.
Er moeten meer onderzoeken worden gedaan om de betrouwbaarheid en validiteit van de DSM5-criteria voor SUDs te verhogen, zoals standaard methodologie voor minder informatievariantie en onderzoeken over antecedenten, gelijktijdige en voorspellende validiteit van SUDs volgens DSM5 en afhankelijkheid volgens DSM4.
Hoe wordt een assessment voorbereid?
De behandelaar moet in duidelijke termen aan de patiënt uitleggen wat het doel is van vragen over drugsgebruik. De veiligheid en vertrouwelijkheid moet dus gewaarborgd worden.
Er moet ook gekeken worden naar de fysieke staat van de patiënt, het kan namelijk zijn dat de patiënt onder invloed is of ontwenningssymptomen vertoond.
Het medische dossier van tevoren inzien: dit is belangrijk voordat de assessment plaatsvindt.
Controleer de database voor het monitoringsprogramma voor voorgeschreven middelen: dit verzamelt waardevolle informatie die besproken kan worden tijdens de assessment.
Screening vormen vooraf afleggen en inzien: om effectiviteit te verbeteren, ze zijn vaak accuraat en valide. Cliënten moeten dus aangeraden worden om 30-40 minuten voor hun afspraak te komen om de screenings in te vullen.
Wat zijn Potentiële negatieve gebeurtenissen gerelateerd aan assessment
- Ga naar de jaarlijkse meeting van een verslavingsorganisatie;
- Zoek online verslavingsbronnen op (literatuur) die gratis screening, assessment en vaardigheden publiceert;
- Ga naar http://pcssnow.org, dit is een online mentoring programma met getrainde behandelaars met expertise, gericht op het verbeteren van vaardigheden en vertrouwen in voorkomen, identificeren en behandelen van SUDs en chronische pijn;
- Ga naar lokale SUD-behandelingsprogramma’s om te leren over beschikbare behandelopties.
Wat gebeurt er bij een screening?
Doel: screening is gericht op het detecteren van het gehele spectrum van ongezond gebruik, daar hoeft dus geen diagnose aan vooraf te gaan. Het is een klinische activiteit voor patiënten zonder bekende symptomen van de doelconditie.
Tools: er zijn er meerdere, er moet gelet worden op beknoptheid, toepasbaarheid op populaties en validiteit. De volgende tools zijn handig:
o Single-item screening questions (SSQs): zijn snel en makkelijk en gevalideerd en toepasbaar voor zowel alcohol als drugs.
o Alcohol Use Disorders Identification Test (AUDIT): wordt ook vaak gebruikt voor alcoholgebruik.
o Er moet wel rekening worden gehouden met het aanpassen van de tools naar de populaties, vooral naar adolescenten en zwangere vrouwen. Voor de 2 populaties moeten de vragen een beetje aangepast worden.
Assessment: als een patiënt een positieve screening heeft, moeten de volgende 3 gebieden beoordeeld worden voor de korte interventie:
1. Drinkhoeveelheid, gebruikte drugs en frequentie;
2. Gevolgen van drugsgebruik, zoals SUDs;
3. Perceptie van de patiënt over eigen veranderingsbereidheid.
Assessment van gebruik: om de kwantiteit en frequentie van alcohol te beoordelen, kunnen de volgende vragen gesteld worden:
1. Gemiddeld genomen, hoeveel dagen per week drink je alcohol?
2. Op een typische dag wanneer je drinkt, hoeveel drankjes heb je?
3. Wat is het maximale aantal drankjes dat je op een gelegenheid hebt gedronken de laatste maand?
Assessment van gevolgen: resultaten van screening tools kunnen gebruikt worden of er kan een klinisch interview (en fysieke inspectie) plaatsvinden om medische, psychiatrische, sociale en wettelijke gevolgen te identificeren.
Assessment van veranderingsbereidheid: dit ligt op een continuüm en kan dus gevraagd worden op een schaal van 1 tot 10, er kan ook gekeken worden naar de (non-lineaire) veranderingsfase:
1. Precontemplatie: patiënt overweegt nog geen verandering en ziet nog geen problemen;
2. Contemplatie: patiënt denkt over verandering (ambivalentie);
3. Determinatie: patiënt heeft besloten te veranderen en maakt een veranderingsplan;
4. Actie: patiënt is aan het veranderen;
5. Maintenance: patiënt heeft een verandering gehad;
6. Terugval: patiënt heeft weer ongezond gebruik.
Wat zijn korte counseling interventies?
Een korte interventie bevat counseling om de patiënt te helpen om te stoppen of te minderen, het bevat feedback, advies en doelstelling. Het is gebaseerd op principes van MI.
o Het doel hangt af van de ernst van het drugsgebruik, de probleemperceptie van de patiënt en de veranderingsbereidheid. Het beste doel voor gemiddelde-ernstige SUDs is abstinentie (en behandelingsverwijzing) en voor anderen abstinentie of minderen.
o Abstinentie is het best voor jongeren, zwangere vrouwen, vrouwen die zwanger willen worden, mensen die medicatie innemen, mensen die gefaald zijn met abstinentie, mensen die andere drugs naast alcohol gebruiken en mensen met familiegeschiedenis met verslaving.
Uitvoering: een korte interventie duurt 5-45 minuten, het kan uit 1-4 sessies bestaan. De behandelaar moet een empathische counseling stijl aannemen en reflectief luisteren. Er zijn verschillende strategieën voor de behandelaar per veranderingsbereidheidfase:
o Precontemplatie: patiënt begrip laten vormen dat er zorgen zijn over het drugsgebruik;
o Contemplatie: voor- en nadelen van drugsgebruik vanuit hun perspectief bespreken en reflectief luisteren om gedragsverandering te stimuleren;
o Determinatie, actie en maintenance: patiënt helpen wat en hoe dingen te doen, door onderhandeling en uitlokking van wat de patiënt van verschillende opties vindt. Beloning van self-efficacy is en een realistische discussie over de moeilijkheid van verandering zijn handig.
Wat is effectiviteitsbewijs van SBI?
Het gaat dan om gevallen waar screening aan voorafging. Het beste bewijs is gevonden voor onafhankelijk ongezond alcoholgebruik.
Er is nog weinig onderzoek gedaan naar adolescenten, maar de verwachting is dat die ook goed zullen reageren omdat hun gedrag minder goed is.
Er kunnen geen harde conclusies getrokken worden, omdat onderzoeken niet blinded zijn en gevoelig zijn voor social desirability bias.
Er is weinig bewijs dat SBI effectief is voor mensen met gemiddelde tot ernstige alcoholstoornis, er moet heel erg rekening worden gehouden met de context voor de interventies, zoals setting, patiëntervaring en de behandelaar.
Er kan ook comorbiditeit met andere stoornissen zijn waardoor SBI ook minder effectief is.
Er zijn vooral heel weinig onderzoeken gedaan naar drugsgebruik, wel meer naar alcoholgebruik.
Waar ging het artikel van Rohsenow & Pinkston-Camp over?
Gedragsbehandelingen om mensen met SUD te helpen hun levensstijl te veranderen en alternatieve manieren aan te leren om met terugval om te gaan zijn effectief, medicatie of farmacologische behandelingen zijn niet effectief.
Gedragsbenaderingen zijn: relaxatietraining, aversietherapie, cue exposure therapie (CET) en contingency management (CM). Als het gecombineerd wordt met cognitieve benaderingen, heet het CBT, zoals coping skills training (CST). Een cognitieve benadering is acceptance and commitment therapy (ACT).
CBT en CM kunnen alleenstaande behandelingen zijn voor mensen in de vroege SUD-fasen, voor de latere SUD-fasen kunnen er combinaties gebruikt worden.