Week 2 Flashcards
Wat stelt de learning theory over verslaving?
Learning theory: gedrag kan begrepen worden door de beloningen en straffen te onderzoeken die mensen ervaren tijdens hun leven, als reactie op de dingen die ze doen.
Deze theorie is ontstaan vanuit het behaviorisme (Watson, 1920): onderzoek naar menselijk gedrag is beperkt tot de dingen die we kunnen observeren, er werd dus geen rekening gehouden met cognitieve en emotionele concepten.
Het behaviorisme en deze theorie beperken ons begrip om menselijk gedrag te begrijpen door het individu als een passieve ontvanger te zien van omgevingsinvloeden.
Wat stelt operante conditionering over verslaving?
Skinner (1938) kwam met operante conditionering: een proces waarbij verschillende beloningen en straffen de kans op herhaalde actie in de toekomst laat stijgen of dalen. Beloningen kunnen 2 vormen aannemen:
1. Positieve reinforcement: verhoogt de kans op gedrag door een beloning, dus het gedrag leidt tot activatie van de beloningspaden (BV: weer gokken nadat je de 1e keer hebt ‘gewonnen’).
2. Negative reinforcement: verhoogt de kans op gedrag door discomfort te verwijderen (BV: weer roken nadat je gestopt bent om de negatieve ontwenningsverschijnselen tegen te gaan).
o Punishment: verlaagt de kans op gedrag.
Mensen leren beter als beloningen of straffen aaneengesloten (contiguity) zijn met hun acties, dus als ze snel na elkaar voorkomen. Dus de beloningen voor verslavend gedrag worden sneller ervaren dan de straffen en negatieve gevolgen.
Wat stelt klassieke conditionering
het associëren van stimuli die vaak samen voorkomen (contiguity), ongeacht of de stimuli causaal verbonden zijn.
Het begint met een ongeconditioneerde respons (UCR; kwijlen) op een ongeconditioneerde stimulus (UCS; geur van eten). Een neutrale stimulus (NS; bel) wordt dan meerdere keren gepresenteerd met de US (bel luiden als hond eten krijgt). Bij succesvolle conditionering zal de NS, onder de US, gepresenteerd worden om een respons te creëren. Als dit zo is, is er een geconditioneerde respons (CR; kwijlen) op een geconditioneerde stimulus (CS; bel). Dus:
Wat is de geconditioneerde drugsrespons?
Tijdens de periode van drugsgebruik zijn veel cues in de omgeving (zoals mensen, plaatsen, emoties, etc.) klassiek geconditioneerd aan drugsgebruik.
De beste voorspeller om te stoppen met drugsgebruik is als iemand de omgeving waarin hij of zij de drug heeft gebruikt, verlaat. De subjectieve effecten van een drug verschillen per omgeving, terwijl de dosering en bloedconcentraties hetzelfde blijven, biologische factoren zijn dus niet altijd sterker.
Wat is de conditioned withdrawal van Wickler?
: omgevingsstimuli hebben door klassieke conditionering het vermogen gekregen om tekenen en symptomen van farmacologische ontwenning, uit te lokken. Cues die eerst geassocieerd waren met drugseffecten of ontwenningssymptomen spelen dus een belangrijke rol in terugval van drugsgebruik.
Wat is needle freaking phenomenon?
is dat in situaties waar heroïne niet beschikbaar is, gaan verslaafden door het gehele ritueel van voorbereiding om hunzelf te injecteren, maar i.p.v. dat ze de drug gebruiken, gebruiken ze een inert middel (zoals saline/zoutoplossing), onder het mom van beter iets dan niets.
Wa stelt de sociale leertheorie?
uitbreiding van learning theory met de meeste focus op omgevingsoorzaken van gedrag en intra-individuele factoren, dus het bevat zowel interne (cognitie) als externe oorzaken. De basisprincipe van de theorie zijn:
1. Leren kan door observatie van anderen: ook wel modelling of vicarious learning waardoor we leren over de uitkomsten van bepaald gedrag door het kijken naar anderen. Het individu dat observeert moet dus aandacht besteden aan het gedrag van een ander, de informatie bewaren in het geheugen, capabel zijn om het gedrag na te doen en de motivatie daarvoor hebben;
2. Leren is niet per se gelinkt aan gedrag: het aangeleerde in het verleden bepaalt niet volledig wat we zullen doen in een situatie;
3. Beloningen en straffen zijn indirecte factoren in het leerproces: deze 2 factoren beïnvloeden de algemene kans van een gedrag om zich wel of niet te herhalen in de toekomst;
4. Verwachting van beloning of straf kan een even sterke motivator zijn als daadwerkelijke beloning of straf: de realiteit van de situatie is minder belangrijk dan iemands verwachtingen en overtuigingen, denk hierbij aan gokken.
Deze theorie neemt een reciprocal determinism vorm aan m.b.t. gedragsverklaring: de omgeving kan ons beïnvloeden, maar wij beïnvloeden onze omgeving ook en gedrag moet ook begrepen worden vanuit dit perspectief.
Bandura (1977) zag leren als iets dat altijd gebeurt in een sociale context.
Wat heeft self-efficacy met verslaving te maken?
is een concept van de social learning theory dat de mate beschrijft waarin iemand zich competent of capabel voelt om een actie te verrichten. Er zijn 5 vormen die belangrijk zijn in het voorkomen en behandelen van risicogedrag:
1. resistance
2. harm-reduction
3.actie
4.coping
5.herstel
Wat is het abstinence violation effect?
is dat SE-overtuigingen de kans op abstinentie voorspellen en de kans op succes met terugval. Als er niet goed wordt omgegaan met AVE, kan dat ervoor zorgen dat iemand terugval als catastrofaal ziet en extreem negatieve emoties zal ervaren. Het is daarom belangrijk dat zulke mensen steun krijgen zodat ze hun eigen SE-gevoelens niet ondermijnen
Wat hebben verwachtingen met verslaafd gedrag te maken?
Verwachtingen zijn ‘als-dan’-associaties in het lange termijngeheugen die mensen informatie geven over de waarschijnlijke effecten van hun acties, gebaseerd op voorgaande ervaringen.
Verwachtingen en SE zijn sterk verbonden.
Het is ook belangrijk om het belang van een bepaalde verwachting van een individu in acht te nemen, dit heet expectancy-value dat het principe van de social learning theory versterkt dat informatie in geheugen niet consistent gedrag bepaalt.
wat is het dual systems theory?
suggereert dat cognitieve processen onderverdeeld zijn in 2 systemen:
1. Systeem 1: bestaat uit automatische processen buiten het bewustzijn;
o Informatie zal gecontextualiseerd worden, het zal proberen om oude regels en gedragingen in nieuwe situaties te generaliseren wat abstract, gedecontextualiseerd denken vereist. Dat laatste is cognitive decoupling: proces waarbij mensen hypothetisch over de wereld denken. We kunnen dit denken door systeem 2.
o We zijn cognitive misers: we hebben de neiging om moeizaam (systeem 2) denken te vermijden zodra mogelijk en gebruiken liever heuristieken (shortcuts).
2. Systeem 2: bestaat uit snelle, bewuste gecontroleerde processen.
Wat is het tiffany’s craving model? (dual system)
Tiffany (1999) kwam met het craving model dat verklaart waarom craving voorkomt en hoe is gerelateerd aan toekomstig gebruik.
Ziet dependence als een vorm van automatisch gedrag en blijvend drugsgebruik leidt tot ontwikkeling van automatische drugsgebruiksrepresentaties in het geheugen. Dit zijn mentale schema’s (kennis) die gerelateerd zijn aan iemands vermogen om drugs te gebruiken. Het gedrag is dus een gewoonte geworden en kan zonder mentale moeite uitgevoerd worden.
Suggereerde dat de ontwikkeling van verslavend gedrag net als autorijden is; gedrag begint met dat het inspannende gedachte nodig heeft omdat het eerst geleerd moet worden, en later wordt het automatisch of een gewoonte.
Craving heeft 2 componenten:
1. Automatische craving: activatie van drugsgebruiksrepresentaties of schema’s in het geheugen die kunnen leiden tot drugsgebruik;
2. Gecontroleerde craving: een intens gevoel van iets willen en nodig hebben, vaak gepaard met negatieve emotionele reacties als dat ‘iets’ onbereikbaar is. Dit komt alleen voor als een obstakel de doelen van het automatische proces belemmert. Dus als er geen obstakel is, kan drugsgebruik automatisch voorkomen.
Craving is dus het resultaat van een mislukking
Wat heeft aandachtsbias met verslaving te maken?
Franken (2003) integreerde aandachtsbias en ander bewijs om craving en terugval te verklaren. Hij suggereerde dat de perceptie van drugs-gerelateerde stimuli leidt tot verhoogde dopaminerge activiteit in het beloningspad van afhankelijke gebruikers. Die verhoogde dopaminevrijlating is de drijfveer van aandachtsbias voor die stimuli, wat kan leiden tot craving als de aandacht vooral gericht is op drugs-gerelateerde stimuli.
o Dit heet hypervigilance: aandachtsbronnen worden overweldigend tot het punt dat iemand geen aandachtsbronnen meer heeft om aandacht te besteden aan andere informatie, hierdoor kan iemand incapabel worden om informatie te verwerken dat gerelateerd is aan coping met intense gevoelens van craving of compulsies om te gebruiken.
Welke 3 specifieke mislukkingen in redenering spelen bij gokverslaafden?
- Overheersende systeem 1-processen: gokverslaafden vinden het vooral moeilijk om de automatische responses te remmen, zelfs in situaties waarin ze weten dat systeem 1-responses niet optimaal zijn;
- Incompleet systeem 1-outputs: vooral emotionele outputs die komen van systeem 1; gokverslaafden vinden het moeilijk hun emoties te identificeren en beschrijven;
- Mentale software missen: gokverslaafden hebben onvoldoende kennis om een bepaald probleem op te lossen of de kennis die ze hebben is fout (over kansen en risico’s).
Welke neurotransmitters zijn er mbt verslaving in het brein?
emoties en gedrag. De 3 belangrijkste monoaminen om verslavend gedrag te begrijpen, zijn dopamine, serotonine en noradrenaline. De figuur hiernaast laat een samenvatting zien van de belangrijkste functies.
o Drugs kunnen de functies nabootsen.
GABA: neurotransmitter die andere zenuwcellen remt in hun activiteit.
Glutamaat: activeert juist andere zenuwcellen en is betrokken bij veel hersenprocessen.
Noradrenaline: activeert het lichaam; hoge hartslag en ademhaling (alertheid).
Dopamine: stimuleert beloningscentrum (plezierig gevoel), ook betrokken bij denkprocessen, beweging en geheugen.
Serotonine: invloed op stemming, leervermogen, geheugen, slaap/waakritme, eetlust en temperatuurregeling.
Substantie P: pijnprikkels doorgeven via zenuwen naar hersenen.
Endorfine: lichaamseigen opiaatachtige stoffen die o.a. pijnstillend effect hebben.
Anandamide: lichaamseigen cannabisachtige neurotransmitter, betrokken bij geheugen, stress en evenwichtscoördinatie.
Vooral focussen op cocaïne en XTC, omdat deze in de hoorcollege werden besproken
Waarom lijken drugs op neurotransmitters?
o Drugs vergroten of remmen de afgifte waardoor er meer neurotransmitters in de synaptische spleet zitten (zoals bij speed, XTC, etc.);
o De neurotransmitters worden door de drugs niet afgebroken en binden zich aan receptoren waardoor heropname geblokkeerd wordt, waardoor ze langer in de synaptische spleet blijven zitten en een sterker signaal afgeven (zoals bij cocaïne, XTC, amfetamine, etc.);
o Drugs imiteren de neurotransmitter (zoals bij cannabis, etc.) en geven dezelfde signalen af;
o Ze kunnen ook de werking van de receptor blokkeren (zoals bij ketamine, etc.);
o Drug bevindt zich op andere plaats op receptor waardoor functie van receptor verandert (zoals bij alcohol, etc.).
Wat doet GABA bij alcohol in de hersenen?
alcohol bindt zich lang op GABA-receptor waardoor er langere tijd en vaker een remmende boodschap wordt afgegeven aan het ontvangende neuron. In cerebellum (motoriek) zitten ook GABA-receptoren en daar gebeurt dit ook (slechtere motoriek).
o Bij verslaving verandert samenstelling van GABA-receptor waardoor die minder gevoelig wordt voor alcohol en minder remmende signalen worden gegeven, er is dan dus meer alcohol nodig voor hetzelfde effect.
o Bij ontwenning is GABA minder effectief want samenstelling is veranderd en worden er minder remmende signalen afgegeven en GABA bindt zich kort, dit kan zorgen voor overprikkeling.
Wat doet glutamaat bij alcohol in de hersenen?
alcohol bindt zich ook aan glutamaat-receptor en die verandert de vorm daarvan waardoor glutamaat zich niet meer kan binden, er wordt dan geen signaal meer afgegeven aan het ontvangende neuron. In hippocampus (korte termijngeheugen) zitten ook glutamaat-receptoren en daar gebeurt dit ook (black-outs).
o Bij verslaving worden glutamaat-receptoren geblokkeerd waardoor receptoren gevoeliger worden en er meer worden gemaakt, er is dan dus meer alcohol nodig voor hetzelfde effect.
o Bij ontwenning is er geen glutamaat-blokkade meer, er bindt dan opeens heel veel glutamaat aan receptoren en het neuron wordt dan over-gestimuleerd, dit kan zorgen voor slapeloosheid en zelfs epilepsie.
Welke systmemen stimuleert alcohol?
o Hypothalamus (hongercentrum): eetlust wordt vergroot en reactiesnelheid daalt;
o Dopamine neurotransmittersysteem: bij langdurig gebruik kunnen de hersenen zich daar aan aanpassen waardoor ze minder gevoelig worden voor dopamine. Zonder alcohol is er dan weinig dopamine waardoor je depressieve gevoelens kunt krijgen.
o Serotonine neurotransmittersysteem: gelukzalig gevoel waardoor je alcohol wil blijven drinken.
o Opiaatafgifte (remmende neurotransmitters), de medulla oblongata (ademhaling) bevat veel opiaatreceptoren en alcohol maakt opiaatafgifte dus actiever waardoor ademhaling daalt.
o Alcohol activeert ook het opiaatsysteem dat endorfine afgeeft waardoor pijn wordt verzacht en je een euforisch gevoel krijgt.
Wat doet GHB in de hersenen?
GHB wordt meestal gedronken en werkt binnen 5-30 minuten tot 3 uur.
Het beïnvloedt vooral GABA, glutamaat en dopamine en GHB-receptoren zitten vooral in de cerebrale cortex en hippocampus (geheugenverlies).
o GABA: remmende werking; je voelt je relaxed en ongeremd;
o Glutamaat: wordt vooral geactiveerd als de GHB-afbraak de hoeveelheid GHB in je lichaam vermindert. Het heeft een activerende werking; je voelt je actief en alert;
o Dopamine: GHB remt eerst dopamine en dopamine wordt daarna sneller vrijgelaten (alert).
o Serotonine: verhoogt serotonine (euforie).
Wat doet cannabis in de hersenen?
THC bindt aan anandamide-receptoren en geeft nieuwe signalen door, daarna laat het de receptor los en wordt het afgebroken.
o De half-life (wordt later besproken) is een paar dagen, omdat THC langzaam wordt vrijgelaten.
Cannabis stimuleert indirect het dopamine neurotransmittersysteem (beloningscentrum), door cannabis ontstaat er een gevoel van genot en voldoening. GABA remt echter dopamineafgifte en THC houdt GABA weer tegen waardoor er meer dopamine afgegeven kan worden.
In de hippocampus (korte termijngeheugen), hypothalamus (hongercentrum), cerebellum (evenwicht) en basale ganglia (onbewuste motoriek) zitten veel receptoren waar anandamide en THC zich aan kunnen binden, door cannabis wordt korte termijngeheugen verminderd, honger vergroot en fysieke beweging beperkt.
Er zijn echter weinig cannabinoïde receptoren in gebieden die ademhaling en hartslag regelen waardoor er dus ook geen fatale overdosissen zijn.
o Ontwenningsverschijnselen zijn mild, maar kunnen misselijkheid, diarree, irritatie, depressie en meer dromen en verstoord slaap, zijn.
Wat doet cocaine in de hersnene?
Cocaïne lijkt op dopamine (genot) cocaïne bindt aan dopamine transporters waardoor dopamine niet meer teruggepompt kan worden naar hersencel dopamine blijft in synaptische spleet en raakt steeds receptoren aan waardoor beloningscentrum geactiveerd wordt (euforie).
o Cocaïne doet dit ook bij de noradrenaline transporter (energie, hoge hartslag en bloeddruk).
Het verschil tussen cocaïne en amfetamine is dat cocaïne groter is en de cel niet kan binnendringen om extra dopamine vrij te maken. Amfetamine zorgt ervoor dat de transporter in omgekeerde richting gaat werken waardoor amfetamine in de cel gaat en dopamine eruit; amfetamine werkt dus langer.
Bij verslaving neemt gevoeligheid voor dopamine af omdat de receptoren langzaam verdwijnen, er is dan dus meer cocaïne nodig voor hetzelfde effect, het kan ook zorgen voor depressie.
Cocaïne kan het schrikcentrum stimuleren waardoor je paranoïde wordt.
Wat doet heroine in de hersenen?
Heroïne wordt in het lichaam omgezet naar morfine die imiteert de natuurlijke neurotransmitter endorfine (functie in pijnbestrijding die natuurlijk afbreekt).
o De half-life is 3-6 uur.
Plezier: endorfine stimuleert indirect het beloningscentrum dopamine waardoor je je plezierig voelt. Morfine bindt zich aan GABA-receptoren waardoor GABA wordt geremd en er meer dopamine vrijkomt. Morfine wordt langzaam afgebroken waardoor dopamineafgifte hoog blijft. Morfine bindt zich ook aan dopaminereceptor maar kan afgifte ervan niet meer remmen.
o Bij verslaving neemt natuurlijke dopamineafgifte af.
Pijn: heroïne heeft ook een pijnstillende werking, morfine bindt zich aan P-receptoren (P geeft pijnsignalen door) en blokkeert afgifte van P waardoor het pijnsignaal verzwakt. Ook blokkeert morfine de receptoren vlakbij P-receptoren, waardoor P zich niet kan binden en zijn werk niet meer kan doen. Morfine verlaat de receptoren en worden langzaam afgebroken.
o Het verschil tussen heroïne en endorfine is dat heroïne veel beter en langer werkt.
Ademhaling: heroïne beïnvloedt ook het ademhalingsritme:
o De neuronen die ademhaling regelen bevatten opiaat-receptoren;
o Nadat heroïne is omgezet in morfine, kan morfine zich hieraan binden wat leidt tot onderdrukking van signaaloverdracht naar ademhalingsspieren;
o Ademhaling wordt minder diep waardoor longen stil kunnen blijven staan (verstikking).
Receptoren voor endorfine en morfine zitten op meerdere hersenplekken wat effecten verklaart:
o Pupillen: verkleinen door receptoren van endorfine en opiaten;
o Darmen: remt darmwerking (constipatie) door opiaat-receptoren;
o Braken: misselijkheid en braken;
o Hoesten: remt het hoestcentrum.
Bij ontwenning komen de verschijnselen al 6 uur na inname met een piek 2 dagen later. De eerste symptomen zijn craving, verdrietigheid, overmatig zweten, lopende ogen en neus, veel gapen en bij de piek rillingen, rusteloosheid, jeuk en pijn, kippenvel, spiertrekkingen, overgeven en diarree.
Wat doet speed in de hersenen?
Amfetamine (speed) lijkt op dopamine (gelukzalig gevoel) en noradrenaline (energiek gevoel) en zorgt ervoor dat er meer dopamine in de synaptische spleet komt.
Speed verandert 3 dingen:
1. Het verhoogt de afgifte van dopamine en noradrenaline. Door transporters dringt speed neuronen binnen en zorgt ervoor dat de blaasjes al hun dopamine/noradrenaline moeten loslaten. Die neurotransmitters drijven nu via de synaps naar de receptoren op de volgende cel waarna het signaal doorgegeven kan worden;
2. Het blokkeert de transporter waardoor dopamine of noradrenaline niet meer teruggepompt kan worden;
3. Het blokkeert de afbraak van dopamine of noradrenaline.
o Vanwege die 3 redenen kan veel dopamine en noradrenaline continu signalen doorgeven (plezier en euforie en energie).
Doordat speed noradrenaline stimuleert, verhoogt de hartslag, bloeddruk en lichaamstemperatuur en verwijden luchtwegen zich, spieren spannen en pupillen worden groter. Hieraan zitten wel negatieve effecten aan verbonden, zoals oververhitting, hoge bloeddruk, knarsetanden, depressie, afhankelijkheid, psychosen, beschadiging van zenuwen.
Wat doet XTC in de hersenen?
XTC imiteert serotonine (verbondenheid en gelukzalig gevoel) en een klein beetje noradrenaline.
XTC verandert 2 dingen:
1. Het remt de serotonineheropname omdat XTC bindt aan de transporter waardoor serotonine niet teruggepompt kan worden en in de synaps blijft;
2. Het bevordert serotonineafgifte omdat XTC de vorm van de transporter verandert waardoor de richting verandert; de transporter pompt XTC in de cel en serotonine naar buiten.
o Beide zorgen voor meer serotonine in de synaps spleet waardoor serotonine vaker bindt aan serotoninereceptoren waardoor er vaker signalen verstuurd worden.
Er kunnen ook negatieve effecten zijn, zoals oververhitting, watervergiftiging, geheugenverslechtering, dinsdagdip, hersenbeschadiging. Voor hersenbeschadiging zijn 2 verklaringen:
1. Afbraak van MDMA vindt gedeeltelijk plaats in hersenen en sommige stofjes die hier uit voortkomen zijn schadelijk voor het axon;
2. MDMA verlaagt de serotonineconcentratie in de hersenen, als er geen serotonine meer is, kunnen transporters geen serotonine meer terugpompen en dopamine kan per ongeluk in de transporters komen. Dopamine en afbraakproducten komen de cel binnen en zijn schadelijk voor het axon.
Wat doet nicotine in de hersenen?
Nicotine imiteert acetylcholine in de hersenen waardoor je je beter kan concentreren, ontspannen, prettig en rustig voelt. Acetylcholine wordt gemaakt in ruggenmerg en hersenstam en laat je spieren bewegen en is betrokken bij hartslag, ademhaling, darmbeweging en pupilsamentrekking. Het zorgt er ook voor dat andere neuronen, zoals dopamine, neurotransmitters afgeeft.
o De half-life is 2-3 uur en blijft 6-9 uur in het lichaam.
Nicotine bindt zich aan acetylcholine-receptoren en geeft nieuwe signalen door, het werk van acetylcholine wordt dus overgenomen. Nicotine blijft echter veel langer in de synaptische spleet omdat het niet wordt afgebroken, het geeft dus vaker een signaal af.
o De acetylcholine-receptoren op het dopamine-neuron krijgen de opdracht om dopamine af te geven (prettig en euforie).
Bij verslaving worden acetylcholine-receptoren overprikkeld bij teveel nicotine waardoor ze tijdelijk ongevoelig worden en zowel nicotine als acetylcholine niet meer kunnen binden. Er worden dan dus minder signalen doorgegeven en is dus meer nicotine nodig voor hetzelfde effect. Er worden daardoor extra receptoren aangemaakt voor acetylcholine.
Bij ontwenning is er geen nicotine meer in de hersenen en de ongevoeligheid verdwijnt en acetylcholine-receptoren worden weer gewoon geactiveerd, alleen zijn er nu veel meer receptoren waardoor er veel meer boodschappen worden doorgegeven. Neuronen ontvangen dus veel prikkels waardoor er ontwenningsverschijnselen optreden, zoals onrust, irritatie, angst, slapeloosheid, depressie, verwardheid, gewichtstoename en concentratiemoeilijkheden.
o De ontwenningssymptomen bereiken hun maximale heftigheid 24-48 uur na de laatste peuk en vermindert daarna over tijd.
Nicotine beïnvloedt ook de glucosevoorraad in het bloed waardoor de hersenen denken dat er net is gegeten (minder honger). Het verhoogt ook de stofwisseling waardoor rokers lichter zijn en door roken kun je je wel tijdelijk beter concentreren (misschien door meer glutamaat in hippocampus).