Week 3 Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Hoe zit het met drugsgebruik tijdens de zwangerschap?

A

 In de VS heeft 40% van vrouwen een levenslange drugsstoornis en 26% daarvan de afgelopen 12 maanden (wel in 2016).
 Vrouwen hebben het hoogste risico op SUDs tijdens 18-44 jaar, vooral bij 18-29 jaar, dus vrouwen die (bijna) zwanger worden/zijn hebben een verhoogd risico.
 Er is één prospectief onderzoek gedaan in de VS waarvan 96% van drinkende zwangere vrouwen, 78% cannabisgebruikers, 73% cocaïnegebruikers, 32% rokende zwangere vrouwen, met succes zijn gestopt met de drugs tijdens zwangerschap.
o Echter had 58% van rokers, 51% van drinkers, 41% van cannabis en 27% van cocaïnegebruikers een terugval 6-12 maanden na de bevalling. Dit kan komen door hoge behoeften van het kind als de ontwikkeling van het kind nog afhankelijk is van de moeder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn negatieve effecten van verschillende soorten middelen tijdens de zwangerschap?

A

 Alcohol: bij hevig gebruik is er verhoogd risico op een miskraam, doodgeboorte en kindersterfte, aangeboren afwijkingen, laag gewicht, kortere zwangerschapsduur, vroeggeboorte en klein-voor-zwangerschapsduur, cognitieve en gedragsmoeilijkheden, negatieve uitkomsten voor spraak en taal, gebreken in executief functioneren en psychosociale gevolgen in volwassenheid. Het kan ook zelfs leiden tot foetale alcohol spectrumstoornissen. Deze gevolgen zijn het meest duidelijk en bewezen.
o Voor weinig tot gemiddeld gebruik is er geen eenduidig bewijs.
 Roken: directe gevolgen zoals schade aan de structuur van de navelstreng, miskraam, hoger risico op buitenbaarmoederlijke zwangerschap, laag gewicht, placentale abruptie, vroeggeboorte en verhoogd kindersterfte. Als het kind er is en de moeder rookt in de buurt (second-hand smoke) kan dat ook effecten hebben, zoals meer luchtweg- en oorinfecties, wiegendood, gedragsstoornissen en cognitieve stoornissen.
 Cannabis: vroeggeboorte, laag gewicht, klein-voor-zwangerschapsduur, opname op neonatale intensive care, minder aandacht en executieve functievaardigheden, slechtere schoolprestaties en gedragsproblemen.
o Dit komt vaak voor met comorbide drugsstoornissen.
 Cocaïne: vroegtijdig breken van de vliezen, placentale abruptie, vroeggeboorte, laag gewicht en klein-voor-zwangerschapsduur.
o Deze effecten worden vaak overschat.
o Er zijn inconsistente lange termijneffecten zoals taal, motor, cognitieve ontwikkeling; sommige onderzoeken zagen positieve relaties en sommige geen effecten. Deze inconsistentie kan komen door confounders zoals omgeving na geboorte, die is namelijk vaak instabiel en verstoord met disfunctioneel ouderschap en zwaar drugsgebruik door de moeder.
 Methamfetamine: kortere zwangerschapsduur, laag gewicht, foetaal verlies, ontwikkelings- en gedragsdefecten, pre-eclampsie (zwangerschapsvergiftiging), zwangerschapshypertensie en intra-uteriene foetale dood.
 Opioïden: laag gewicht, luchtwegproblemen, bloeden in 3e trimester, toxemie, dood, groeigebrek na geboorte, microcefalie, neurogedragsproblemen en wiegendood.
o Moederlijk gebruik verhoogt het risico op neonatal abstinence syndrome (NAS) waarbij de baarmoeder een postnataal ontwenningssyndroom veroorzaakt als de moeder opioïden inneemt, 45-94% van die kinderen krijgt NAS. NAS zorgt voor neonatale morbiditeit, irritatie, voedingsmoeilijkheden, tremors, hypertonie, emesis, dunne ontlasting, aanvallen en ademnood.
o Roken is erg comorbide (77-95%) dus dit kan een confounder zijn.
 De meeste effecten hebben confounders zoals comorbide SUDs en psychiatrische stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn behandelingen voor drugsgebruik tijdens de zwangerschap?

A
  1. Contingency management (CM): gebaseerd op het principe van positieve reinforcement van operante conditionering om gedragsverandering te beïnvloeden. Het bevat systematisch gebruik van reinforcement technieken, vaak geldvouchers, om gedrag te veranderen op een positieve manier.
     Origineel voor cocaïnegebruikers, daarna ook voor opioïden, marihuana, sigaretten, alcohol, benzodiazepines en andere drugs.
  2. Motivational interviewing (MI): patiëntgericht, collaboratief en een hoog empathische counseling stijl om gedragsverandering uit te lokken door patiënten te helpen ambivalentie te ontdekken en op te lossen. Het stamt af van de trans theoretical model of change om behandelingsbereidheid en retentie te verbeteren.
  3. Cognitive behavioral therapy (CBT): psychotherapeutische behandeling met makkelijk-te-leren strategieën om patiënten te helpen om situaties te begrijpen die leiden tot ongewilde gedachten, gevoelens of gedragingen, en om die situaties dan te vermijden en effectiever te dealen met zulke situaties. Het doel is om oude patronen door te breken en te vervangen met nieuwe.
     Alcohol: korte interventies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe zit het met borstvoeding en postpartum drugsgebruik?

A

 Borstvoeding is de enige interventie die NAS-ernst verlaagt in aan-opioïden-blootgestelde pasgeborenen en kan beschermend (voorkomend of vertragend) zijn voor postpartum terugval.
 Borstvoeding vermindert de HPA-respons op fysieke stress en het is positief geassocieerd met cognitieve en motorontwikkeling van het kind. Een stabiele hechting verhoogt veerkracht en beschermt tegen ontwikkeling van latere verslaving.
o Oxytocine wordt ook nog onderzocht, dat is het hormoon dat vrijkomt bij de bevalling en bij borstvoeding.
 Dus een interventie met borstvoeding en intimiteit door fysiek contact kan stabiele hechting verbeteren en dus ook latere ontwikkeling van verslavend en problematisch gedrag.
 Er is wel nog weinig onderzoek naar gedaan voor andere drugs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat wordt onderzocht in het artikel van Squelia en gray?

A

Dit artikel focust op recente, prospectieve onderzoeken en de volgende vragen worden onderzocht:
1. Welke neuropsychologische en neurale kenmerken gaan vooraf aan adolescent drugsgebruik waardoor ze gevoeliger worden om hevig alcohol- of drugsgebruik te doen?
2. Hoe heeft hevig alcohol- en drugsgebruik invloed op normale neurale ontwikkeling en cognitieve functies?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn neuropsychologische voorlopers?

A

 Inhibitie of impulscontrole: soort executieve functionering met het vermogen om een pre-krachtige respons achter te houden om een geschiktere, doelgerichtere respons te selecteren.
 Slechtere inhibitie-functionering en demografische en genetische kenmerken zorgen ervoor dat jongeren vatbaarder zijn om drugs te initiëren tijdens adolescentie.
­ Het onderzoek dat dit aantoonde onderzocht alleen de initiatie, dus geen problematisch gebruik en werd gedaan onder rijkere mensen zonder psychopathologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn functionele breinvoorlopers?

A

 Alcohol: abnormale breinactivatie tijdens inhibitietaken voorspelt alcoholgebruik, later alcoholgebruik en afhankelijkheidssymptomen en gevolgen van alcohol (zoals black-outs). Ook breinactiviteit tijdens beloningsverwerking voorspelt later gebruik.
­ In één onderzoek was de grootste voorspeller dat de kinderen al sigaretten rookten voordat ze meededen aan het onderzoek.
 Marihuana: hogere breinactivatie tijdens beloningsverwerking voorspelt meer marihuanagebruik.
 Beide: minder frontale en pariëtale breinactivatie bij taken met visueel werkgeheugen voorspelt ook drugsgebruik in de late adolescentie.
 Dus afwijkingen in breinactivatie tijdens taken van inhibitie, werkgeheugen en beloningsverwerking, kunnen voorspellen welke adolescenten alcohol en cannabis initiëren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn structurele breinvoorlopers?

A

 Minder volume in breingebieden die betrokken zijn bij impulsiviteit, beloningsgevoeligheid (linker nucleus accumbens), keuzes maken, zelfcontrole (anterior cingulate), en veranderde witte massaintegriteit beïnvloeden te initiatie van alcohol en marihuana.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn drugs-gerelateerde veranderingen in neuropsychologische functionering?

A

 Alcohol: en ontwenningssymptomen zijn gerelateerd aan slechter verbaal leren en geheugen. Hevig gebruik en grotere katers en ontwenningssymptomen zijn gerelateerd aan slechtere cognitieve functionering, dit duidt dus op een doseringsafhankelijke relatie.
 Marihuana: hevig gebruik is gerelateerd aan slechtere prestatie op taken van complexe aandacht, geheugen, verwerkingssnelheid en visueel-ruimtelijke functionering.
o Een eerder begin met marihuana was geassocieerd met slechtere verwerkingssnelheid en executieve functionering, dus eerdere initiatie is schadelijker dan latere initiatie.
o Er is inconsistent bewijs dat cognitieve domeinen verschillend beïnvloed worden, aandacht, declaratief geheugen en cognitieve controle worden vooral beïnvloed.
 Beide: slechter verbaal leren en geheugen, visueel-ruimtelijke functionering, werkgeheugen, aandacht en psychomotorische snelheid.
 Voor beide kan er na abstinentie met de drugs verbeteringen zijn in verbaal leren en geheugen, maar blijven gebreken in aandacht wel bestaan.
o Bij marihuana verbetert verbaal geheugen en psychomotoriek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn drugs-gerelateerde veranderingen in breinstructuur?

A

 Alcohol: hevig gebruik is gerelateerd aan snellere daling in grijze massavolume en verzwakte stijgingen in witte massavolume.
 Marihuana: hevig gebruik is gerelateerd aan grotere corticale dikte.
 Beide: minder grijze massa (wat bij normale ontwikkeling ook is), alleen alcohol laat vooral abnormale versnelde verminderingen zien. Er is dus wel een verschil tussen effecten van alcohol en marihuana.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn drugs-gerelateerde veranderingen in breinfunctionering?

A

 Alcohol: hevig gebruik is gerelateerd aan meer breinactivatie tijdens visueel werkgeheugen en inhibitie; jongeren die hevig gebruik initiëren tijdens adolescentie hebben meer cognitieve energie nodig om op hetzelfde niveau te presteren.
o Minder neurale respons tijdens werkgeheugen en inhibitie zijn gerelateerd aan een hogere kans op drugsgebruik.
o Binge drinkers (laatste 90 dagen) hebben minder posterieur cerebellaire activiteit tijdens beloningsverwerking: meer drankjes per dag is gerelateerd aan minder cerebellaire activatie. Binge drinken kan het emotionele component van beloningsverwerking dus beïnvloeden, omdat schade aan de posterieur cerebellum geassocieerd is met cognitieve en emotionele gebreken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn een aantal limitaties van de resultaten van de onderzoeken?

A

­ Steekproeven waren Kaukasisch uit de bovenste klasse en zonder comorbide psychologische stoornissen;
­ Er moet meer rekening gehouden worden met geslacht, interactieve effecten van andere drugs, genen, slaapgewoonten en initiatieleeftijd;
­ Steekproeven waren vaak klein;
­ Er werd vaak vertrouwd op zelfrapportages van de jongeren;
­ Er is weinig rekening gehouden met doseringen;
­ Er moeten universele definities komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de rol van de sociale omgeving bij drugsgebruik bij adolescenten?

A

 De enige beste voorspeller voor de keuze om ook drugs te gebruiken is de hoeveelheid drugsgebruikende leeftijdsgenoten (peers).
 Een stijging in gebruik kan komen door ontdekking van nieuwe sociale groepen, experimenteren met nieuwe gedragingen en verminderingen in ouderlijk toezicht.
o Veel adolescenten zien hun drugsgebruik niet als problematisch, maar juist als positief, vooral in het sociale domein.
 Winick (1960) zag een patroon waarbij gebruikers in adolescentie en opkomende volwassenheid een natuurlijke daling zagen in hevig gebruik dat samenliep met hun sociale gemeenschapsbeweging met meer verantwoordelijke rollen, serieus werk, huwelijk en kinderen opvoeden, dit heet ook wel maturing out of addiction. Zie de afbeelding hiernaast (2001, VS). Dit is zonder behandeling of interventie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de gedragsverandering bij adolescenten?

A

 Alleen al de aanwezigheid van leeftijdsgenoten verandert de aard van de besluitvorming bij adolescenten substantieel op een manier die nog niet is waargenomen bij kinderen of volwassenen.
 De interactie tussen de veranderende sociale omgeving, verhoogde emotionele arousal en meer beloningsgevoeligheid, is vooral prominent tijdens adolescentie.
 Er zijn ook stabiele en parallelle verbeteringen in de introspectie van de eigen complexe staten en de capaciteit om mentale staten van anderen te begrijpen (mentalising).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe zit het met de structurele en functionele breinontwikkeling bij adolescenten?

A

 In de afbeelding hiernaast is te zien welke breingebieden bij welke functionaliteiten horen:
o Executieve controle: o.a. verwerking van lage emotionele kenmerken;
o Salience network: emotionele regulatie, attributie en integratie van affectieve informatie (beloning, waarden en emoties) voor keuzes maken;
o Sociale cognitie: interactie met anderen en affectieve evaluatie van sociale informatie.
 Gedragsveranderingen in adolescentie komen door veranderingen in structuur, functie en connectiviteit tussen deze breinnetwerken.
o Zie eerdere artikelen van deze week over details.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de rol van breinplasticiteit bij adolescenten?

A

 Breinplasticiteit: de dynamische biologische capaciteit van het brein om te veranderen als reactie op de omgeving, het ondersteunt de rijping van de hersenen en herstel na een blessure.
o Het komt door interacties tussen genen en de omgeving.
 Tijdens adolescentie is er meer corticale plasticiteit.
o Vergemakkelijkt associatief leren en leren van beloning is geassocieerd met verhoogde hippocampale plasticiteit.
o Positieve geheugenbias is geassocieerd met verbeterd leren, sterkere voorspelling voor error-gerelateerde connectiviteit tussen de hippocampus en striatum.
 Dit bevestigt de positieve, adaptieve aard van beloningsgevoeligheid en leren in adolescentie en het inherente vermogen dat adolescenten tonen voor neurale en gedragsveerkracht.

17
Q

Wat is de sociale plasticiteitshypothese?

A

 Sociale plasticiteitshypothese: de normatieve veerkracht van adolescenten tegen SUDs waarbij social attunement en verhoogde breinplasticiteit belangrijke beschermende factoren zijn.
 Verschillende factoren zorgen voor minder drugsgebruik, namelijk roltransities (huwelijk, werk, gezin opbouwen) en de sociale context (familie, vrienden, mentors, collega’s). Dus de invloed van leeftijdsgenoten zorgt in het begin voor heviger drugsgebruik en later weer voor minder. Zie de afbeelding hieronder.
o SA is social attunement, BC is gedragscontrole en L&P is leren en plasticiteit.
o Het gaat hierbij echt om de interactie tussen social attunement en breinplasticiteit. De daling van drugsgebruik kan wellicht komen door verbeterde functionering van associatief leren en social attunement.
 De veerkracht komt dus door sociale devaluatie van drugsgebruik door hoge social attunement i.c.m. betere gedragscontrole tijdens een periode waar breinplasticiteit nog steeds hoog is.
o Wanneer iemand de daling meemaakt, hangt af van sensatie zoeken, familiegeschiedenis van drugsgebruik en genen.
o Adolescenten die drugs gebruikten door social reinforcement hebben een hogere kans op de-escalatie van drugsgebruik.

18
Q
A