week 4 Flashcards

1
Q

gender binary

A
  • classificatie van mensen in man of vrouw
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

gender rol

A
  • normen of culturele overtuigingen die definieren hoe mensen van een bepaald gender zich moeten gedragen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

stereotypen

A
  • generalisatie van een groep mensen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

intersectionality

A
  • de consequenties van lid zijn van meerdere groepen
  • Sociale klasse, etniciteit, seksuele voorkeur, gender
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

gender rol socialization

A
  • verwachten die de maatschappij heeft qua gedrag voor mannen en vrouwen
  • vooral in kindertijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

psychologische verschillen

A
  • mannen meer agressief en impulsief
  • vrouwen vertellen meer over hunzelf naar vriendinnen en kunnen beter non-verbale communicatie snappen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

sexuality gender verschillen

A
  • mannen masturberen meer
  • mannen hebben meer casual seks
  • mannen kijken meer porno
  • mannen hebben vaker hun eigen opwinding niet door
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bogus pipeline method

A
  • onderzocht of de gender verschillen bij self-report waar zijn of niet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

uitkomst

A
  • vrouwen minimaliseren, mannen overdrijven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waarom verschillen; biologisch

A
  • anatomie
  • hormonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

anatomie

A
  • vrouwelijke geslachtsorganen hebben minder bewuste opwinding dan een mannelijke erectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hormonen

A
  • vrouwen hebben minder testosteron dan mannen, kan zorgen voor minder seksuele behoeftes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waarom verschillen; culturele factoren

A
  • dubbele standaard
  • mannen meer vrijheid dan vrouwen
  • stereotype maakt vrouwen meer passief
  • vrouwen voelen zich vaak onzekerder met hun lichaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

body-centerd sexuality

A
  • doel is seksuele voldoening
  • vooral mannen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

person-centerd sexuality

A
  • gaat meer om persoon, doel is commitment
  • vooral vrouwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

transgender

A
  • iemand die zich niet voelt passen bij het gender waarmee die geboren is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

transseksueel

A
  • iemand die overtuigd is in het verkeerde lichaam te zijn geboren
  • medical treatments of hormonale therapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

geslachtsdysforie

A
  • distress over gender waarmee geboren en gender identiteit
  • kan al gezien worden in kindertijd
  • kan persistent zijn en doorgaan naar volwassenheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

criteria geslachtsdysforie

A
  • sterk verlangen om behandeld te worden als het andere gender (andere kleren, ander speelgoed)
  • sterk verlangen naar primaire en secundaire kenmerken van het andere gender
  • distress
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

andere benamingen geslachtsdysforie

A
  • gender incongruentie in kindertijd
  • gender incongruentie in adolescentie of volwassenheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

male to female

A
  • hormoon therapie
  • orchietectomy, verwijdering ballen
  • vaginoplasty, maken van de vagine
  • penectomy, verwijdering van de penis
  • borstvergroting
  • reductie van schildklierchondroplastiek
  • stem operatie
  • vrouwelijker maken gezicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

seksuele orientatie

A
  • erotische en emotionele oriëntatie tegenover iemand van hetzelfde of het andere gender
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

homoseksueel

A
  • seksuele oriëntatie op zelfde gender
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

hetero seksueel

A
  • seksuele oriëntatie op het andere gender
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

biseksueel

A
  • seksuele oriëntatie naar mannen en vrouwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

lesbisch

A
  • vrouw op vrouw
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

LGB

A
  • lesbians, gay, bi
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

LGBTQIA+

A
  • gay, bisexual, transgender, queer or questioning, intersex, asexual, and more. These terms are used to describe a person’s sexual orientation or gender identity
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wanneer seksuele oriëntatie bekend

A
  • geen exacte leeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

sexual fluidity

A
  • seksuele aantrekking, identiteit of gedrag wat over tijd kan veranderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

sin view (voor 20e eeuw)

A
  • homoseksualiteit was een mentale ziekte en daarmee een zonde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

medische model (20e eeuw)

A
  • homoseksualiteit worden gezien als ziekte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

hoger gevonden in LGBT dan heteroseksuelen

A
  • depressie
  • zelfmoordpogingen
  • PTSD
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

minority stress model

A
  • stigma’s, vooroordelen en discriminatie zorgen voor stressvolle sociale omgeving, wat weer kan zorgen voor mentale problemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

conversion therapie

A
  • LGB naar hetero’s
  • gebaseerd op dat homoseksualiteit genezen moet worden
  • methodes: elektrische shocks bij naakte man, brein chirurgie
  • effect: niks
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

waarom worden mensen homo of hetero?

A
  • genetische factoren
  • premature factoren
  • brein factoren
  • hormonale disbalance
  • leren theorie
  • sociologische theorie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

genetische factoren

A
  • in tweelingen hoger niet tweelingen
  • bepaalde genen kunnen een bijdrage hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

premature factoren

A
  • homo’s vaak eerder linkshandig
  • epigenetische factoren maken de baby meer of minder sensitief voor androgenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

brein factoren

A
  • zijn niet echt brein verschillen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

hormonale disbalance

A
  • geen hormonale verschillen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

learning theory

A
  • mensen zijn seksueel geboren, niet homo of hetero
  • het is aangeleerd gedrag wat je wordt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

sociologische theorie

A
  • ligt eraan hoe je homoseksualiteit labelt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

welke theorie klopt?

A
  • weten we niet
  • biologische had meeste bewijs
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

coitus interruptus

A
  • penis uit vagina halen voor ejaculatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

coitus obstructus

A
  • druk uitvoeren om de balen om sperma in blaas te krijgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

coitus reservatus

A
  • man voorkomt klaarkomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

wat moet je overwegen voor je een keus maakt

A
  • permanent of niet
  • effect
  • bijwerkingen
  • motivatie om te gebruiken
  • seksueel gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

failure rate

A
  • hoeveel vrouwen na een jaar zwanger zijn geworden met het anticonceptie middel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

hormonale methodes

A
  • hoge effectiviteit
  • verschillende vormen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

vormen hormonale anticonceptie

A
  • pill
  • patch
  • vaginale ring
  • injecties
  • spiraal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

combinatie anticonceptiepil

A
  • oestrogeen en progesteron
  • 21 dagen aan de pil, 7 eraf
51
Q

hoe werkt de pil

A
  • voorkomt ovuleren
    oestrogeen:
  • inhibeert FSH productie, waardoor de message dat de ovulatie gestart moet worden niet wordt gestuurd
    progesteron:
  • maakt bekkenbodem slijm dik waardoor sperma er niet langs komt
  • maakt de bekleding van baarmoeder anders
  • inhibeert LH productie
52
Q

voordelen pil

A
  • hoge effectiviteit
  • geen effect op seks zelf
53
Q

nadelen pil

A
  • bijwerkingen
  • kost geld
  • alle verantwoordelijkheid ligt bij de vrouw
  • geen bescherming tegen infecties
54
Q

progesteron-only pillen (mini pil)

A
  • minder bijwerkingen dan met oestrogeen
55
Q

patch

A
  • gaat door huid heen
  • werkt 7 dagen
56
Q

vaginale ring

A
  • transperante ring
  • ingebracht hoog in de vagina
  • 21 dagen effect
57
Q

morning after pill/emergency pill

A
  • meest effectief in de eerste 24 uur
58
Q

Depo-Provera injecties

A
  • progesteron toegedragen door injecties
  • inhibeert ovulatie
  • inhibeert groei endometrium
  • elke 3 maanden
59
Q

implats

A
  • onder huid vrouw haar arm
  • duurt 4 jaar
60
Q

spiraal/IUD

A
  • zorgt voor een slechte omgeving sperma en eitje
61
Q

diaphragm

A
  • blokkeert toegang tot baarmoeder
  • moet middeltje bij gebruikt worden om sperma te killen
62
Q

vrouwen condoom

A
  • een ring is inserted en de ander is net voor de vaginale opening
63
Q

methodes om ovulatie checken

A
  • basal body temperature method
  • Cervical mucus method
  • Sympto-thermal method
64
Q

basal body temperature method

A
  • seks veilig na 3 dagen na de ovulatie
65
Q

Cervical mucus method

A
  • kijken ovuleren door te checken cervical mucus
66
Q

Sympto-thermal method

A
  • kijkt naar lichaamstemperatuur en cervical mucus
67
Q

mannelijke steralisatie

A
  • vasectomy
  • vasovasostomy
68
Q

vasectomy

A
  • snijden of knopen
  • zorgt ervoor dat geen sperma vrijkomt bij ejaculatie
69
Q

vasovasostomy

A
  • omdraaien vasectomy
70
Q

vrouwelijke sterilisatie

A
  • laparoscopy
  • transcervical
71
Q

abortus methodes

A
  • vacuum aspiration methode
  • dilation and evaculation
72
Q

vacuum

A
  • tot 14-15 weken
  • zuigt alles van baby eruit
73
Q

STI

A
  • sexually transmitted disease, breder meet inclusieve term, alle infecties met of zonder symptomen
74
Q

STD

A
  • een infectie met symptomen,
75
Q

chlamydia

A
  • bacterie die door geslachtsgemeenschap verspreid wordt
  • beste preventie is condoom
  • makkelijk te genezen
76
Q

hoeveel % geen symptomen chlam

A
  • 50% van mannen
  • 75% van vrouwen
77
Q

symptomen chlam vrouwen

A
  • pijn bij plassen
  • ongewoonlijke afscheiding
  • pijn in buik
  • pijn bij seks
  • bloeden na seks
  • bloeden tussen ongesteldheid door
78
Q

symptomen man

A
  • pijn bij plassen
  • witte of waterige afscheiding van eikel
  • branden of jeuken bij urethra/plasbuis
  • pijn in ballen
79
Q

effecten niet behandelen vrouwen

A
  • kan naar baarmoeder gaan en zorgen voor pelvic inflammatory disease
  • dit is een grote oorzaak van buitenbaarmoederlijke zwangerschappen of onvruchtbaarheid
80
Q

effecten niet behandelen mannen

A
  • effect op vruchtbaarheid
  • effect op plasbuis
81
Q

gonorroe

A
  • door bacterie
  • oudste seksuele ziekte
82
Q

symptomen gonnorroe

A
  • 2-5 dagen na infectie
  • dikke groene of gele afscheiding
  • pijn bij het plassen
  • bloeden tussen ongesteldheid door
  • 1 op 10 mannen heeft het
  • helft van infected vrouwen hebben geen symptomen
83
Q

niet behandelen gonorroe vrouwen

A
  • inflammatory disease
84
Q

niet behandelen gonorroe mannen

A
  • pijnlijke infectie in ballen en prostaat
  • kan leiden tot mindere vruchtbaarheid
85
Q

diagnose gonorroe mannen

A
  • afscheiding wordt onderzocht
  • urine test kan ook
  • wattenstaafje van keel of rectum als nodig is
86
Q

diagnose gonorroe vrouwen

A
  • uitscheiding
  • urine test
  • bekken moeten onderzocht worden
87
Q

syfilis

A
  • door treponema pallidum bacterie
  • kan je zenuwstelsel aantasten en zelfs dood veroorzaken
  • meer gevoelig voor HIV en vice versa
88
Q

syfilis heeft meerdere stadia

A
  • primary stage
  • secondary stage
  • latent syfilis
  • late syfilis
89
Q

primary syfilis

A
  • eerste symptomen 2-3 weken na infectie
  • pijnloze zweer, lijkt op een krater
  • gezwollen klieren in nek of oksels
90
Q

secondary syfilis

A
  • paar maanden na ontwikkeling zweer
  • rode uitslag over lichaam
  • kleine huid bultjes rondom de vulva en anus
  • grieperige symptomen
  • gezwollen klieren
91
Q

late syfilis

A
  • syfilis kan zich verspreiden door het lichaam en ook in het brein en zenuwstelsel
  • beroertes
  • dementie symptomen
  • verdoving
  • problemen met zicht of blindheid
  • hart problemen
  • kan nog steeds behandelen, maar sommige bijwerkingen niet meer terug te draaien
92
Q

diagnose syfilis

A
  • fysiek onderzoek naar genitalien en andere plekken lichaam voor de uitslag
  • bloed test
  • swab test
93
Q

hoe kan je syfilis behandelen

A
  • antibiotica
94
Q

genitale herpes

A
  • door herpes simplex virus
  • heel besmettelijk en kan verspreid worden door seks of orale seks
95
Q

symptomen genitale herpes

A
  • kleine pijnlijke blaasjes rondom genitalien, anus, billen en dijen
  • blaasjes verschijnen na 2-3 weken
  • brandend en jeukend gevoel rond genitalien
  • pijn tijdens plassen
  • ongewoonlijke afscheiding
96
Q

behandeling genitale herpes

A
  • geen volledige genezing
  • medicatie zorgt voor preventie of minder worden van de symptomen
97
Q

langetermijn consequenties

A
  • meningitis
  • verkleining van de plasbuis
  • hoger risico voor HIV
  • van moeder naar kind doorgeven tijdens de bevalling -> keizersnee
98
Q

HIV

A
  • human immune deficiency virus
99
Q

AIDS

A
  • Acquired immune deficiency syndrome
100
Q

HIV virus

A
  • alleen reproduceren in levende cellen
  • host cell wordt overgenomen door virus en elke keer dat de cel deelt wordt virus dus verspreid
  • HIV dringt T-helper cellen binnen (die infecties tegengaan) zo gaat het immuun systeem kapot
101
Q

hoe wordt HIV verspreid

A
  • door vloeistoffen in het lichaam (sperma, bloed)
  • seks
  • bloed transfusie
  • naalden
  • vrouwen met HIV die baby krijgen
102
Q

verschillende stadia HIV

A
  • stage 0 t/m 3
103
Q

stage 0

A
  • infectie en aanmaken van antilichamen van virus 2-8 weken, T cellen nog steeds normaal
104
Q

stage 1

A
  • t-cellen nemen af naar 500, kan nog geen waarneembare symptomen hebben
105
Q

stage 2

A
  • t-cellen tussen 200 en 499
106
Q

stage 3

A
  • AIDS, t-cellen onder de 200
107
Q

diagnose HIV en AIDS

A
  • bloed test, niet accuraat tot wanneer de antilichamen aangemaakt zijn
108
Q

behandeling HIV en AIDS

A
  • niet geneesbaar, kan wel onderdrukken op lange termijn
109
Q

doelen van behandeling

A
  • stoppen van delen van de cellen waar virus in zit, kan alleen niet immuun systeem repareren
  • snelheid van ziekte stoppen
  • preventie toekomstige infecties
110
Q

CCR5 gen

A
  • mensen met 2 kopieen van mutatie op dit gen zijn resistent
111
Q

hepatitis B symptomen

A
  • veel hebben er geen
  • pijn in buik
  • donkere urine
  • koorts
  • spierpijn
  • duizelig en overgeven
  • minder eetlust
  • gele huid
112
Q

diagnose hepatitis b

A
  • bloed test
  • echo van de lever
  • biopsie van lever
113
Q

behandeling hepatitis

A
  • anti-virus behandeling
  • vaccinatie is ontwikkeld ter preventie
114
Q

Zika virus

A
  • via muggen
  • kan elkaar infecteren door lichamelijke vloeitstoffen
115
Q

trichomonas vaginalis

A
  • vorm van vaginitis
  • verspreiding door seks
116
Q

symptomen trichomonas vaginalis

A
  • binnen een maand
  • abnormale uitscheiding en rode plekken bij vagina
  • bij mannen kan het voor uitscheiding van de penis zorgen
117
Q

diagnose trichomonas vaginalis

A
  • physical examination
  • swab test
  • bij mannen een urine sample
118
Q

behandeling trichomonas vaginalis

A
  • antibiotica
119
Q

niet behandelen trichomonas vaginalis

A
  • pelvic inflammatory disease
  • problemen met bevallen
  • hoger risico HIV
120
Q

schaamluis

A
  • jeuk
  • irritatie
  • Nix en Rid om te behandelen
121
Q

schurft

A
  • heel besmettelijk
  • rode jeukende uitslag
  • treatment: lotion
122
Q

biologische factoren verhoogde kan soa doorgeven

A
  • weinig last van symptomen
  • creëren open blaasjes en makkelijker om te verspreiden
  • resistent tegen behandeling of te weinig behandeling
123
Q

psychologische factoren verhoogde kans soa

A
  • onderschatten condoom
  • niet vertellen tegen mensen vanuit schaamte
  • denken dat het niet bij hun gebeurd: te optimistisch
  • vreemdgaan in relaties
124
Q

gedrags factoren verhoogde kans soa

A
  • seksuele relaties
  • geen condoom gebruiken of verkeerd gebruiken
  • te weinig kennis of zorg