week 3 Flashcards

1
Q

vulva

A
  • alle organen samen worden zo genoemd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vulva bestaat uit

A
  • clitoris
  • schaambeen
  • binnenste lippen
    -buitenste lippen
  • vaginale opening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

clitoris

A
  • gevoelig orgaan, belangrijk voor het vrouwelijke seksuele respons
  • bestaat uit schacht en crura
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

shaft/schacht

A
  • bestaan uit 2 corpora cavernosa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

cura

A
  • twee lange sponsachtige lichaampjes die in het lichaam zitten, zitten aan allebei de kanten van de vagina
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Mons pubis

A
  • laag van vet onder het schaamhaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

buitenste lippen

A
  • vetweefsel aan beide kan van vaginale opening, zit haar op
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

binnenste lippen

A
  • stukjes huid tussen de buitenste lippen en de vaginale opening, zit geen haar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bartholin glands

A
  • 2 kliertjes aan allebei de kanten van de vaginale opening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

perineum

A
  • huid tussen de vaginale opening en de anus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

introitus

A
  • vaginale opening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

urethra

A
  • buisje waardoor urine passeert vanuit de blaas naar uit het lichaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hymen

A
  • dun membraan, bedekt deels de vaginale opening
  • voor gynaecologen definieert dit de lijn tussen in het lichaam en buiten het lichaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

interne organen vrouw

A
  • vagina
  • interne vertakking van de clitoris
  • skene’s kliertjes
  • eierstokken
  • eileiders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

pubococcygeus muscle

A
  • spier rondom de vaginale opening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

vestibular/clitoral bulbs

A
  • erectile weefsel onder de binnenste lippen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

skene’s gland

A
  • klier aan het begin van de vaginale wand die uitmonden in de urethra
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

uterus/baarmoeder

A
  • orgaan waarin de foetus ontwikkeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

cervix/barmoederhals

A
  • onderste gedeelte baarmoeder, opent naar de vagina
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

drie lagen in de baarmoeder

A
  • endometrium
  • myometrium
  • perimetrium
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

endometrium

A
  • breekt af tijdens menstruatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

myometrium

A
  • een spier maar erg elastisch, middelste laag en creeert de weeen tijdens geboorte en orgasmes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

perimetrium

A
  • externe dekking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

eileiders

A
  • buisjes van baarmoeder naar de eierstokken
  • eindigt in fimbriae
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

eierstokken

A
  • bevatten de eitjes
  • maken seks hormonen oestrogeen en progesteron aan
  • hebben meerdere follikels, elke capsule zit om een onontwikkeld eitje
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

de borsten

A
  • elke borst heeft 15-20 clusters mammary glands-borstklieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

hormonen

A
  • chemische substanties gemaakt in endocriene klieren
  • in bloedstroom afgegeven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wanneer vind ovulatie plaats

A
  • dag 14 van de menstruatie cyclus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

zona pellucida

A
  • laagje om het eitje heen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

hyaluronidase

A
  • enzym wat de spermacel vrijlaat
  • lost op in zona pellucida, zorgt ervoor dat een spermacel kan penetreren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

verhogen kansen op bevruchting

A
  • seksuele gemeenschap tijdens ovulatie of binnen 5 dagen erna
  • vrouw op haar rug
  • douches of glijmiddels kunnen sperma cellen doden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

preventie ovulatie

A
  • anticonceptie pil
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

preventie bevruchting

A
  • condooms, steriliseren van de man of vrouw
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

preventie nestelen

A
  • spiraaltje
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

zygote

A
  • bevruchte eicel
  • gaat langs de eileider, gaat in de baarmoeder en nestelt zichzelf in baarmoederwand
36
Q

eerste 8 weken is

A
  • emryonale periode
  • product van de conception is het embryo
37
Q

foetus

A
  • 9 weken tot geboorte
38
Q

fysiologische veranderingen tijdens zwangerschap

A
  • verhoogde hartslag, plasma, GFR, rode bloedcellen
  • borstgroei
  • metabolisme
39
Q

placenta

A
  • weefsel om de conceptus heen en bevorderd groei en ontwikkeling
40
Q

navelstreng/umbilical cord

A
  • wordt gevormd in de 5e week
41
Q

vruchtwater/amniotic fluid

A
  • onderhoud de foetus en zorgt voor constante temperatuur en dient ook als bescherming tegen
42
Q

eerste trimester

A
  • klein klompje cellen in de baarmoeder
43
Q

tweede trimester

A
  • kindje kan gaan bewegen, hartslag vanaf 18 weken
44
Q

derde trimester

A
  • foetus draait om in hoofd naar beneden positie
45
Q

week 3&4

A
  • ontwikkeling van het hoofd
  • nervous system wordt gevormd
  • ruggengraat wordt gevormd
46
Q

week 5

A
  • navelstreng
47
Q

week 4 tot 8

A
  • externe lichaamsdelen worden ontwikkeld
  • organen beginnen te werken
48
Q

week 14

A
  • foetus beweegt
49
Q

week 18

A
  • hartslag kan gemeten worden
50
Q

week 24

A
  • foetus is gevoelig voor licht en geluid
51
Q

week 24

A
  • foetus is gevoelig voor licht en geluid in de baarmoeder
52
Q

week 28

A
  • baby ontwikkeld vet weefsel
53
Q

week 29 tot bevalling

A
  • snelle groei
54
Q

eerste 12 weken (1e trimester) fysieke veranderingen

A
  • hormonale toename
  • borsten zwellen op en kunnen tintelen
  • vaker plassen
  • kan misselijk worden in ochtend
  • toename in vaginale afscheiding
  • vermoeidheid
55
Q

eerste 12 weken (1e trimester) psychologische veranderingen

A
  • emotionele staat fluctueert
  • angst voor miskraam
  • hogere levels van stress
56
Q

13-26 weken (2e trimester) fysieke veranderingen

A
  • bewustzijn bewegen foetus
  • edma (zwellingen van bv voeten enkels etc)
  • Colostrum (vloeistof afkomstig uit de borsten)
57
Q

13-26 weken (2e trimester) psychologische veranderingen

A
  • angst miskraam neemt af
  • depressie
58
Q

27-38 weken (3e trimester) fysieke veranderingen

A
  • baarmoeder is groot en hard
  • meer activiteit foetus
  • Braxton-Hicks contractions
59
Q

Braxton-Hicks contractions

A
  • pijnloze samenspanning van de baarmoeder ter voorbereiding op het bevallen
60
Q

Couvade syndroom

A
  • vaders ervaringen van zwangerschapssymptomen
61
Q

problemen in zwangerschap

A
  • buitenbaarmoederlijke zwangerschap
  • pseudocyesis (nep zwangerschap)
  • verhoogd bloeddruk door zwangerschap
62
Q

buitenbaarmoederlijke zwangerschap (ectopic pregnancy)

A
  • wanneer het bevruchte eitje ergens anders nestelt dan de baarmoeder
63
Q

pseudodocyesis

A
  • de vrouw is overtuigd dat ze zwanger is met symptomen van zwangerschap zonder dat ze echt zwanger is
64
Q

pregnancy induced hypertension

A
  • hypertension: alleen verhoogde bloeddruk
  • preeclampsia: verhoogde bloeddruk en algemene edma en proteineura
  • eclampsia: verhoogde bloeddruk, stuiptrekkingen, kans op coma en overlijden
65
Q

premature geboorte

A
  • complicatie die het meest het ontwikkelen beinvloed
66
Q

geboren tussen 22-32 weken

A
  • cognitieve en motorische achterstand als ze 5 zijn
67
Q

34-36

A
  • kans op IQ onder de 85
  • grotere kans op opgenomen te worden na 16 jaar voor psychotische stoornissen
68
Q

verstrijken

A
  • uitdunnen baarmoederhals
69
Q

verwijding

A
  • open gaan van baarmoederhals
70
Q

early first stage

A
  • weeën met wat tijd ertussen, verstrijken en verwijding gaan door
71
Q

late first stage

A
  • iets meer weeën en intense verwijding van de baarmoederhals, 5-8cm
72
Q

transitie fase

A
  • heftige weeen, verwijding van 8-10cm
73
Q

second stage: bevalling

A
  • baarmoederhals volledig verwijd, hoofd gaat via vaginale kanaal
74
Q

episiotomie

A
  • insnijding die wordt gemaakt in perineum (huid net achter de vagina) wanneer nodig
75
Q

derde fase bevalling: placenta

A
  • placenta maakt zich los van de baarmoeder en de nageboorte vindt plaats.
76
Q

waarom thuisbevallen

A
  • ziekenhuis heeft een stressvolle sfeer
  • ziekenhuis is voor ziektes en niet voor bevallen
77
Q

waarom niet thuis bevallen

A
  • noodgevallen kunnen gevaarlijk zijn
78
Q

postpartum

A
  • psychologische veranderingen
  • effecten van de bevalling
  • herstellen van bekkenbodem
79
Q

psychologische veranderingen

A
  • postpartum blues
  • postpartum depression
  • postpartum psychose
80
Q

postpartum blues

A
  • moodswings
  • depressieve gevoelens
  • geirriteerd
81
Q

postpartum depression

A
  • milde tot ergere depressie na bevalling
  • slapeloosheid, veel huilen, erg moe
82
Q

postpartum psychose

A
  • erge depressie
  • onrustig, geïrriteerd, mood swings, hallucinaties
83
Q

prolactine/prolactin

A
  • stimuleert aanmaak van borstmelk
84
Q

oxytocine

A
  • stimuleert borsten om melk vrij te laten
85
Q

voordelen borstvoeding kind

A
  • beste gezondheid
  • beste ontwikkeling en psychosociale uitkomst
86
Q

voordelen borstvoeding moeder

A
  • laat baarmoeder sneller krimpen naar originele vorm
  • sneller gewichtsverlies