week 2 Flashcards

1
Q

waarom seksualiteit niet wordt besproken vanuit de patient bij de arts

A
  • ziekte waarvoor ze in eerste instantie komen is crucialer
  • bezorgd over hoe de arts zou reageren
  • willen niet rude overkomen
  • geven geen aandacht aan de seksuele gevoelens
  • accepteren de veranderingen van seksleven
  • gaan er vanuit dat de arts alle belangrijke informatie wel met hun bespreekt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vanuit arts perspectief

A
  • kunnen seks als een taboo zien
  • geen tijd meer
  • schaamte
  • eigen overtuigingen dat seks niet belangrijk is
  • minder zelfvertrouwen of training
  • gaan er vanuit dat de patient het wel benoemd als zij het belangrijk vinden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

gezonde puberteit

A
  • fysieke veranderingen
  • daten, bewust van seksuele orientatie, onderzoeken via seksuele ervaringen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

puberteit met een ziekte

A
  • fysieke veranderingen komen misschien later of uiten anders
  • ouders kunnen te beschermend zijn
  • minder seksuele ervaringen
  • meer zorg over minder lang leven, vruchtbaarheid etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

destruction

A
  • vernietiging van genitale organen en verlies van vruchtbaarheid, lokale pijn, minder hormonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

disfigurement

A
  • zichtbare veranderingen van het lichaam door de ziekte en therapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Disability and pain

A
  • verlies van mobiliteit en algemene pijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

dysfunction

A
  • verlies van sensorische vegetatieve, motorische en neuromusculaire effectors
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

dysregulation

A
  • dysregulatie van de hormoon balans en/of neurotransmitters in het brein
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

disease load and drugs

A
  • desorientatie van functie door bijkomende factoren van bv medicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

HPV

A

Human papillomavirus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

LrHPV

A
  • virussen die genitale wratten kan veroorzaken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

HrHPV

A
  • virussen die kanker kunnen veroorzaken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

risico factoren HPV

A
  • aantal sekspartners
  • slechter immuun systeem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

voorkomende factoren HPV

A
  • HPV vaccinatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waar komt virus voor

A
  • penis
  • rectum
  • vagina
  • bekken
  • vingers
  • mond
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

baarmoederhalskanker vroege symptomen

A
  • vroeg geen symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

baarmoederhalskanker latere symptomen

A
  • vaginale bloedingen
  • rare vaginale afscheiding
  • bekken pijn
  • pijn tijden seks
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

behandelingen baarmoederhalskanker

A
  • cryotherapy
  • cone biopsy
  • hysterectomy
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

cryotherapy

A
  • extreme kou gebruiken om abnormale cellen te verwijderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

cone biopsy

A
  • chirurgisch verwijderen van deel van baarmoederhals
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

hysterectomy

A
  • verwijderen van baarmoeder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

borstkanker in nederland

A
  • 1 op 7 vrouwen
  • meest voorkomende soort kanker in vrouwen in nl
  • gemiddelde leeftijd is 61
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

symptomen borstkanker

A
  • een bultje
  • verandering in grootte of vorm van de borst
  • verandering van de huid van de borst
  • omgedraaide tepel
  • pigmentatie of huid verandering van tepelhof
  • roodheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

risico factoren

A
  • vrouw zijn
  • verhoogde leeftijd
  • alcohol
  • overgewicht
  • historie van borstkanker
  • genen BRCA1 en BRCA2
  • eerdere eerste ongesteldheid
  • latere overgang
  • niet zwanger zijn geweest
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

diagnose borstkanker

A
  • fysiek onderzoek
  • mammogram
  • borst echo
  • biopsie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

andere therapieen

A
  • radio therapie
  • chemo therapie
  • hormonale therapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

gevolgen diagnose of behandeling borstkanker

A
  • vrouwen voelen zich minder mooi
  • kunnen droger zijn, pijn met vrijen, moeite met klaarkomen, minder interesse in seks
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

COPD

A
  • Chronic Obstructive Pulmonary Disease
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

fysieke consequenties COPD

A
  • erectie problemen
  • moeite met ademen, moe zijn
  • aankomen, schimmel infecties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

psychologische consequenties COPD

A
  • bewust bezig zijn met korte ademhaling
  • schaamte
  • geirriteerd of depressief zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

sociale consequenties COPD

A
  • afhankelijk zijn van je partner
  • afhankelijk zijn van extra zuurstof
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

diabetes

A
  • kan zorgen voor erectieproblemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

wat trekt ons aan bij mensen

A
  • gelijkenis
  • schaarsheid
  • fysiologische opwinding
  • neurochemische factoren
  • fysieke aantrekking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

emotionele staat heeft een direct en indirect effect effecten op mensen die we aantrekkelijk vinden

A
  • direct: positief affect zorgt ervoor dat we andere positief evalueren
  • indirect: mensen dragen indirect hun emotionele staat over
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Byrne’s Law of Attraction

A
  • vinden mensen leuk die vaak aardig zijn
  • we vinden mensen die op ons lijken leuk wat een interactie is belonend met hun
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

assortative mating

A
  • matchen met gelijke partners
38
Q

matching phenomenon

A
  • zelfde attitudes, intelligentie en aantrekkelijkheid
39
Q

gelijkenis

A
  • niet voldoende voorwaarde voor relatie succes
40
Q

complimenteus/complementarity

A
  • tegenpolen trekken elkaar aan
41
Q

homophily

A
  • neiging om met mensen om te gaan met zelfde sociale status. Vooral etniciteit, daarna educatie en leeftijd
42
Q

proximity/nabijheid

A
  • hoe vaker mensen fysiek samen zijn, hoe groter de kans dat een aantrekking ontwikkeld
  • mere exposure effect
43
Q

mere exposure effect

A
  • familiarity/bekendheid zorgt voor iets leuk vinden
44
Q

scarity/schaarsheid

A
  • mensen die minder snel te krijgen zijn, zijn aantrekkelijker
45
Q

physiological arousal/ fysiologische opwinding

A
  • als iemand fysiologisch opgewonden is wanneer ze iemand nieuws ontmoeten, kunnen ze die persoon aantrekkelijker vinden (shakey bridge study)
46
Q

misattribution of physiological arousal/ misattributie van fysiologische opwinding

A
  • als zo’n opwinding plaatsvind kunnen we de bron misplaatsen
47
Q

two-component theory of love

A

2 dingen moeten plaatsvinden voor gepassioneerde liefde
- fysiologische opwinding
- een cognitief label op de opwinding plakken, in dit geval liefde

48
Q

neurochemicals

A
  • feromonen
  • dopamine
  • serotonine
  • oxytocine
49
Q

oxytocine

A
  • wordt vrijgelaten tijdens fysiek contact, ook wel knuffelhormoon
50
Q

sexual strategies theory/seksuele strategie theorie

A

knap iemand -> gezond iemand -> indicator vruchtbaarheid -> nakomelingen

51
Q

contrast effect

A
  • idee van het gemiddelde kan verkeerd liggen door een paar outliers
52
Q

halo effect

A
  • positieve perceptie van iemand gebaseerd op uiterlijk
53
Q

triangular theory of love

A
  • Robert Sternberg
  • er zijn 3 componenten van liefde
54
Q

3 componenten

A
  • intimiteit
  • passie
  • commitment
55
Q

intimiteit

A
  • emotionele component, wordt geuit door te communiceren over gevoelens
56
Q

passie

A
  • motivationele component, zoenen, aanrakingen, seks
57
Q

commitment

A
  • cognitieve component, maakt duidelijk dat je van iemand houd en een relatie met diegene wilt
58
Q

attachment theory of love

A
  • secure lovers
  • avoidant lovers
  • anxious ambivalent lovers
59
Q

secure lovers

A
  • makkelijk om toenadering te zoeken tot andere
  • comfortabel met andere
  • niet bang om verlaten te worden
60
Q

avoidant lovers

A
  • mensen die zich oncomfortabel voelen om dicht bij andere te komen
  • vinden moeilijk om een partner te vertrouwen
61
Q

anxious ambivalent

A
  • willen dichtbij partner zijn maar heeft het idee dat het niet wederzijds is
  • onzeker in een relatie, maken zich zorgen dat partner niet echt van hun houd
62
Q

wat is een voorloper op de attachment stijl

A
  • kwaliteit van de relatie met elke ouder
63
Q

passionate love/gepassioneerde liefde

A
  • intense fysiologische opwinding en verlangen naar elkaar
64
Q

companionate love/ kameraadschappelijke liefde

A
  • gevoel van diepe gehechtheid en commitment met iemand waarmee je in een relatie zit
65
Q

individualistische culturen

A
  • neigen om nadruk te leggen op individuele doelen
66
Q

collectivistische culturen

A
  • leggen nadruk op collectieve doelen over persoonlijke
67
Q

attachment/hechting

A

een psychologische band tussen kind en ouder
- kwaliteit hiervan belangrijk voor latere seksuele en emotionele relaties

68
Q

self-stimulation

A
  • zuigelingen doen dit soms al
  • vanaf 6-12 maanden doen ze dit zonder intentie
  • orgasme is wel mogelijk maar jongens kunnen voor de puberteit niet ejaculeren
69
Q

child-child sexual encounters

A
  • zuigelingen zijn best egocentrisch, vanaf 4/5 worden ze meer sociaal
70
Q

0-4 jaar

A
  • eerste fysieke contact
  • eigen lichaam ontdekken
  • nieuwsgierig naar lichamen
  • vieze woorden gebruiken
71
Q

2 jaar

A
  • weten welk gender ze zijn
72
Q

5/6 jaar

A
  • snappen genitale verschillen tussen man en vrouw
73
Q

4-6 jaar

A
  • de regels leren
  • nieuwsgierig: doktertje spelen
  • waar komen baby’s vandaan
  • genderrollen
74
Q

6-9 jaar

A
  • verliefdheid
  • nieuwsgierig: genitalen hebben een seksuele functie
  • vriendschappen
  • vergelijken met andere
75
Q

9-12 jaar

A
  • schaamte
  • eerste verkering
  • nieuwsgierig: seks
  • lichaam veranderd
76
Q

12-15 jaar

A
  • zelfstandig willen zijn
  • vrienden worden nog belangrijker
  • sociale media
  • seksuele aantrekking
77
Q

adolescentie en masturbatie jongens

A
  • tussen en 13 en 15 gaat het omhoog
78
Q

15-18 jaar

A
  • oefenen met relaties
  • wensen en grenzen
  • seksuele ervaringen
  • uit de kast
79
Q

sexting

A
  • sturen van seksueel getinte berichtjes of foto’s
80
Q

soorten relaties

A
  • hetero vs same sex
  • getrouwd vs geregristreerd partnerschap
  • monogaam vs niet monogaam
81
Q

consensual monogomy

A
  • een overeenstemming om een seksuele of romantische relatie aan te gaan binnen je relatie, met andere
82
Q

typen consuensual monogomy

A
  • open relatie
  • swinging
  • polygamie
  • polyamorie
83
Q

open relatie

A
  • vaste relatie maar mogelijkheid om daarbuiten ook partners te hebben
84
Q

swinging

A
  • koppels wisselen van partners met andere koppels, of hebben bijvoorbeeld trio’s
85
Q

polygamie

A
  • trouwen met meerdere personen
86
Q

polyamorie

A
  • meerdere seksuele of romantische relaties tegelijk, met of zonder getrouwd zijn
87
Q

equity theory/gelijkheids theorie

A
  • mensen calculeren mentaal de voordelen voor hun in een relatie
  • als ze het idee hebben dat de relatie ongelijkwaardig hebben gaan ze iets proberen waardoor het weer gelijk is
  • vb: seks buiten relatie
88
Q

fysieke veranderingen ouder worden bij vrouw

A
  • daling functioneren eierstokken neemt af
  • daling in afgifte eitjes
  • afname in productie van oestrogeen en progesteron
89
Q

overgang

A
  • begint tussen de 40 en 60
  • vagina meer kwetsbaar voor infecties, krimpt, minder snel vochtig en minder elastisch
90
Q

fysieke veranderingen ouder worden mannen

A
  • productie testosteron neemt af
  • minder vaak erecties
  • refractaire periode steeds langer
  • volume van ejaculatie neemt af