week 4 Flashcards

1
Q

wat is een sesambot

A

een sesambot is een bot dat in een pees zit en zich vormt door compressie krachten op weefsels waarop normaal alleen trekkrachten werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bengrenzing van de fossa politea en inhoud

A

proximaal mediaal: m. semitendinosus/semimembranosus
proximaal lateraal: m. biceps femoris
distaal mediaal en lateraal: m. gastrocnemius caput medialis en lateralis
de holte is gevuld met vet en:
a. poplitea, v. poplitea, n. tibialis en iets meer lateraal de n. fiburalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke meniscus is kwetsbaarder

A

de mediale meniscus omdat deze vergroeid zit met het kapsel terwijl de laterale meniscus veel losser ligt en daarom bewegelijker is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke meniscus scheur is het meest gunstig

A

een laterale meniscusscheur: deze is beter doorbloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

volle naam voor de kruisbanden

A

lig. cruciatum anterius en posterius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe lopen de voorste en achterste kruisband

A

voorste: loopt van de mediale kant van de laterale condyl van de femur naar de mediale kant op tibiaplateau
achterste: loop van de laterale kant van de mediale condyl van de femur naar de laterale kant op tibiaplateau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

op welke kruisbanden staat er spanning tijdens flexie en extensie

A

flexie: spanning op achterste kruisband
extensie: spanning op voorste kruisband

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

quadriceps femoris biarticulair of monoarticulair?

A

alleen de m. rectus femoris is bi-articulair
de m. vastus lateralis, medialis en intermedius zijn allemaal monoarticulair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

m. triceps surae

A

m. gastrocnemius caput mediale en laterale en de m. soleus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

chiasma plantare en chaiasma cruris

A

in het chiasma plantare kruisen zich de m. flextor digitum communis longus en de m. flexor hallucis longus
in het chiasma cruris kruisen zich de m. flexor digitum communis longus en de m. tibialis posterior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

compartimenten van het onderbeen
1. compartiment cruris anterius: anticusloge
2. compartiment cruris laterale: peroneusloge
3. compartiment cruris posterior pars profunda
4. comprtatiment cruris posterior pars superficialis

A
  1. m. extensor digitorum longus, m. extensor hallucis longus, m. peroneus tertius
    n. fibularis profundus
    a. en v. tibialis anterior
  2. m. peroneus longus en brevis
    n. fibularis superficialis
  3. m. flexor hallucis longus, m. flexor digitorum longus , m. tibialis posterior
    n. tibialis
    a. en v. tibialis posterior en a. en v. fibularis
  4. m. gastrocnemius medialis en lateralis, m. soleus en m. plantaris
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

mediale collaterale band letsel
oorzaak, prognose en behandeling

A

vaak door valgus trauma en exorotatie
goede prognose
behandeling is afhankelijk van de graad van de laesie
graad 1: 0-5 mm functioneel behandelen, kortdurend krukken daarna snel oefenen evt pijnstilling
graad 2: 5-10 mm gedeeltelijke ruptuur, brace behandeling
graad 3: >10 mm volledige ruptuur, brace behandelig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

laterale collaterale band letsel oorzaak, prognose een voorbeeld, behandeling

A

vaak door varus trauma
lagere genezingstendens dan mediale collaterale bandletsel
een voorbeeld van laterale collaterale band letsel is een segondfractuur: avulsiefractuur van de LCL van de tibiaplateau waarbij een stukje tibia mee afbreekt.
in ruim 95% van de gevallen is er hierbij ook letsel van de voorste kruisband.
behandeling: operatie is vaak beter (primaire reconstructie of reparatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verschillen tussen mediale en laterale compartiment
vorm, verankering, dike

A

mediaal:
concaaf, kapsel verankerde meniscus en groot en sterk MCL
lateraal:
convex, mobiele meniscus, smalle, dunne, elastische LCL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

segondfractuur

A

avulsiefractuur van het laterale collaterale fragment van het tibiaplateau waar stukje van tibia mee afbreekt
in ruim 95% van de gevallen is er letsel van de voorste kruisband

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

achterste kruisbandletsel oorzaak, test, diagnostiek, prognose en behandeling

A

oorzaak kan trauma (dashboard) of sportletsel zijn
test zijn de achterste schuiflade test of posterior sag test
aanvullend onderzoek kan MRI zijn maar is minder sensitief dan bij voorste kruisband letsel
geisoleerd achterste kruisbandletsel is vrij stabiel door de m. quadriceps
behandleing is conservatief behalve als er knieluxatie, positieve achterste schuifladetest en instabiliteitsklachten zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

voorste kruisbandletsel test, diagnostiek, prognose en behandeling

A

test die gedaan worden zijn: lachman test, pivot shift test en voorste kruislade test
diagnostiek: bij positieve test is MRI NIET noodzakelijk voor het stellen van diagnose
prognose: 50% gaat gepaard met laterale meniscus letsel (zorgt voor artrose) voorste kruisband heeft een slechtere genezingstendens
behandeling: eerste instantie conservatief (oefenen, kracht, coordinatie en aanpassen vna activiteit) operatie voorkomt artrose NIET en nut van brace is niet duidelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

conservatieve vs operatieve behandeling van de voorste kruisband

A

conservatief geeft in eerste 3 maanden sneller herstel. operatief haalt in 6 maanden de conservatieve in (resultaten zijn niet significant) maar met lange revalidatie.
50% van patienten conservatief behandeld moeten uiteindelijk toch een operatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

acute/chronic work ratio

A

risico op overbelasting kan worden ingeschat door piekbelasting te delen door het gemiddelde van de normale belasting
sweetspot met lage kans op blessure: 0,8-1,3
danger zone met verhoogd risico op blessure >1,5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

welke blessure komt het meest vaak voor bij voetbal

A

acute hamstringblessure
5 blessures per team per seizoen
aanspanpijn, rekpijn, drukpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

gradaties van acute hamstringsblessure

A

graad 1: verreking
graad 2: partiele ruptuur
graad 3: volledige ruptuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

behandeling van acute hamstringsblessure

A

graad 1 en 2: rust en revalidatie
meeste mensen zijn na 60 dagen hersteld, mediane duur is 34 dagen
graad 3; vroege herkenning belangrijk, beste uitkomst is operatieve terugplaatsing binnen 4 weken na blessure

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wanneer is er sprake van tendinopathie
aanvullend onderzoek

A
  • lokale pijn in relatie tot belasting
  • verminderde belastbaarheid
  • lokale zwelling
    er kan ook drukpijn zijn
    op echo kan een verdikte pees te zien zijn en histologisch is er desorientatie van de vezels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

behandeling van tendinopathie
farmacologisch

A

de behandeling van tendinopathie is belasting binnen de pijngrenzen om aangrenzende spieren van geblesseerde pees toenemd te belasten
in tegenstelling tot spierblessure is een peesblessure langdurig: educatie is belangrijk
corticosteroideninjecties kunnen op de korte termijn helpen maar leiden op de lange termijn tot meer klachten en is er een verhoogde ruptuurkans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

MTSS
risicofactoren

A

mediaal tibiaal stress syndroom: botblessure
lokale botoverbelasting waardoor er geleidelijk pijn van het scheenbeen ontstaat
risicofactoren: vrouwelijk geslacht, hyperpronatie, overgewicht, te snelle belasting, verminderde kuitomtrek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

continuuum van overbelastingsblessures

A

milde blessure kan overgaan in een ernstige blessure (bij spierblessure is er al in een vroeg stadium klachten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

blessureprofiel: zwemmen, hardlopen, basketbal

A

zwemmen: schouder
hardlopen: achillespees
basketbal: knie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

quadricepspees tendinopathie verschillende benamingen

A
  • sinding larsen johansson (kinderen)
  • osgoodschlatter (kinderen)
  • jumpers knieri
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

risicofactoren voor ontstaan van quadricepspees tendinopathie

A
  • groei (vooral bij kinderen)
  • valgusstand
  • bekken shift
  • platvoeten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

lieskanaal gerelateerde klachten: diagnose stellen

A

er moet worden uitgesloten dat het een hernia inguinalis is
de diangose lieskanaal gerelateerde klachten is waarschijnlijker bij pijn bij vasalva en bij sit-up

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

femero-acetabulaire impingement

A

inklemming tussen heup kom en heup bot tijdens beweging
komt veel bij voetballers en karate voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

rol van beeldvormende diagnostiek in sportgeneeskunde

A

niet heel groot en vaart met name op het uitsluiten van andere diagnoses

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

indicaties voor preventief sportmedisch onderzoek

A
  • verplicht door sportbond of evenment
  • gezondheidscheck
  • analyse van onbegrepen aan acitiviteit gerelateerde klachten
  • trainingsadviezen
  • revalidatie bij chronisch zieken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

belang van rust ECG bij PSMO

A

het is van belang dat er onderscheid kan worden gemaakt tussen fysiologische en pathologische veranderingen van het hart (er zijn ook sportspecifieke veranderingen)
sinds screening met rust ECGs is de incidentie van plotse harddood bij sporter gedaald (wel worden er onnodig veel mensen verwezen naar de cardioloog)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

vergelijk inspanningsastma en EILO (5 itemsn)

A

allebij piepende ademhaling en benauwdheid bij inspanning
astma: benauwheid op borst, EILO: benauwdheid bij keel
astma: moeite uitademen, EILO: moeite inademen
astma: tijdens (vaak al vroeg) en na inspanning, EILO: progressief tijdens inspanning
astma: uitlokkende factoren, EILO: geen uitlokkende factoren

35
Q

behandeling van inspannignsastma vs EILO

A

inspanningsastma: astmamedicatie, wegnemen van uitlokkende factoren, herkennen van aanval
EILO: evt behandeling van gezwollenslijmvliezen, ademtechnieken, herkenning van aanval

36
Q

bovenste spronggewricht en bewegingen hier in

A

art. talocruralis gevormd door talus, tibia en fibula
zorgt voor plaintair en dorsaal flexie

37
Q

onderste spronggewricht

A

art. subtalaris + art. talocalcaneonavicularis gevormd door talus, calcaneus en navilcularis
zorgt voor varus en valgus

38
Q

art. midtarsale

A

bestaat uit art. talonaviculare en art. calcaneocuboidea en zorgen voor supinatie en pronatie

39
Q

inversie en eversie

A

inversie: plantairflexie, varus en supinatie
eversie: dorsaalflexie, valgus en pronatie

40
Q

waar wordt amputatie van de voet gedaan

A

altijd in een gewricht zodat er geen bot wordt doorgenomen wat de kans op osteomyelitis vergroot
- tussen de falangen
- tussen de metatarsalia en tarsalia: lijn van lisfranc
- tussen talus/calcaneus en os naviculare/cuboideum: lijn van chopard

41
Q

lig van de mediale en laterale achtervoet

A

mediaal: lig. deltoideum, erg stevig
lateraal:
1. lig talofibulare anterior, 2. lig. calcaneofibulare, 3. lig talofibulare posterior
bij letsel door inversietrauma scheuren deze banden op deze volgorde

42
Q

bewegingen en gevoel door n. fibularis

A

n. fibularis profundus en superficialis: dorsaalflexie en pronatie
n. fibularis superficialis doet de sensibiliteit van de tenen
n. fibularis profundus doet de sensbiliteit tussen dig 1 en 2

43
Q

bewegingen en gevoel door n. tibialis

A

samen met n. plantaris medialis en lateralis zorgen ze voor plaintairflexie en supinatie
n. tibialis verzorgt sensibiliteit van de voetzool

44
Q

tekenen van uitval van n. fibularis

A

klapvoet: alleen uitval van n. fibularis superficialis (de m. fibularis longus en brevis kunnen niet meer bij de afwikkeling van stap helpen)
hanentred: bij uitval van n.fibularis superficialis en profundus (boven het caput fibula)

45
Q

Door de tarsale tunnel lopen

A

m. flexor digitorum longus, m. flexor hallucis longus, m. tibialis posterior
a. en v. tibialis posterior en n.tibialis

46
Q

athrokinetische reflex:

A

enkelstabiltiet verzorgd via mechanoreceptoren dia na drukbelasting reflexen doorgeven via de n. fibularis superficialis

47
Q

behandeling van onderbeenletsel hangt af van

A

mate van weke delen letsel
mate van dislocatie
mate van comminutie
trauma mechanisme

48
Q

gustilo-andersen classificatie en gebruik van de score

A

classificatie voor open botbreuken om infectie en amputatie percentage in te schatten
type 1: breuk met open wond < 1 cm
type 2: breuk met open wond > 1 cm maar zonder uitgebreid weke delen letsel, huidflappen of spieravulsies
type 3: breuk met open wond en uitgebreid weke delen letsel
a. periost is in tact
b. periosstripping en blootgesteld bot
c. arterieel vaatletsel of zenuwletsel

49
Q

debridement

A
  • loslaten van psnaning door incisie in lengterichting
  • verwijderen van debris uit een wond
50
Q

infectierisio van open bot breuk

A

een open botbreuk is niet direct geïnfecteerd maar wel altijd gecontamineerd
er moet altijd een behandelen plaatsvinden om infectie te voorkomen

51
Q

welke structuur zorgt ervoor dat de tibia en fibula niet uit elkaar gaan

A

syndesmose tussen tibia en fibula gevormd door lig. tibiofibulare anterior en posterior
zorgt voor stabilisatie van de enkelvork

52
Q

laterale bandcomplex bestaat uit en zorgen voor

A

lig. talofibulare anterior
lig. calcaneofibulare
lig. talofibulare posterior
restrictie in inversie, endorotatie en anterieure verplaatsing

53
Q

mediale bandcomplex bestaat uit en zorgt voor

A

lig. deltoideum en voorkomt eversie, exorotatie en laterale verplaatsing van de talus

54
Q

testen voor bandenletsel van de enkel

A
  1. voorste schuifladetest: test de lig. talofibulare anterior
  2. inversiestresstest: test de lig. calcaneofibulare
  3. eversiestresstest: test de lig. deltoideus
55
Q

ottawa ankel tules

A

om waarschijnlijkheid van fractuur van de enkel te bepalen word er op 4 verschillende punten drukpijn beoordeelt:
a. laatste 6 cm van fibula
b. laatste 6 cm van mediale malleolus
c. basis van metatarsale 5
d. os naviculare

56
Q

welke rontgendiagnostiek moet wanner uitgevoerd worden bij verdenking op enkelfractuur
welke richtingen de rontgenfoto

A

bij drukpijn op A of B –> X enkel
bij drukpijn of C of D–> X voet
bij onbelastbaarheid (geen 4 stappen kunnen lopen) X enkel en X voet
rontgen moet in 3 richtingen gemaakt worden: AP, lateraal en Mortise (15 graden endorotatie)

57
Q

bij verdenking op hoge fibulafractuur

A

altijd een foto maken van het gehele onderbeen in case of:
- maissoneuve fractuur (fractuur van tibia, fibula en mogelijk scheur in membrana interossea)
- avulsiefractuur van metatarsale 5 (hier hecht een pees van m. fibularis aanvast)

58
Q

Lauge hansen classificatie

A

kijkt naar de uitgangspositie van de voet toen het trauma plaatsvondt om te meest waarschijnlijke breuken vast te stellen
bij supinatie/pronatie en rotatie is er altijd:
- syndesmose anterior
- syndesmose posteror
- mediale malleolus/deltoideus
- fibula
bij supinatie/pronatie en abductie/adductie is er
- fibula
- mediale malleolus
en bij abductie ook van de syndesmose

59
Q

weber classificatie

A

A infrasyndesmose
B transsyndesmose
C suprasyndesmose

60
Q

welke behandeling van enkelfractuur bij een kapotte syndesmose

A

stelschroef tussen fibula en tibia

61
Q

fibula hemimelia

A

korter onderbeen waarbij laterale voetstralen kunnen ontbreken

62
Q

standsafwijkingen te zien bij klompvoet

A

Cavus (diepe plooi aan mediale zijde)
Adductie van voorvoet
Varus van achtervoet
Equinus van enkel

63
Q

behandleing voor klompvoeten

A

ponseti methode
6 weken in gips voor opheven endorotatie, opheven spits en opheven cavus
–> als spits niet opgeven wordt wordt er een subcutane achillisetenotomie gedaan
dan 3 maanden dag en nacht de ponseti boots and bar
dan tot leeftijd van 4 tijdens slaapuren ponseti boots and bar

64
Q

metatarsus adductus en het verschil met metatarsus primus varus

A

lijkt op klompvoet maar voldoet niet aan de andere eisen
komt vaak voor en herstelt bij 90% van kinderen voor de leeftijd van 4 jaar
bij metatarsus adductus is er een soepele voet, bij metatarsus primus varus niet

65
Q

hakvoet/pes calcaneovalgus

A

overmatige dorsaalflexie door malpositie intra uterien. lost vaak vanzelf op

66
Q

congenitale verticale talus CVT

A

kan al op echo gezienworden intra uterien
in 50% van gevallen ook andere congenitale afwijkingen
lost niet spontaan op en moe chirurgisch behandeld worden gevolgd door gips

67
Q

soepele platvoet

A

een platvoet is soepel als:
- varrusstand bij staan op tenen
- voetboog zichtbaar bij afhangende voet
- voetboog zichtbaar bij optrekken van grote teen
- kan soepel bewogen worden
>95% heeft geen last, niet doorverwijzen naar podoloog

68
Q

wanneer worden teenafwijkingen gecorrigeerd

A

alleen bij symptomen of functiebeperkingen

68
Q

holvoeten/ pes cavus oorzaak, wanneer ontstaat het, behaneling

A

nooit aangeboren maar komt doordat de mediale flexoren sterker zijn dan de extensoren
meestal rond 5 a 6 jaar
gaat in 70% gepaard met neurologische afwijkingen
behandeling is neurologische beoordeling en weke delen release indien de Coleman bloktest positief is

68
Q

tarsale coalitie (calcaneo-naviculaire coalitie)
hoe te herkennen
klachten
vanaf welke leeftijd

A

platvoet zonder correctie: hiel blijft in valgus ook bij op tenen staan
er kan niet op laterale voetrand gelopen worden
centrale klacht is pijn
vanaf leeftijd van 12 jaar; dan vindt de ossificatie plaats

69
Q

wanneer chirurgie nodig bij bandenletsel van de enkel
voorste
achterste
laterale
mediale

A

voorste 50%
achterste 20%
laterale 99%
mediale 5%

70
Q

oorzaken voor chronische wond

A
  1. diabetes mellitus
  2. polyneuropathie
  3. osteomyelitis
  4. problemen in vaatvoorziening
  5. verlaagde afweer
  6. maligniteit
71
Q

waarom zijn kinderfracturen anders dan fracturen op volwassen leeftijd: 6 redenen

A
  • ze hebben nog epifysairschijven
  • doordat ze nog groeien kunnen ze compensere
  • bot is elastischer
  • periost is dikker en actiever
  • bot consolideert sneller
  • ander onderliggend lijden
72
Q

torusfractuur

A

komt bij kinderen voor
plaatselijke verdikking van een bot meestal bij de metafyse die pijn doet maar er is niet echt een fractuur meer een buiging (periost is intact)

73
Q

greenstickfractuur

A

komt bij kinderen voor
periost is maar aan eek kant van de fractuur gebroken, aan de andere kant alleen gebogen.
repositie zal moeilijk zijn door hoe elastisch het periost is. oplossing is overcorrectie waarbij het periost aan andere kant ook scheurt

74
Q

toddler’s fractuur

A

kind wil poeens niet meer op hun been staan
spiraalfractuur van de tibia (soms niet te zien op de foto pas een week later: periostale reactie si dan zichtbaar)
bij verdenking dan altijd gips in afwachting van controlefoto

75
Q

vascularisatie van de groeischrijf

A

door de groeischijf lopen geen bloedvaten
de epifyse krijgt vloed vanuit de zijkanten niet vanuit de metafyse

76
Q

welke groeischrijven zijn het belangrijkst voor de groei

A

humerus: 81% door proximale humerus
radius: 75% door distale radius
femur: 70% door distale femur
gehele been: distale femur en proximale tibia (knie)

77
Q

lagen van groeischrijf van gewricht naar metafyse
bijgroeischrijf is er enchondrale verbening

A

rustzone
proliferatiezone (geldrolvorming)
hypertrofische zone
calcificatie kraakbeen zone
ossificatie zone

78
Q

welke factoren hebben invloed op het remodelleren

A
  • rest-groeipotentieel
  • mate van dislocatie
  • richting van dislocatie
    varus/valgus remodelleert minder goed tov flexie/extenie en rotatie remodelleert het minst
  • afstand toto groeischrijf
  • stabiliteit van fractuur
  • tijd verstreken sinds ongeval
79
Q

indeling van fracturen t.o.v epifysairschijf
salter & harris indeling

A

type 1: breuklijn aan kant van metafyse
type 2: breuklijn aan kant van metafyse met nog klein stukje metafyse meegenomen
niet na 7-10 dagen meer 1 of 2 reponeren: kans op kiemlaag beschadiging
type 3; breuklijn gaat door kiemlaag heen (er moet anatomische repositie)
type 4: breukpijn gaat door kiemlaag heen (er moet anatomische repositie)
type 5 crush door axiale druk op de groeischijf (wordt niet gezien op thorax)

80
Q

complicatie van vroegtijdige stop van groei door een fractuur in de groeischijf

A

standsafwijkingen doordat de omliggende structuren wel nog zullen goeien

81
Q

hoe kan benige verbening tussen metafyse en epifyse door breuk in epifysairschijf weggehaald worden

A

langeskiold procedure (benige verbening wordt verwijderd en vervangen door vetweefsel met de hoop dat de rest van de groeischijf krachtig genoeg is om het los te trekken)
andere oplossing is groeischijf sluiten (wat dan ook aan de andere kant gedaan wordt)

82
Q

ander onderliggend lijden bij kinderen

A

kinderfracturen kunnen veroorzaakt worden door aneurysmatische botcyste, solitaire botcyste, of non-ossifying fibroma

83
Q

triplane fractuur

A

als bij een kind torsietrauma optreedt terwijl te groeischijf half gesloten is: de fractuur zit dan in 3 vlakken

84
Q

dingen die wijzen op kindermishandeling

A

oudere fracturen, blauwe plekken, niet-passende fracturen bij ontwikkeling van kind