Week 1 Flashcards

1
Q

6 Spieren van romp naar schouder(blad)

A

M. trapezius
M. rhomboideus minor et major
M. serratus anterior
M. levator scapulae
M. pectoralis minor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Spieren van romp naar humerus

A

M. pectoralis major
M. lattisimus dorsi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

7 Spieren van schouder naar humerus

A

M. supraspinatus
M. infraspinatus
M. subscapularis
M. teres minor
M. teres major
M. deltoideus
M. coracobrachialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Rotator cuff

A

M. supraspinatus
M. infraspinatus
M. teres minor
M. subscapularis
alleen de m. subscapularis heeft als functie endorotatie (de rest exorotatie) en hecht niet aan de tuberculum majus maar aan de tuberculum minus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Teken de plexus brachialis

A

(:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Endesmale/intramembraneuze osteogenese

A

directe botvorming
perichondraal gevormd
appostionele diktegroei
Mesenchymale cellen differentiëren zich tot osteoblasten
Platte botten (2 lagen corticaal bot met spongieus bot ertussen en rood beenmerg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Enchondrale osteogense

A

indirecte botvoming
enchondraal gevormd
Interstitiele lengtegroei
Hyaline kraakbeen wordt bot
Pijpbeenderen (corticaal bot met ertussen vette mergholte, aan uiteinden spongieus bot)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waaruit bestaat een synoviaal gewricht

A

membrana fibrosa
membrana synovialis (maakt synoviaal vocht)
gewrichtsholte met synoviaal vocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

voorbeelden van junctura cartilaginea en junctura fibrosa

A

junctura cartilaginea tussen ribben en sternum, discus intervertebralis (primaire junctura cartilaginea)
junctura fibrosa bvb membrana interossea van de onderarm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Uncovertebrale gewrichten

A

Bevinden zich in de cervicale tussenwervelschijven als gevolg van krachten die op de wervels komen te staan als een kind zijn nekspieren gebruikt om het hoofd omhoog te houden. Er is fysiologische degeneratie van tussenwervelschijven met inscheuringen en het ontstaan van kraakbeen met synoviaal vocht.
–> synoviale gewrichten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

5 belangrijke principes om veilig te opereren

A
  • opereer binnen een internervous plane
  • voorkom zenuwschade of devascularisatie
  • voorkom weefselschade
  • minimaal invasief
  • kennis van anatomie en anatomische variaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Voorbeeld van retinaculum

A

retinaculum patellae die uitloopt op de tibia om kracht maximaal te verdelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Voorbeeld aponeurose

A

lacertus fibrosus van de m. biceps brachii die uitwaaiert over de flexoren van de onderarm voor stabiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Meniscus als voorbeeld van aanpassing door beweging

A

De meniscus ontstaat onder invloed van beweging voor betere krachtverdeling over het relatief platte plateau van de tibia, betere synoviaal vocht verdeling en laterale beweging.
De doorbloeding van de buitenrand van de meniscus is via het kapsel. Het centrale deel van de meniscus is avasculair en wordt gevoedt door synoviaal vocht. In dit deel is er geen genezing mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

maximale trekkrachten waartegen kapsel en banden bestendig zijn in schouder en heup

A

schouder 200N
heup 3000N

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoeveel procent van luxaties komt in de schouder voor

A

40%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

hoe vaak komt rotator cuff scheur/impingement voor?

A

> 50% van mensen boven de 66 jaar
scheur betekent niet gelijk klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

symptomen van rotator cuff impingement/scheur

A

pijn
verlies van range of motion
krachtsverlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

DD bij rotatorcuff impingement

A
  • frozen shoulder
  • glenohumerale artrose
  • glenohumerale instabiliteit
  • acromioclaviculaire afwijkingen
  • pathologie van de cervicale wervelkolom
  • neuropathie suprascapulair
  • niet orthopedisch (cardiaal, pulomaal)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Painful arc test: wanneer positief en welke spier wordt getest

A

rotator cuff wordt getest en is positief voor impingement klachten bij pijn tussen 60 en 120 graden in abductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

internal rotation lag test: wanneer positief en welke spier wordt getest

A

positief als de hand niet in positie achter de rug gehouden kan worden
duidt op letsel van de m. subscapularis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

drop arm test: wanneer positief en welke spier wordt getest

A

positief als arm niet langzaam en pijnloos van 90 abductie naar 0 stand gebracht kan worden
test de M. supraspinatus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

rotator cuff testen

A
  1. painful arc test
  2. internal rotation lag test
  3. drop arm test
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

instabiliteitstesten

A
  1. apprehesion test
  2. relocatie test
  3. anterieure release/suprise test
25
Q

apprehesion test

A

positief als er pijn/angst is als druk wordt uitgeoegend aan posterieire kant op humerus bij 90 abductie en externe rotatie

26
Q

relocatietest

A

positief als in 90 graden abductie in liggende positie er opluchting is bij druk op de humerus kop naar achteren

27
Q

anterieure release test/ surprise test

A

positief als in 90 graden abductie in liggende positie er pijn/angst is bij het loslaten van de druk op dehumerus kop (na relocatietest)

28
Q

laxiteit

A

asymptomatische instabiliteit

29
Q

TUBS

A

traumatic undirectional bankart en surgery is een posttraumatische luxatie met aangedane glomerulohumerale gewricht en ligamenten.
unidirectioneel is het meest voorkomend en 95% anterieur

30
Q

AMBRI

A

atraumatic multidirectional bilateral rehabilitetion en inferior wordt niet veroorzaakt door trauma en er is geen evident structureel letsel. Het kan bilateraal plaatsvinden en is vaak een luxatie naar inferieur

31
Q

welk type instabiliteit (unidirectioneel of multidirectioneel) komt het vaakst voor

A

unidirectioneel

32
Q

recidiefkans van een luxatie is afhankelijk van

A

leeftijd
risicogedrag
operatieve stabilisatie kan recidiefkans verlagen

33
Q

3 luxatie repositie manouvres

A
  1. chinese tractie: gewicht wordt gehangen aan arm als patiënt in buikligging ligt die de schouder langzaam op zijn plaats trekt
  2. klassieke manier van hippocrates met voet in okselplooi
  3. elegante manier van hippocrates met doek in okselplooi
34
Q

welke laesies kunnen ontstaan tijdens een schouderluxatie

A

bij 89-100% van anterieure luxaties treedt een bankart laesie op
1. Bankart laesie: beschadiging van het labrum glenoidale doordat het caput humeri er langs schiet
2. Hill Sachs laesie: een corticale depressie in de kop van de humerus doordat het langs de rand van het glenoid schiet

35
Q

welke prothese kan geplaatst worden bij disfunctie van de rotator cuff

A

omgekeerde schouderporthese

36
Q

uit welke vier gewrichten bestaat het schoudergewricht

A
  1. glenohumerale gewricht
  2. sternoclaviculaire gewricht
  3. acromioclaviculaire gewricht
  4. scapulothoracaal gewricht
37
Q

8 oorzaken van stabiliteit in het schoudergewricht

A
  1. gewrichtscongruentie
  2. gewrichtsversie
  3. glenoid
  4. labrum
  5. kapsel met ligamenten
  6. rotatorcuff
  7. bicepspees
  8. negatieve druk
38
Q

belangrijkste functies van botten

A
  • bescherming
  • beweging
  • aanhechtingsplaats voor pezen en spieren
  • aanmaak van bloedcelen
  • ondersteuning
    (schockabsorptie, geluidsoverdracht, geluidsisolatie, calciumopslag)
39
Q

1 overeenkomst en 5 verschillen tussen corticaal en spongieus bot

A
  • compact vs open sponsachtig
  • 5-30% poreusheid vs 30-90% poreusheid
  • minder rek (breekt bij >2%) vs meer rek (breekt bij >7%)
  • kan grote spanningen verdragen vs kan geen grote spanningen verdragen
  • breekt eerder vs vervormdbaar
    maar
    allebij anisotroop
40
Q

formules voor spanning en rek

A

spanning = F/A
rek = (L/deltaL)/L

41
Q

Betekenis van anistropie

A

de spanning op het bot is afhankelijk van de richting van de trekkrachten

42
Q

wat gebeurt er bij de vloeigrens en bij het breekpunt op een spanning/rek diagram van een bot

A

als de vloeigrens is bereikt zal het bot niet meer dezelfde lijn terug volgen naar 0 als de krachten worden opgeheven, de aangedane rek heeft dan een permanent effect
tussen de vloeigrens en het breekpunt hoeft niet veel kracht gezet te worden

43
Q

wat is de opbouw van revalidatie

A

proprioceptie en coördinatie zorgen voor lokale stabilitiet
er kan dan kracht en uithoudingsvermogen getrained worden
als deze werkzaam zijn kan functionele training plaatsvinden

44
Q

waar wordt proprioceptie door verzorgd

A

mechanoreceptoren in het gewrichtskapsel om signalen aan de hersenen door te geven over de staat van het gewricht

45
Q

vergelijking van plat en bol gewricht, welke kan beter krachten opvangen

A

Een plat gewricht kan dwarskrachten en roterende krachten minder goed opvangen dan een bolgewricht
- dwarskrachten: bij bol gewricht is er tegenkracht door de botten zelf
- roterende kracht: bij bolgewricht is de afstand tot het draaipunt kleiner en dus de kracht die uitgeoefend moet worden groter

46
Q

platgewrichten zijn geschikt voor

A

compressie en voor grote buigende momenten

47
Q

bolgewrichten zijn geschikt voor

A

grote dwarskrachten

48
Q

verschil tussen CT en DECT

A

dual energy CT gebruikt twee spectra van fotonen om te onderscheiden tussen stoffen:
contrast vs bloeding, maligne vs benigne, compositie van nierstenen, detectie van chronische jicht
ook is er minder beam hardening door metaal bij DECT

49
Q

ALARA

A

as low as reasonably achievable

50
Q

bestralingsbelasting van een x-thorax en van CT scan

A

0,1 mSv
10 mSv

51
Q

bestraling van 1000 mSv zorgt voor

A

risico van 5% stijging op kanker

52
Q

waar is MRI wel en niet goed voor

A

wel:
- weke delen (spieren, pezen, ligamenten, kraakbeen)
- karakterisatie botafwijkingen
- karakterisatie wekedelentumoren
niet:
- beoordeling van (kleine) verkalkingen/botfragmenten

53
Q

waar is echografie wel en niet geschikt voor

A

wel:
- oppervlakkige weke delen, spieren, pezen, ligamenten
- echogeleide puncties/injecties
- gewrichtsvocht beoordeling
- dynamisch onderzoek (bvb subacromiale impingement)
niet:
- beoordeling van bot
- lucht
- diep gelegen structuren

54
Q

wat is arthtrografie en waar wordt het voornamelijk voor gebruikt

A

röntgenonderzoek met contrastvloeistof om scheuren in een scheur of pees zichtbaar te maken

55
Q

welk contrast middel wordt bij welk onderzoek gebruikt

A

jodium houdend contrast bij ct
gadolinium contrast bij mri

56
Q

complicaties van contrastmiddelgebruik

A
  • extravasatie (kan compartimentsyndroom veroorzaken)
  • allergie
  • jodiumhoudend contrast is nefrotoxisch
  • gadolinium kan bij lage GFR (< 30) nefrogene systemische sclerose veroorzaken
  • gadolinium retentie
57
Q

naar binnen en naar buiten standsafwijking

A

knie naar binnen, voet naar buiten: valgus
knie naar buiten, voet naar binnen: varus

58
Q

oorzaak van de gang van duchenne

A

zwakte van m. gluteus maximus en m. gluteus minimus