week 2 Flashcards

1
Q

TFCC

A

triangular fibrocartilage complex
een schijfje kraakbeen dat de afstand tussen de ulna en het os triquetrum overbrugt
zorgt voor betere krachtverdeling, congruentie en beweeglijkheid, 80% van de stabiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

4 groepen ligamenten in de pols

A

lig van onderarm naar carpus
lig intercarpea
lig carpometacarpea
lig metacarpea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe veel pulleys

A

5 cirkelvormige A1-5
3 kruislings C1-3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Aan welke epicondylus hechten de extensoren en flexoren

A

extensoren aan epicondylus lateralis
flexoren aan epicondylus medialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe zitten de extensorpezen aan elkaar vastgekoppeld

A

dmv vincula tendineae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

met behulp van welke spier houdt met een pen vast

A

als de musculi lumbricales worden aangespannen is er flexie in art. carpometacarpale en extensie in de interfalangiale gewrichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

met welke spier worden de vingers gesloten

A

m. intersosseus palmares (zit niet op de middelvinger)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

met welke spier spreiden de vingers

A

m. intersosseus dorsales (zit op alle vingers)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

innervatie door n. ulnaris, n. radialis en n. medianus

A

n. radialis: extensoren
n. ulnaris: flexoren aan ulnaire zijde (pink en binnenkant ringvinger) en korte handspieren (lumbricales en interosseus)
n. medianus: flexoren aan radiale zijde en duim

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een teken van n. radialis uitval

A

dropping hand
de extensoren kunnen niet meer geïnnerveerd worden
bij proximaler letsel is er ook geen extensie van de elleboog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een teken van n. medianus uitval

A

proximaal letsel: preachers hand
bij het maken van een vuist kunnen de duim, wijs en middelvinger niet gebogen worden
distaler letsel: geen preachers hand maar atrofie van de duimmuis en evt. m. lumbricales

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een teken van n. ulnaris uitval

A
  • klauwhand
  • Froment test: als papiertje tussen duim en wijsvinger vast gehouden moet worden doet de patient dit met gestrekte vingers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

naviculaire fractuur en wat is het bijzondere

A

val op uitgestrekte arm leidt bijna altijd tot fractuur van het os scapoideum
het os scaphoideum wordt doorbloed vanuit twee polen. Bij een breuk is 1 van de twee aangedaan waardoor er geen goede verbinding meer is tussen de vaten. bij de fractuurgenezing kan het zorgen voor malunion.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Test van Finkelstein welke ziekte wordt getest

A

Ziekte van quervain
de m. abducter pollices longus en de m. extensor pollices brevis lopen hier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

trigger finger

A

veroorzaakt door een zwelling in de flexor pees ter hoogte van de A1 pulley meestvoorkomend op de ringvinger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

innervatie door n, musculocutaneus

A

ventrale zijde van arm. m. biceps brachii en m. brachialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

mallet finger

A

laatste kootje van de vinger hangt af, de terminale slip van de extensorpees is geruptureerd/ zit los

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ziekte van dupuytren
+ behandeling

A

boven de fascie palmaris zit een streng waardoor vinger(s) niet goed kunnen worden gestrekt
behandeling is met bruners incisies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

benoem de pezen die door de verschillende tunnels in het retinaculum extensorum lopen

A
  1. m. abducter pollicis longus, m. extensor pollices breves
  2. m. extensor carpi radialis longus, m. extensor carpi radialis breves
  3. m. extensor pollices longus
  4. m. extensor indices, m. extensor digitorum communis
  5. m. extensor digiti minimi
  6. m. extensor carpi ulnaris
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

skiduim wanneer is operatie indicatie?

A

ligamentum collaterale ulnare op de duim bij het artic. metacarpale is gescheurd na acuut trauma
operatie indicatie bij volledig gescheurd ligament of bij stener lesion als het ligament achter de aponeurose terecht komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

De anatomische snuifdoos wordt gevormd door

A

m. extensor pollices brevis, m. abducter pollices longus, m. extensor pollices longus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

innervatie thenar en hypothenar

A

thenar wordt grotendeels geïnnerveerd door de n. medianus
hypothenar wordt grotendeels geïnnerveerd door de n. ulnaris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

sensibele en motorische innervatie van de hand

A

n. radialis
sensibel handrug en duim
motorisch extensoren van vingers
n. medianus
sensibel duim, wijs, middel en ulnaire kant van ringvinger
motorisch flexoren van duim, wijs en middelvinger
n. ulnaris
sensibel pink en ulnaire kant van ringvinger
motorisch pink en ringvinger en intrinsieke handspieren (oppositie en adductie van duim)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

kenmerken van klauwhand

A
  • extensie in MCP’s
  • atrofie m. interossei
  • atrofie m. adductor pollicis
  • atrofie hypothenar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

kenmerken preacher’s hand

A
  • vuist maken onmogelijk (pink en ringvinger wel buigen)
  • atrofie van thenar
  • droogte van huid dig 1-3 en ulnaire zijde dig 4
  • geen grip om voorwerpen te pakken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

zondagsarm

A

luxatie van radiuskop uit het proximale radioulnaire gewricht
geen goede functie van lig. annulare radii
door te proneren en supineren komt de radiuskop weer op zijn plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

behandeling van knochensalat

A

het is het breken van de radiuskop in meerdere botstukken
de behandeling is het verwijderen van alle stukken, weer opnieuw in elkaar zetten van de radiuskop en het terugplaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

tekenen en behandeling van een bicepspeesruptuur

A
  • popeye’s sign
  • geen pees voelbaar bij de hoektest
    behandeling is door een gat te maken in radius en de pees hierin te vlechten en vast te zetten met een haakje
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

welke spieren verzorgen de supinatie en pronatie

A

supinatie: m. supinator en m. biceps brachii
pronatie: m. pronator teres, m. pronator quadratus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Epicondylitis en symptomen

A

peesontsteking van extensoren en/of flexoren van de onderarm
mediale epicondyl: golferselleboog
drukpijn en pijn bij flexie tegen druk
laterale epicondyl: tenniselleboog
drukpijn en pijn bij extensie tegen druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Behandeling van epicondylitis

A

80-90% succesvol met conservatief beleid
rust, ijs, NSAID’s
corticosteroiden en lidocaïne kunnen worden toegepast
in 10% van de gevallen moet operatie plaatsvinden. Hierworden de spieren van het bot afgehaald waarna ze op een prettigere plek weer kunnen vasthechten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

slotklachten elleboog

A

door gewrichtsmuis/corpus liberum
behandeling is artroscopie om het te verwijderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

TFCC symptomen en variaties

A

symptomen zijn pijn bij de fovea en een positieve grinding test
het kan een perifere ruptuur zijn: TFCC zit los van het kapsel
of een diepe ruptuur: TFCC is los van de ulna
degeneratieve ruptuur (het wordt dan schoongemaakt, alle losse deeltjes weggehaald en evt. ulna korter gemaakt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

3 symptomen van een SL laesie en bevindingen op röntgen

A
  • positieve watson test (meer beweeglijkheid van het scaphoid)
  • positieve extension finger test (pijn bij extensie van vingers tegen druk aangezien de pezen over het SL ligament gaan)
  • drukpijn ongeveer 1 cm boven het tuberculum van lister
  • > 3 mm afstand op röntgen met gebalde vuist is verdacht
  • > 5 mm afstand op röntgen met gebalde vuist is laesie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

behandeling van SL laesie

A

< 6 weken geleden: K-draden
> 6 weken geleden: kapselplastiek (gemodificeerde brunelli)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

scaphoid fractuur symptomen

A
  • pijn op anatmoscihe snuifsdoos
  • pronatie en supinatie pijn tegen weerstand
  • asdrukpijn over de eerste straal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

belangrijkste risicofactor voor non union van scaphoidfractuur

A

roken
proximale breuk (van distaal naar proximaal gaat de vascularisatie sterk naar beneden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

behandeling van scaphoid structuur

A

onverplaatste fractuur: gips heel lang (3 maanden)
verplaatste fractuur of erg proximaal: operatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

complicatie van een SL laesie of van scaphoid non union

A

SNAC of SLAC
scaphoid non union advanced collaps of schapholunate advanced collaps wrist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Behandeling van fractura antebrachii

A

zeer instabiel dus operatieve fixatie is noodzakelijk
als er veel weke delen schade is is er te veel infectie risico bij plaatsen van plaat met schroeven dus wordt er een fixatum externum geplaatst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Galeazzi fractuur

A

na val op uitgestrekte hand
fractuur van radius schacht
lucatie van ulna in DRUG
vaak gepaard met ruptuur van TFCC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Monteggia fractuur

A

na val op uitgeschrekte arm
fractuur van ulna schacht
luxatie van radius in de PRUG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Essex lopresti fractuur

A

luxatie van zowel radiuskop als ulna met gescheurd membrana interossea
na heftig axiaal trauma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

beleid bij trauma en verdenking op fractuur

A

testen van zenuwen en vaten + pijnstilling
daarna röntgenfoto in 2 richtingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

indicatie voor CT scan
indicatie voor MRI

A

CT: ossale afwijkingen laagdrempelig een CT, bij intra-articulaire distale radiusfractuur altijd standaard CT
MRI: bij weke delen letsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

meest voorkomende fracturen van de pols

A

distale radius, daarna scaphoid

45
Q

normaalwaarden
- palmar tilt
- radial tilt
- radius length
- ulnair variance

A

11 graden
23 graden
10 mm
0 mm met variantie van 2 mm

46
Q

AO classificatie van fracturen

A

1 bovenarm
2 onderarm
3 bovenbeen
4 onderbeen
a eenvoudig in de schacht
b semi articulair
c volledig articulair
1 proximaal
2 schacht
3 distaal

47
Q

wanneer conservatieve en wanneer chirurgische behandeling bij distale radius fractuur

A

conservatief bij:
- minder dan 10 graden kanteling in elke richting
- minder dan 5 mm verkorting van radius tov ulna
- minder dan 2 mm intra-articulaire step-off
chirurgisch bij:
- initieel meer dan 20 graden kanteling in elke richting
- initieel meer dan 1 cm verkorting radius tov ulna
- ernstig weke delen letsel
- > 50% communitie dorsaal
- elke vorm van communitie volair
(chirurgisch meer terughoudend bij >65 jaar)

48
Q

voor en nadelen van conservatieve vs chirurgische behandeling van distale radius fractuur

A

conservatief: geen operatie nodig dus geen risico’s die hiermee gepaard gaan.
echter lange periode van immobilisaite, kracht en functieverlies en gewrichtsstijfheid
chirurgisch: snelle mobilisatie met minimaal krachtsverlies
MAAR
allebij zorgen ze voor verbeteren van de stand en preventie van toename dislocatie

49
Q

Voor en nadelen van chrirugische behandeling van distale radiusfractuur:
- K-draden
- Fixatum externum
- Open repositie

A
  1. K-draden gevolgd met gips
    indicatie bij simpele breuk, kinderen
    voordelen: eenvoudig te verwijderen, minimaal invasief
    nadelen: kans op infectie van entreepunten, nabehandeling met gips betekent stijfheid
  2. fixatum externum indicatie bij slechte weke delen en zeer comminutieve fracturen
    voordelen: minimaal invasief
    nadelen: pinnen kunnen ontsteken, vaak stijfheid als gevolg, stellage aan arm
  3. Open repositie indicatie bij goede weke delen en bepaalde fractuur eigenschappen
    voordelen: anatomische repositie, directe mobilisatie postoperatief
    nadelen: open techniek, last van platen postoperatief
50
Q

osteoid bestaat vooral uit collageen type

A

1

51
Q

wat is normaal kwa hoeveelheid osteoid in het lichaam

A

2% van al het botvolume is osteoid
20% van botoppervlak wordt door osteoid bedekt

52
Q

klinische relevantie van mineralisatie van bot

A

kan gebruikt worden voor diagnostiek:
- Radionucliden Tc kunnen ingebouwd worden om te scannen of er toename van botaanmaak is
- Tetracycline kan gegeven worden aan de patient dat fluoresceert op dat 0 en 10: de snelheid van botaanmaak kan dan geëvalueerd worden
- Patienten met te hoog ijzer hebben ipv ca/fosfaat mineralisatie, inbouw van het ijzer: metaal-geinduceerde osteomalacie

53
Q

functie van osteocyten

A

osteocyten liggen vast ingevangen in osteoid/gemineraliseerd bot
functie is mechanotransductie dmv uitgebreide contacten via canaliculi

54
Q

verschil osteoclasten en osteoblasten kwa oorspromg

A

osteoblast ontstaat vanuit mesenchymale stamcel
osteoclast ontstaat vanuit monocytaire reeks hematopoeitsch

55
Q

functie van osteoclasten

A

botresorptie dmv secretie van H+ en collagenase in howship lacunae

56
Q

Hoe worden osteoclasten geremd

A
  • DMV denosumab kan RANK receptor geinhibeerd worden bij bvb osteoporose
  • calcitonine (uit de schildklier) remt de acitivtiet van osteoclasten
57
Q

Hoe worden osteoclasten gestimuleerd

A
  • als RANKL bindt aan de RANK receptor op de osteoclast wordt deze aangezet tot meer botresorptie.
  • PTH uit de bijschildklier remt osteoblasten waardoor indirect via interleukines osteoclasten worden geactiveerd
58
Q

cementlijnen

A

markeren eerdere zones van remodeling

59
Q

4 stappen van fractuurgenezing

A
  1. < 12 uur hematoom vorming
  2. > 48 uur granulatie weefsel met fibroblasten, angiogenese
  3. 1-4 weken enchondrale en intramembraneuze ossficatie. ook kraakbeenweefsel wordt gevormd. de bot trabekels zijn nu nog niet in de juiste richtingen gevormd en de patiënt moet mobiliseren zodat er kracht op het bot komt die zich dan kan aanpassen
  4. > 4 weken lamellair bot
60
Q

botbiopt bewerking voor klinische pathologie mogelijkheden

A
  1. ontkalking in EDTA of mierenzuur
    snel, simpel, immunohistochemie bij bijvoorbeeld tumorvraagstellingen maar calcificatie kan niet beoordeeld worden
  2. inbedden in plastic zonder ontkalking
    kan calcificatie beoordelen bij bijvorbeeld metabole botziekte
61
Q

Bot biopt kleuringen

A

HE: cel morfologie
Goldner en Thionine: mineralisatie status
Zure fosfatase: osteoclasten
Tetracycline: mineralisatiesnelheid

62
Q

functies van Ca en Fosfaat

A

Ca: prikkelgeleiding, spiercontractie, immuunrespons, hormoonsecretie
Fosfaat: energievoorziening (ATP), DNA/RNA, enzymen

63
Q

normaalwaarde serum calcium en fosfaat

A

2,2-2,5 mmol/L calcium
0,9-1,4 mmol/L fosfaat

64
Q

effecten van Vit D, PTH, calcitonine en FGF23 op Ca/fosfaat huishouding

A

Vit D: meer calcium en fosfaatopname uit de darm
PTH: meer calcium en fosfaat dat vrij komt uit botten (PTH stimuleert indirect osteoclasten), meer calcium absorptie uit nieren, meer vit D activatie in nieren, meer fosfaat uitscheiding uit de nieren
Calcitonine: meer calcium opname in botten (calcitonine remmen osteoclasten)
FGF23: toename van fosfaat uitscheiding

65
Q

oorzaken van osteomalacie/rachitis

A

vit D deificientie: te weinig Ca en Fosfaat absorptie met te weinig mineralisatie als gevolg. oorzaken zijn:
- te weinig blootstelling aan zonlicht
- malabsorptie
- tekort in voeding
- nierziekten
- leverziekten
- vit d resistentie
- gebruik van anti-epileptica

66
Q

vit D deficientie leidt tot een verhoogd

A

PTH
door vit D is er laag Ca in het bloed, PTH secretie zorgt voor meer vrijkomen van Ca uit botten (stimuleert indirect de osteoclasten), meer Ca reabsorptie uit de nieren en meer VIT D activatie

67
Q

kliniek van rachitis en osteomalacie

A

rachitis (bij kinderen): lengtegroei deficientie, o-benen, tandproblemen
osteomalacie: ca deficientie (spierzwakte, spierkrampen, spierslapte), verhoogd fractuurrisicio, pseudofracturen (looser’s zones)

68
Q

bloedwaarden van Ca, Fosfaat, Vit D, PTH en AF bij osteomalacie/rachtiis

A

Ca laag, fosfaat laag, vit D laag
PTH hoog, AF hoog

69
Q

behandeling van rachitis/osteomalacie

A

vit D suppletie

70
Q

hyperparathyreoidie symptomen

A

verhoogd calcium en verlaagd fosfaat (als het een primaire hyperparathyreoidie is)
- stones: nierstenen
- groans: buikpijn
- thrones: polyurie
- bones: botcomplicaties (botverlies, botcysten, zout- en peper aspect van schedel, pathologische fractuur)
- psychiatric overtones: psychische veranderingen

71
Q

Hoe kan het dat er bij hyperparathyreoidie een verhoogd ca in de urine is

A

ookal zorgt PTH juist voor meer Ca reabsorptie in de nieren is er bij hyperparathyreoidie zo een hoog Ca niveau dat er toch meer Ca wordt uitgescheiden

72
Q

behandeling van hyperparathyreoidie

A

weghalen van oorzaak (bvb door chrirugie)
cinacalcet verhoogd de gevoeligheid van ca receptor van de bijschildklier waardoor minder PTH wordt aangemaakt

73
Q

osteoporose risicofactoren

A

leeftijd, vrouwelijk geslacht, prevalente fractuur, positieve familieanamnese, lengte/gewicht, corticosteroidgebruik, immobiliteit

74
Q

verschil tussen osteoporose en osteomalacie

A

osteoporose is meer botafbraak dan aanmaak met verlaagde botmassa als gevolg
osteomalacie is verminderde mineralisatie van het osteoid

75
Q

Morbus paget en behandeling

A

verhoogde activiteit van osteoclasten gevolgd door verhoogde activiteit van osteoblasten
behandeling is remming van osteoclasten dmv bisfosfanaten

76
Q

medicamenteuze behandeling van osteoporose

A

remming van osteoclasten met bisfosfanaten en densosumab
stimuleren van osteoblasten met teriparatide

77
Q

Fibreuze dysplasie

A

gezond bot wordt vervangen door fibreus bot
behandeling is met bisfosfanaten

78
Q

osteogenesis imperfecta

A

groep van erfelijke ziekten met abnormale ontwikkeling van collageen 1
collageen 1 is belangrijk voor ogen, huid, gewrichten, osteoid
type 1: blauwe sclerae, tandproblemen, verhoogde fractuurrisico
type 2: lethaal
type 3: lijkt op 2 maar iets minder ernstig
type 4

79
Q

osteopetrose

A

meer botaanmaak dan botafbraak
hogere botdichtheid maar slechte kwaliteit van het aangemaakte bot

80
Q

ziekte van buchem

A

door gebrek aan sclerostine verhoogde botdichtheid met name in de schedel

81
Q

pathogenese van hematogene osteomyelitis

A
  1. bacteriën verspreiden systemisch in het lichaam (met sepsis en bacteriëmie als gevolg)
  2. ze komen binnen in de haverse kanalen en hechten aan beschadigd bot: locus minoris resistentieae
  3. ze dringen binnen in fibroblasten en produceren een glycocalyx
  4. chemotaxis van leukocyten met oedeemvorming als gevolg
  5. er is occlusie van vascularisatie met necrotische zones
  6. lichaam reageert hierop door abces vorming om het probleem te isoleren
  7. het bot eromheen wordt reactief bot, maar de ontsteking kan zich desondanks subperiostaal uitbreiden
  8. periost maakt dan nieuwe botlaag hier overheen: involucrum
  9. er is sekwestervorming (dood bot) door onvoldoende vascularisatie
  10. als het involucrum doorbreekt ontstaat er weke delen abces en een fistel
82
Q

7 risicofactoren voor hematogene osteomyelitis

A
  1. recente operatie
  2. intravasculaire hulpmiddelen
  3. sikkelcelziekte
  4. intraveneus drugsgebruik
  5. hemodialyse
  6. orthopedische implantaten
  7. endocarditis
83
Q

histologisch verschil tussen acute en chronische osteomyelitis

A

acuut: micro-organismen aanwezig, neutrofielen aanwezig, trombosering en stuwing van bloedvaatjes
chronisch: necrotisch bot met afwezigheid van osteocyten, fibreus en granulatieweefsel vervangt bot

84
Q

diagnostiek van acute osteomyelitis op röntgen

A

in de eerste twee weken zijn er nog geen afwijkingen zichtbaar op een röntgenfoto
alternatief is MRI

85
Q

bij aanwezigheid van fistel, kweek afnemen bij osteomyelitis

A

via fistel kweekafnemen zorgt voor contaminatie en het kweken van veel mengflora
daarom is een diepe kweek belangrijk

86
Q

welke verwekker is de grootste verwekker van hematogene en niet hematogene osteomyelitis bij volwassenen en kinderen

A

S. Aureus (> 50%)
niet hemeatogeen: inclusief MRSA

87
Q

Welke verwerkkers van osteomyelitis bij IV druggebruikers
welke bij immuungecompromiteerd

A

drugs: pseudomonas, serrata, candida
immuungecompromitteerd: aspergillus

88
Q

welke verwekkers van niet hematogene osteomyelitis bij ernstig letsels aan botten en weke delen

A

cl. welchii en cl. tetani

89
Q

septische artritis waar komt het voor en incidentie

A

septische artritis komt vooral voor bij kinderen onder 5 met >50% bij kinderen onder 2
het speelt in de grote gewrichten heup en knie

90
Q

klinische presentatie van septische artritis

A

koorts/irritantie
bonnetse stand: met gewricht in lichte flexie
pijn aan ledemaat (bvb tijdens verschonen)

91
Q

Kocher criteria

A

voor inschatting van kans op septische artritis
1. niet belasten op aangedane ledemaat
2. BSE > 40
3. koorts > 38,5
4. leukocyten >12
99% bij 4 punten

92
Q

behandeling van septische artritis

A

er dient direct een drainage van gewricht plaatsvinden
dan een kweek afgenomen
dan gestart met ab (minimaal 4 weken)

93
Q

Callusweefsel

A

ontstaat natuurlijk na een fractuur tijdens de genezing vanuit kraakbeen/hematoom
is nog wild en onrijp: kan lijken op een tumor
communicatie met patholoog is daarom erg belangrijk

94
Q

meest voorkomende bot maligniteit bij babys, kinderen, tieners, volwassenen

A

babys; neuroblastoom
kinderen 5-10: ewing sarcoom
tieners: osteosarcoom
> 50: metastase, lymfoom, myeloom

95
Q

conventionele röntgenfoto bij buttumoren

A

> 90% van alle bottumoren kunnen geclassificeerd worden op basis van een foto
foto moet in twee richtingen gemaakt zijn en niet ouder zijn dan 10 dagen

96
Q

waarom niet gelijk een biopt nemen bij verdenking op bottumor

A

de architectuur van de tumor wordt verstoord
patholoog kan dan soms geen definitieve uitspraak doen over de diagnose
beeldvorming is dus belangrijk

97
Q

waar zijn chondroblastomen typisch gelokaliseerd

A

bij kinderen bij de epifysairschijf

98
Q

waar zijn reusceltumoren vooral

A

uiteinden van de lange pijpbeenderen

99
Q

Periostale reacties op bottumoren

A

bij benigne langzaam groeiende tumor heeft het periost de tijd om solide bot te vormen tegen de rand van de tumor
bij snelgroeiende tumor is dit niet mogelijk en ontstaat er
- lamellair bot (als uienschil)
- codmans triangle
- sunburst

99
Q

welke typen botdestructie zijn er

A

geografisch begrens
moth eaten
permeatief

100
Q

aanvullende beeldvorming bij bottumoren

A

CT en MRI bij het inplannen van operaties
MRI voor ontdekken van skipmetastasen (aan andere kant van gewricht)
nucleair onderzoek voor metastasen
pas na voldoende beeldvormend onderzoek een biopt

101
Q

waarvoor moet worden uitgekeken bij een botbiopt

A

niet door spier heen: dit kan een entmetastase veroorzaken

102
Q

3 stadia van jicht

A
  1. asymptomatische hyperuricaemie: verhoogd urinezuur in bloed en/of urine maar nog geen aanvallen (dit is nog geen jicht)
  2. acute jicht met aanvallen vaak mono articulair
  3. chronische jicht vaak polyadrticulair
103
Q

verschil tussen mens en dier als het gaat om jicht

A

purines (uit DNA en het dieet) worden omgezet in urinezuur. Dieren hebben het enzym uricase wat uraat omzet in allantoïne dat makkelijk kan worden uitgeplast. Mensen hebben dit enzym niet.

104
Q

voorkeursgewricht van jicht

A

grote teen MTP1

105
Q

activatie van het immuunsysteem bij jicht

A

granulocyten nemen uraatkristallen op en vormen een fagolysosoom dat het uraat niet kan verteren en uiteindelijk uiteen knapt. er komen lysosomale enzymen vrij die zorgen voor een heftige ontstekingsreactie

106
Q

klinische presentatie van acute jichtaanval

A
  • BSE, CRP verhoogd, koorts, eukocytose
  • pijn, minder beweeglijk
  • roodheid (bij reuma meestal geen roodheid)
    meten van urinezuurconcentratie tijdens aanval heeft geen zin kan normaal zijn
    een acute jichtaanval is self limiting
107
Q

oorzaak van hyperuricaemie

A

90% veminderde renale excretie
10% overmatige producite
(alcohol zorgt voor allebij)
- nier insufficientie
- alcohol abusus
- medicatie als diuretica

108
Q

hoe kan een acute jichtaanval behandeld worden

A
  • rust en ijs
  • NSAIDs en evt colchicine
  • corticosteroiden oraal of intra articulair
  • evt IL-1 RA
109
Q

indicaties voor behandeling met urinezuurverlagende therapie
en welke mogelijkheden zijn er

A
  • meer dan 3 aanvallen per jaar
  • aanwezigheid van tophi
  • erosieve schade
    minder aanmaak (xanthine oxidase remmers): allopurinol (eerste keus maar niet bij acute jichtaanval, veel interacties)
    meer excretie benzbromaron (maar niet bij lage nierfunctie, uraatstenen of tijdens acute jichtaanval)
110
Q

belangrijke bijwerking allopurinol en benzbromaron

A

eerste half jaar van therapie is er toename van frequentie van jichtaanvallen
om aanvallen op te vangen kunnen cholchicine en NSAIDs worden gecombineerd

111
Q

pseudojicht bijzondehreden radiologisch
voorkeursplekken

A

op radiologische afbeeldingen is er chondrocalcinose te zien (verkalking van kraakbeen)
voorkeursplekken zijn knie en pols (bijna nooit op hand en voet)