Week 4 Flashcards

1
Q

Wat is het compartimentsyndroom?

A

Door schade, o.a. tgv trauma, kunnen spieren zwellen en gevangen raken in hun eigen (osteofasciaal) compartiment. Dit kan leiden tot necrose van de betreffende spiergroepen. Onverklaarbare hevige pijn staat voorop.
Bij vroeg ingrijpen kan door operatief ingrijpen irreversibele schade voorkomen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke druk moet overschreden worden voordat van een compartimentsyndroom gesproken wordt?

A

De capillaire perfusiedruk. Weefseldruk> capillaire perfusiedruk (+/- 30 mmHg). Als gevolg raakt de circulatie en functie van de weefsels, m.n. spieren en zenuwen, gecompromitteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar komt compartimentsyndroom het vaakst voor?

A

In afnemende frequentie van voorkomen: Onderbeen - Onderarm - Hand - Voet - Bovenbeen - Bovenarm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de meest voorkomende oorzaak van een compartimentsyndroom?

A

Fracturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe ontstaat het compartimentsyndroom?

A
  1. Als weefseldruk> perfusiedruk, raakt de perfusie van spieren en zenuwen in het compartiment gecompromitteerd met ischemie als gevolg.
  2. Skeletspieren reageren door histaminen uit te scheiden die de vasculaire permeabiliteit doen toenemen. Plasma lekt uit de capillairen en de bloedviscositeit neemt toe met relatief ‘sludgen’ van de erythrocyten in de kleine capillairen, waardoor de ischemie verder toeneemt.
  3. De myocyten lyseren en de extracellulair vrijgekomen myofibrillaire proteïnen vormen osmotisch actieve partikels die water onttrekken aan het arteriële bloed dat het compartiment binnenstroomt, zodat de weefseldruk verder stijgt. De stijgende weefseldruk comprimeert de veneuze en lymfatische afvloed zodat de weefseldruk nog verder stijgt. De verminderde weefselperfusie verergert de spierischemie en dientengevolge het oedeem.
  4. Gaat door tot volledige tamponade van het compartiment
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de kritische tijd waarna irreversible spierschade (necrotisering) optreedt bij het compartimentsyndroom?

A

6-10 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem twee klinische testen die vrijwel bewijzend zijn voor het aanwezig zijn van een compartimentsyndroom

A
  1. Passieve rek van de aangedane spieren: het passief strekken van de vingers/tenen leidt tot volumeverandering van de spieren met drukverhoging in het compartiment en dientengevolge toename van de pijnklachten.
  2. Palpatie van de compartimenten: deze voelen zeer strak gespannen aan en zijn zeer pijnlijk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de symptomen van compartimentsyndroom in volgorde van vroeg naar laat?

A
  1. Extreme pijn, gestoorde 2-puntsdiscriminatie
  2. Paresthesieen
  3. Hypesthesie
  4. Paralyse
  5. Ontbreken arteriele pulsaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke positie van de hand is uiterst suggestief voor de aanwezigheid van een compartimentsyndroom?

A

Intrinsic minus positie (flexie PIP en extensie MCP). Niet gecontraheerde positie intrinsieke handspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de 4 compartimenten van de onderarm?

A
  1. de ‘mobile wad’ van Henry (brachioradialis, extensor carpi radialis brevis en longus).
  2. de oppervlakkige flexoren (flexor carpi radialis, flexor carpi ulnaris, palmaris longus, flexor digitorum superficialis 2 t/m 5, pronator teres);
  3. de diepe flexoren (flexor pollicis longus, flexor digitorum profundus 2 t/m 5, pronator quadratus);
  4. de dorsale extensoren (extensor carpi ulnaris, extensor digitorum communis 2 t/m 5, extensor indicis proprius, extensor digiti minimi, extensor pollicis longus en brevis, abductor pollicis longus)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoeveel compartimenten heeft de hand?

A

10 compartimenten: 3 palmaire interossei, 4 dorsale interossei, adductor pollicis, thenar en hypothenar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de compartimenten van het onderbeen?

A

1 het anterieure compartiment voor dorsiflexie van voet en enkel (tibialis anterior, extensor digitorum longus, extensor hallucis longus, peroneus tertius)
2 het laterale compartiment voor plantairflexie en eversie voet (peroneus brevis en longus)
3 het diepe flexor compartiment voor plantairflexie voet en tenen (tibialis posterior, flexor hallucis longus, flexor digitorum longus)
4 het oppervlakkige flexor compartiment voor plantairflexie voet (gastrocnemius, soleus, plantaris)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke bloedchemiewaarde is het meest belangrijk bij een compartimentsyndroom?

A

In volgorde van belangrijkheid: CPK en myoglobine / ureum en kreatinine / kalium / hemoglobine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bij welke oorzaken van een compartimentsyndroom moet je met name bedacht zijn op gevaarlijk hoge CPK, myoglobine en kaliumspiegels in het bloed?

A

Crushletsel en rhabdomyolyde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de ideale positie van de extremiteit met een compartimentsyndroom?

A

Op het niveau van het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Op welke leeftijd zullen de O-benen van kinderen recht zijn geworden?

A

Tot de leeftijd van één jaar bestaan er genua vara van plusminus 15 graden. De afwijkende stand wordt nog geaccentueerd door exorotatie van de heupgewrichten en een endotorsie in de onderbenen. Zo rond de leeftijd van anderhalf jaar beginnen de benen rechter te worden. Vanaf de leeftijd van 2 jaar ontwikkelen kinderen genua valga, va 6 jaar rechte benen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een bekende oorzaak van persisterende genua vara groter dan 2 jaar of excessieve genua vara?

A

Rachitis, wordt veroorzaakt door een tekort aan actief vitamine D of een ongevoeligheid voor het vitamine D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welk beeldvormend onderzoek is het minst belastend om met grote waarschijnlijkheid een rachitis aan te tonen?

A

PA (postero-anterieure) röntgenfoto van de pols. Er is sprake van verbreding van de metafyse van zowel distale radius als distale ulna. Tevens is er zogenaamde ‘cupping’ van deze metafysen met verbreding van de zone van de groeischijven die veroorzaakt wordt door het uitblijven van goede mineralisatie (enchondrale verbening) aan de metafysaire kant van de groeischijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van dit enkelzijdig genu varum?

A

Ziekte van Blount
Er is een verbeningsstoornis (osteochondrose) van het mediale deel van de proximale tibia resulterend in een varusdeformatie, endorotatie, antecurvatie (de convexiteit ventraal) en in unilaterale gevallen mogelijk verkorting.
De oorzaak is waarschijnlijk multifactorieel. Biomechanische en omgevingsfactoren spelen waarschijnlijk een rol. Eén van de predisponerende factoren is obesitas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe kan de verschuiving van het rotatietraject ten voordele van de endorotatie het beste verklaard worden?

A

Door coxa anteverta: de collumfemorishoek in het sagitale vlak is toegenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe groot schat je de gemiddelde anteversiehoek van het collum femoris op de leeftijd van 1 jaar?

A

35-40 graden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van intoeing gait?

A

-Coxa anteverta
-Endotorsio tibiae
-Voorvoetadductus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zou een verklaring kunnen zijn voor een persisterende endotorsio tibiae?

A

buikslapen waarbij de benen opgetrokken liggen onder het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Benoem de natuurlijke ontwikkeling van de rotatie in de onderbenen

A

Na het tweede levensjaar ontstaat er een fysiologische exotorsie van proximaal naar distaal in het onderbeen van ongeveer 20 graden. Als deze mate van exotorsie niet bereikt wordt is er sprake van endotorsio tibiae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat voor LO kan gedaan worden bij kniebandletsel?

A

Accident & Emergency
▪ Collateral stress testing (varus/valgus): graad 3 letsel bij speling in strekstand, graad 1 of 2 bij speling in flexie
▪ Lachman: in 20 graden flexie de voorste kruisband testen
In theater (under anaesthesia (with other injury treatment)
▪ Anterior and Posterior drawer test
▪ Posterior sag test
▪ Pivot shift
▪ Dial test

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe groot is de kans op artrose na kniebandletsel?

A

4-6 keer vergroot, bij topsporter met letsel 1/3 kans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe goed werkt behandeling van een ACL scheur?

A

Conservatieve behandeling bij ACL letsel werkt bij 49%. 63% operatief komt terug op oude niveau. Prof sporters bijna 100% maar niet zo lang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn de doelen van ACL reconstructie?

A

▪ restore anatomy of the native ligament
▪ restore normal insertion site anatomy
▪ restore normal tensioning pattern
▪ restore normal functioning
▪ prevent secondary lesions

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat voor weefsel wordt gebruikt bij een ACL reconstructie?

A

Donor weefsel of eigen weefsel. Middelste 1/3e kniepees (bij 95% wordt knielen vervelend), hamstringspees, quadriceps pees. In Nl meeste hamstringpees gebruikt (groeit bij 70% terug)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe vaak is een operatie nodig bij kniebandletsel?

A

Anterior cruciate ligament injury (50%)
Posterior cruciate ligament injury (20%)
Lateral collateral ligament injury (99%)
Medial collateral ligament injury (5%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is sportgeneeskunde?

A

Specialisme dat zich richt op het bevorderen, waarborgen en herstellen van de gezondheid van mensen die (willen gaan) sporten en/of bewegen. Ook richt het zich op het door sport en/of bewegen bevorderen en herstellen van de gezondheid van mensen met chronische aandoeningen. Bij beide facetten wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met de specifieke belasting en belastbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn de belangrijkste taken van een sportarts?

A
  1. Blessureconsulten
  2. Preventief Sportmedisch Onderzoek (PSMO)
  3. Teambegeleiding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn blessureconsulten?

A
  • Alle musculoskeletale problematiek in relatie tot sport en/of bewegen voor de (aspirant) sporter
  • Sportarts fungeert als horizontaal specialist
  • Specifieke expertise: peesblessures en spierblessures
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn risicofactoren voor een jumper’s knee?

A
  • Enkel dorsaalflexie ↓
  • Kracht heupextensoren ↓
  • ‘Stijvere landing’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat zijn de doelstellingen van preventief sportmedisch onderzoek (PSMO)?

A

Verschillende doelstellingen
1) Verplicht PSMO voor sportbond of evenement (“keuring”)
2) “Gezondheidscheck”
3) Trainingsadvies
4) Analyse onbegrepen inspanningsgebonden klachten
5) Revalidatie chronisch zieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is het basis van een PSMO?

A
  • Anamnese en standaard LO
  • Longfunctie onderzoek
  • Rust ECG
  • Eventueel aanvullende testen
  • Sportmedische verklaring
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is een rust ECG?

A
  • Screening op meest voorkomende cardiovasculaire ziekten
  • Onderscheid tussen normaal / abnormaal
  • Seattle criteria
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is het omslagpunt bij een PSMO met inspanningstest?

A

Hartslag waarbij lactaat stijgt
 Lactaat uit de vinger / oorlel
 Meting is invasief: priktest
Ademgasanalyse
 Verhouding CO2/O2 opname verandert
 Meer stijging CO2 bij omslagpunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn de kenmerken van inspanningsastma?

A
  • Piepende ademhaling en benauwdheid
  • Moeite met uitademen
  • Tijdens inspanning (vaak al vroeg) of NA
    inspanning
  • Uitlokkende factoren: kou, droge lucht en allergie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat zijn de kenmerken van EILO (inspanningsgeinduceerde laryngeale obstructie)?

A
  • Piepende ademhaling en benauwdheid
  • Moeite met inademen
  • Tijdens inspanning, progressief gedurende inspanning
  • Geen uitlokkende factoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Hoe worden inspanningsastma en EILO gediagnosticeerd?

A

Inspanningsastma: maximale inspanningstest met longfunctie voor EN na
EILO: maximale inspanningstest evt. met laryngoscopie door KNO-arts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoe wordt EILO behandeld?

A
  • Evt. behandeling van gezwollen slijmvliezen
  • Ademhalingstechnieken: van mond- naar neusademhaling, buikademhaling
  • Aanval leren herkennen en ontspanningsoefeningen inzetten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Hoe wordt inspanningsastma behandeld?

A
  • Astmamedicatie
  • Uitlokkende factoren herkennen en vermijden
  • Astma aanval leren herkennen en inspanning tijdig stoppen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat valt onder teambegeleiding?

A
  • Huisartsgeneeskundige problematiek
  • Doping-gerelateerde vraagstukken
  • Prestatiebevordering
  • Voedingsadviezen
  • Communicatie coach-speler-fysio/verzorger
  • Communicatie media
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Welke spieren zijn te zien in de fossa poplitea?

A

Proximaal mediaal: mm. semimembranosus en semitendinosus
Proximaal lateraal: m. biceps femoris
Distaal mediaal: m. gastronemius caput mediale
Distaal lateraal: m. gastronemius caput laterale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat voor gewricht is de knie?

A

Knie is een schuifscharniergewricht. 10 graden rotatie, daardoor maakt een van de condylen van de femur verder draaiing om mediale condyl, laterale meniscus gaat iets naar achter

47
Q

Wanneer gaat de spanning in de kruisbanden omhoog?

A

flexie: spanning achterste kruisband
extensie: spanning voorste kruisband

48
Q

Wat zijn de functies van de meniscus?

A
  • Drukopvang/ verdeling
  • Congruent maken van het kniegewricht
49
Q

Wat is de pes anserinus?

A

Sartorius, gracilis en semitendinosus komen samen, zorgen voor flexie van de knie

50
Q

Welke structuren lopen door de fossa poplitea?

A

Meest oppervlakkige structuur in de fossa politea is de n. tibialis, komt van de n. ischiadicus, daaronder v. poplitea, daaronder a. poplitea

51
Q

Wat zijn de inserties van de m. fibularis/ peroneus?

A

Longus: basis van het os metatarsale I-> pronatie
Brevis: tuberositas van het os metatarsale V-> dorsaalflexie

52
Q

Welke chiasma’s zijn er in het onderbeen?

A

Chiasma crurale: kruising flexor digitorum longus en tibialis posterior
Chiasma plantare: kruising digitorum longus en flexor hallucis longus

53
Q

Welke compartimenten zijn er in het onderbeen?

A
  • Anticus loge: extensoren, n. fibularis profundus. Letsel zorgt voor klapvoet
  • Peroneus loge:, n. fibularis superficialis
  • Diepe flexoren loge: flexoren, n. tibialis
  • Opp. flexoren loge: triceps surae, enige waar geen zenuw in zit
54
Q

Wat doen de zenuwen van het onderbeen?

A

N. saphenous is cutane zenuw been
N. peroneus profundus en superficialis zorgen voor extensie en pronatie
N. tibialis en nn. plantaris medialis en lateralis zorgt voor flexie en supinatie

55
Q

Welke gewrichten zitten in de voet?

A

-Art. talo-cruralis: fibula en tibia met talus. Dorsaal en plantairflexie
-Art. subtalare: talus en calacaneus. Varus of valgus stand, geen echte beweging
-Art. midtarsale (art. calcaneo-cuboidea & art. talo-naviculare): pronatie en supinatie

56
Q

Uit welke bewegingen zijn inversie en eversie samengesteld?

A

Inversie: plantair flexie, supinatie, varus
Eversie: dorsaal flexie, pronatie, valgus

57
Q

Welke ligamenten scheuren bij inversie trauma?

A

Volgorde scheuren bij inversie trauma: lig. talofibulare anterior→ lig. calcaneofibulare→ lig. talofibulare posterior

58
Q

Welke intrinsieke spieren liggen aan de dorsale zijde van de voet?

A

1.m. extensor digitorum brevis
2.m. ext. hallucis brevis

59
Q

Hoeveel spierlagen zitten aan de onderzijde van de voet?

60
Q

Welke structuren gaan door de tarsale tunnel?

A

Wel bloedvaten (itt carpaal), n. tibialis posterior, 3 pezen (flexor tibialis, flexor digitorum, flexor hallicus). Mediale zijde achter mediale malleolus

61
Q

Wat is overbelasting?

A

Na belasting tijdelijk verminderde capaciteit→ herstel→ verbeterde capaciteit. Bij belasting voor einde herstel neemt capaciteit af: overbelasting

62
Q

Hoe meten we belasting?

A
  • Objectief versus subjectief
  • Intern versus extern
63
Q

Hoe bepalen we risico op overbelasting?

A

Verandering in acute to chronic workload ratio→ bij te hoge stijging danger zone

64
Q

Welke factoren zijn belangrijk om overbelasting te voorkomen?

A

-Educatie
-Belasting management
-Oefentherapie

65
Q

Wat is de prevalentie van peesblessures?

A

50-60% van blessures. Piek achillespees 30 dagen voor event

66
Q

Hoe worden peesblessures gediagnosticeerd?

A

Tendinopathie = klinische diagnose
1) Lokale pijn in relatie tot belasting
2) Lokale zwelling
3) Palpatiepijn

67
Q

Wanneer vindt herstel van pezen plaats?

A

Na training eerst minder en dan meer collageen synthese door tenocyten waardoor pees sterker wordt, daarom niet te snel achter elkaar sporten

68
Q

Hoe lang blijven achillespees klachten bestaan?

A

1/3e patienten na jaar nog steeds klachten

69
Q

Hoe wordt achilles tendinopathie behandeld?

A

Opbouwende oefentherapie binnen de pijngrenzen. Load management tot 5 NRPS acceptabel

70
Q

Wat is de thomson test?

A

Thomson test om achillespeesruptuur aan te tonen: normaal bij knijpen in kuitspieren plantairflexie van de voet, bij ruptuur niet

71
Q

Wat zijn de kenmerken van acute hamstringblessures?

A
  • Meest frequent in professioneel voetbal
  • 5 blessures / team / seizoen
  • Recidief hamstringblessures 12-31%
  • Vooral in periode van terugkeer naar sport
  • Associatie met vermoeidheid door overbelasting
72
Q

Hoe worden acute hamstringblessures ingedeeld?

A
  • Graad 1: microscheur
  • Graad 2: scheur
  • Graad 3: scheur helemaal door. 5% acute hamstring blessures. Mn bij gecombineerde buiging heup en strekking knie
73
Q

Hoe worden acute hamstringblessures graad I-II gediagnosticeerd?

A
  • Acute pijn achterzijde bovenbeen
  • Trias van
    1. Aanspanpijn hamstrings
    2. Rekpijn hamstrings
    3. Drukpijn hamstrings
    Gemiddeld time to return to sport 1 maand na blessure, veel spreiding (3-8 weken)
74
Q

Hoe worden acute hamstringblessures graad I-II behandeld

A

Oefentherapie
* Hoeksteen is een opbouwend revalidatieprogramma
* Relevante additionele oefeningen:
->Rompstabiliteit
->Hamstring krachtoefeningen
->Coördinatie / behendigheid

75
Q

Hoe wordt een acute hamstringblessure graad III gediagnosticeerd?

A
  • Gecombineerde buiging heup en strekking knie
  • Forse pijn en soms een ‘knap’ gevoeld
  • Later ook hematoom
  • Kracht leveren hamstrings moeizaam
76
Q

Hoe wordt een acute hamstringblessure graad III behandeld?

A

Conservatief
* Direct revalideren, complicatierisico laag, ervaren functie en pijn niveau vergelijkbaar met operatie
* Minder kracht
Operatief
* Kracht verbetert meer en tevredenheid hoger ten opzichte van conservatief
* Complicatierisico hoger, pijn en functie vergelijkbaar

77
Q

Wat zijn de kenmerken van MTSS (mediaal tibiaal stress syndroom)?

A
  • Klinische diagnose
  • Huidige inzichten: botoverbelasting
  • Eerst microscheurtjes in bot: osteoclasten halen bot weg, duurt even tot osteoblasten het weer opbouwen
  • Load management heel belangrijk
  • Rustige opbouw
  • Hoe hoger de stapfrequentie, hoe lager de kans op MTSS
78
Q

Waaruit bestaat de syndesmose tibia-fibula?

A
  • Lig. tibiofibulare posterior (achterste syndesmose)
  • Lig. tibiofibulare anterior (voorste syndesmoses)
    Functie: stabilisatie van de enkelvork
79
Q

Waaruit bestaat de laterale bandcomplex van de enkel?

A
  • Lig. talofibulare anterior
  • Lig. talofibulare posterior
  • Lig. calcaneofibulare
    Functie
    Geeft beperking in:
  • Inversie
  • Anterieure verplaatsing
  • Endorotatie
80
Q

Waaruit bestaat de mediale bandcomplex van de enkel?

A
  • Lig. deltoideum
    Functie
    Geeft beperking in:
  • Eversie
  • Laterale verplaatsing talus
  • Exorotatie
81
Q

Hoe wordt enkelbandletsel gediagnosticeerd?

A

Anamnese
* Traumamechanisme, pijn
Lichamelijk onderzoek
* Haematoom, instabiliteit
Testen
* Voorste schuifladetest
* Inversie stress test
* Eversie stress test

82
Q

Wat is de voorste schuifladetest?

A
  • Lig. talofibulare anterior
  • Positief als 4mm uitslag
83
Q

Wat is de inversie stress test (Talar tilt)?

A
  • Lig. calcaneofibulare
  • Positief bij uitslag 5-10 graden
84
Q

Hoe wordt enkelbandletsel behandeld?

A
  • Afhankelijk van ernst
  • Zwelling voorkomen: zwachtelen, koelen (ter pijnstilling)
  • Oefenen binnen pijngrens
  • Zware belasting vermijden
  • Eventueel brace
  • Eventueel fysio voor propriocepsis training
  • Cave: chronische instabiliteit
85
Q

Hoe wordt een enkelfractuur gediagnosticeerd?

A

Anamnese
* Traumamechanisme
* Pijn
Lichamelijk onderzoek
* Beoordeel waarschijnlijkheid fractuur tegenover bandletsel met behulp van Ottawa Ankle Rules

86
Q

Wat zijn de Ottawa ankle rules?

A
  1. Een X-enkel is alleen nodig als: er pijn in malleolaire zone is met pijn bij 6 cm posterior edge of tip of lateral malleolus OF pijn bij 6 cm posterior edge of tip mediale malleolus OF voet onbelastbaar
  2. Een X-voet is alleen nodig als: er pijn in middenvoet is met pijn bij basis 5e metatarsale of pijn bij os naviculare OF voet onbelelastbaar
87
Q

Welke foto’s kunnen bij een enkelfractuur gemaakt worden?

A

AP, Mortise (voet iets geroteerd→ bovenste spronggewricht staat congruent anatomisch), lateraal

88
Q

Wanneer wordt een foto van de gehele onderbeen gemaakt bij een enkelfractuur?

A
  • Bij verdenking hoge fibulafractuur foto
    gehele onderbeen
  • Cave Maisonneuve fractuur: fibula breekt door, membrana interossea blijft intact, bij torsie scheuring lig. deltoideum of fractuur mediale malleolus→ krachten door membrana en breken op hoge punt de fibula, hematoom mediaal. Knieonderzoek
  • Cave fractuur basis MT V: indirect letsel aan basis metatarsale V door tractie peroneuspees bij inversie
89
Q

Hoe worden enkelfracturen geclassificeerd volgens Weber?

A
  • A: fibula infra-syndesmotisch, syndesmose intact
  • B: fibula trans-syndesmotisch
  • C: fibula supra-syndesmotisch, syndesmose verscheurd, lig. deltoideum en syndesmose
90
Q

Hoe worden enkelfracturen geclassificeerd volgens Lauge-Hansen?

A
  • Relatie traumamechanisme met fractuurtype: nauwkeuriger dan Weber
  • Stand voet als uitgangspositie: supinatie of pronatie
  • Richting inwerkende krachten (talus t.o.v. tibia): abductie, adductie, exorotatie
91
Q

Hoe wordt een enkelfractuur behandeld?

A
  • Doel: streven naar stabiliteit én naar congruentie
  • Exacte anatomische repositie voorkomt vroege artrose
  • Cave: 1mm laterale verschuiving geeft 40% afname gewrichtsoppervlak
  • Ligamenten even belangrijk voor congruentie als bot!
92
Q

Welke behandelingstechnieken zijn er voor enkelfracturen?

A

-Trekschroef
-Neutralisatieplaat
-Stelschroef: syndesmose herstel
-Zuggurtung
-Fixateur externe

93
Q

Waarom zij kinderfracturen anders dan fracturen op volwassen leeftijd?

A

 Botten zijn elastischer
 Het periost is dikker, steviger en actiever
 Kinderen hebben groeischijven
 Kinderen groeien nog
 Fracturen consolideren sneller
 Kinderen kunnen andersoortig onderliggend lijden hebben

94
Q

Welke soorten botgenezing zijn er na een fractuur?

A

Directe en indirecte botgenezing bij fractuur. Periost gaat direct over tot osteoblastvorming: desmale botvorming. Indirecte botvorming via het hematoom, via tussenstap kraakbeenvorming

95
Q

Wat is een Torus fractuur?

A

Bobbeltje in radius of ulna, periost intact, na 10 dagen volledig hersteld, 2 weken gips. Kinderfractuur

96
Q

Wat is een greenstick fractuur?

A

Incomplete fractuur, cortex en periost breken aan 1 kant schacht. Antebrachium fractuur: radius en ulna. Kinderfractuur

97
Q

Wat is een monteggia fractuur?

A

Ulna breekt of buigt proximaal, radius luxeert distaal

98
Q

Wat is een toddler’s fractuur?

A

 Kinderen 1- 5 jaar oud
 Minimaal trauma
 Wil niet lopen
 Antalgische loop
Subtiele spiraalfractuur van de tibia (niet altijd op rontgen zichtbaar), op controlefoto na 10 dagen periostale reactie zichtbaar

99
Q

Wat is remodeling?

A

 Vierde dimensie van de fractuurbehandeling
 Laatste en langste fase van fractuurgenezing
 Groeischijf en periost zijn verantwoordelijk
 Reageren op veranderingen in positie en inwerkende biomechanische krachten
 Diafysair volgens wet van Wolff

100
Q

Wat is de wet van Wolff?

A

Wet van Wolff: Bij midschacht fractuur in de diafyse is vooral het periost verantwoordelijk voor remodellering. Concave zijde botvorming, convexe zijde (uit elkaar) osteoclast activiteit

101
Q

Wat is de wet van Hunter-Volkman?

A

Wet van Hunter-Volkman: Bij opnieuw belasten bot komt er op ene kant groeischijf meer druk dan op de andere kant. Mechanoreceptoren registreren dit waardoor de ene helft van de groeischijf harder gaat groeien, in richting van beweging. Hoe dichterbij de groeischijf, hoe beter

102
Q

Hoe ontstaan botten?

A
  1. In week 5-7 zwangerschap ontstaan ledemaatknoppen die gaan uitgroeien
  2. Ontstaat primair ossificatiecentrum waaruit de schachten (lange delen van de pijpbeenderen) ontstaan
  3. Secundaire ossificatiecentra: ontstaan pre of post-nataal aan de uiteinden van botten, scheiding tussen de 2 gaat groeischijf vormen tussen epifyse en metafyse
  4. Bloedvaten groeien door, als groeischijf verdwijnt gaan de ossale bloedvaten helemaal doorlopen
103
Q

Wanneer is het skelet volwassen?

A

Secundaire ossificatiecentra clavicula gaat als laatste vastgroeien aan de diafyse, dan volwassen

104
Q

Welke groeischijven zijn het actiefst?

A

Actiefste groeischijven rond de knie (distale femur proximale tibia, zorgen voor 70% van je lengtegroei), bij de arm rond schouder en pols: bij de arm proximale humerus (80%) en distale humerus (20%). Radius distaal 70% en 30% proximaal, ulna ook

105
Q

Uit welke zones bestaat de groeischijf?

A
  1. Zone rustende cellen, altijd aan kant gewricht
  2. Zone van proliferatie (geldrolvorming)
  3. Zone van hypertrofie. Chondroblasten gaan dan onder apoptose, geeft ruimte voor bloedvaten om via de zijkant in te groeien, mesenchymale stamcellen gaan met bloed mee en differentieren tot osteoblasten, vormt osteoid
  4. Zone van gecalcificeerde kraakbeen: osteoid mineraliseert
  5. Zone van ossificatie
106
Q

Welke factoren zijn van invloed op remodeling?

A

 Rest-groeipotentieel van betreffende schijf
 Mate van dislocatie
 Richting van dislocatie
 Afstand tot groeischijf
 Stabiliteit
 Tijd verstreken sinds ongeval

107
Q

Salter-Harris classificatie

A

Letsels van de groeischijf:
- Type I en II: breuk op ossificatiegebied (kant van de metafyse, bij 2 breekt ook stukje metafyse)
- Type III: germinatieve (groeiende) laag gebroken, repositie nodig
-Type IV: germinatieve laag + stukje metafyse
- Type V: niet zichtbaar op foto, beschadiging door crush, pas zichtbaar als bot scheef gaat groeien. Kan ook vroegtijdige sluiting van de groeischijf ontstaan

108
Q

Hoe worden letsels van de groeischijf behandeld?

A

 Bij Salter-Harris type I en II na 7-10 dagen geen repositie meer uitvoeren
 Risico op schade kiemlaag
 Secundaire osteotomie
 Bij S-H type III en IV altijd proberen anatomische reductie uit te voeren

109
Q

Wat is de Langieskold procedure?

A

Benige verbinding tussen metafyse en epifyse kan soms weggehaald worden als het minder dan 20% van het opp van de groeischijf is. Va metafyse benaderd, wegvrezen en stukje vetweefsel plaatsen

110
Q

Hoe kan groei gestuurd worden?

A

Resectie bar en hemi-epifysiodese

111
Q

Wat is een triplane fractuur?

A

Triplane fractuur: in 3 vlakken fractuur, bij transitie kind naar volwassenheid, groeischijf sluit geleidelijk. Met schroeven behandelen, mag door groeischijf heen

112
Q

Wat is de Gustilo-Andersen classificatie?

A

Type I: open # met een wond < 1 cm lang en schoon
Type II: open # met wond > 1 cm zonder uitgebreide weke delen schade, flappen of avulsies
Type III: open segment #, open # met uitgebreide weke delen schade of een traumatische amputatie

113
Q

Welke onderscheid wordt gemaakt binnen Gustilo III?

A

Type IIIa: met weke delen bedekking van de #. 4% infecties
Type IIIb: met perioststripping en blootliggen van bot. 52% infecties, 16% amputaties
Type IIIc: met arterieel vaatletsel, 42% infecties en amputtaies