Week 1 Flashcards

1
Q

Uit welke gewrichten bestaat de schouder?

A

gleno-humeraal
acromio-claviculair
sterno-claviculair
scapulo-thoracaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waaruit bestaat de rotator cuff?

A

Supraspinatus, infraspinatus, teres minor en subscapularis, subacromial bursa (tussen supraspinatis en acromion)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is rotator cuff disease?

A

Non specifieke tendinopathie, partiele of gehele peesscheur of bursitis rotator cuff. Trauma, leeftijd, herhaald gebruik. Scherpe stekende pijn bij bewegingen boven hoofd. Zwakte, verlies beweeglijkheid bij scheuren. Pijn maakt geen onderscheid tussen wel/ geen scheur, atrofie van infraspinatus maakt rotator cuff disease meer waarschijnlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Anamnese rotator cuff disease

A

I. pijn (correlatie met anatomie +/-) cuff (pijn epaulet).
II. functie beperking -verlies ROM (actief) -krachtverlies
Rekening houdend met leeftijd, activiteiten en ontstaan mechanisme (acuut).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke klinische testen kunnen gedaan worden voor rotator cuff disease?

A

Alleen painful arc test (abductie 180 graden, pijn va 60 graden) is bruikbaar als pijntest, lag test kan accuraat full rotator cuff scheur voorspellen, drop arm test verhoogt kans rotator cuff probleem, external rotational resistance test voor supraspinatus en infraspinatus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het verschil tussen mobiliteit vs instabiliteit?

A

Laxiteit voel je (asymptomatisch), instabiliteit onderga je (de klacht, is pathologisch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe vaak komen schouder luxaties voor?

A

1,7% (algehele populatie), piek op leeftijd 16,5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe kan een schouderluxatie getest worden met LO?

A

Apprehension test: arm 90 graden abductie en exorotatie, als patiënt apprehension of pijn uitdrukt is de test positief
Relocation test: minder last als schouder naar achter geduwd.
Anterior release test/ surprise test: bij snel loslaten apprehension en/of pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat voor AO kan gedaan worden bij een schouder luxatie?

A

Röntgen foto
diagnostische injectie (lokaal verdoven)
MRI (gadolinium contrast)
CT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe kan instabiliteit van de schouder ingedeeld worden?

A

TUBS (Traumatic Unidirectional Bankart and Surgery)
->Post-traumatisch, unidirectioneel meest voorkomend met name anterieur > 95 %
AMBRI (Atraumatic Multidirectional Bilateral Rehabilitation and Inferior)
->Geen evidente structurele letsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de DD bij multi-directionele schouder instabiliteit?

A

-hypermobiliteit
-collageen ziekte bijv. Ehlers Danlos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de kenmerken van multi-directionele schouder instabiliteit bij A en LO?

A

A/ minder vaak traumatische origine
minder voorkomend
van laxiteit naar instabiliteit
L.O/ sulcus sign
schuiflade ant &post
apprehension

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de opbouw van schouder revalidatie?

A

Coordinatie-> kracht-> functionele training

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn belangrijke voorspellers van recidiefkans van een schouder luxatie?

A

Leeftijd en aantal structurele afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke laesies kunnen optreden bij een schouderluxatie?

A

Bankart letsel: letsel aan glenoid. Hill-Sachs impressie: letsel aan humerus kop. Door anterieur luxatie. Reversed Hill Sachs bij posterior luxatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de kenmerken van omartrose?

A

Functiebeperking, pijn, nachtpijn, verdwenen gewrichtsspleet, osteofytvorming, extra botvorming, defiguratie. Eerst pijnstilling en therapie, anders secundair gewrichtsprothese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe worden pijpbeenderen gevormd?

A

Mesenchymcellen-> hyaline kraakbeen-> osteoclasten-> verbening (chondrale osteogenese). Via bloed in het midden kraakbeen komen osteoclasten structuur in, calcificeren, blijft groepje chondrocyten aan uiteinden die blijven delen: epifyseerschijf-> groei. Als die aan mediale zijde in apoptose gaan calcificatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke typen gewrichten zijn er?

A

-Junctura synovialis
-Junctura cartilaginea: primair groeischijven, secundair discus intervertebralis
-Junctura fibrosa: bv syndesmose, membrana interossea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe kun je veilig opereren?

A
  • Voorkomen schade aan zenuwen en bloedvaten
  • Internervous plane: vlak tussen 2 spiergroepen die door verschillende zenuwen geinnerveerd worden
  • Voorkomen weefselschade (druk, hitte, tractie): bacterie groeit makkelijk op dode weefsel
  • Minimaal invasief
  • Kennis anatomie
  • Kennis anatomische variaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de functie van fasciae?

A

Fascie barriere voor verspreiding tumoren en infecties. Sluiten aan eind ingreep om verspreiding oppervlakkige infectie naar diep tegen te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de retinaculum patellae?

A

Kapsel knieschijf. Retinaculum loopt door in het periost en zelfs tot in het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de lacertus fibrosus?

A

Aponeurose van de distale biceps: afgeplatte pees die zich aan bot(ten)/ fascie hechten over een breed gebied. Uitloper bicepspees loopt over in de fascie van de flexorenloge met collagene vezels, bedoeld om kracht die biceps op radius uitoefent voort te geleiden naar de flexoren en geeft voorspanning op structuren die ook moeten aanspannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de bursa olecrani?

A

Bursa tussen olecranon en de huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn kenmerken van de meniscus?

A

-Fibrocartiloginair weefsel
-Functies: drukverdeling, vormaanpassing, verdelen synoviale vloeistof, stabiliteitsfunctie in mediolaterale richting
-Deels doorbloed, centrale deel is avasculair en wordt gevoed door de synovia (middelste 2/3e). Bij letsel avasculaire deel geen genezingstendens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke gewrichtsbehandelingen (arthros) zijn er?

A

Arthroscopie: in een gewricht kijken
Arthroplastiek: kunstgewricht
Resectiearthroplastiek: deel gewricht weghalen
Arthrodese: verstijven
Arthrolyse: losmaken
Arthrocentese: gewrichtspunctie
Synovectomie: synoviale membraan wegsnijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke ossale behandelingen zijn er?

A
  • Osteotomie: door“snijden”, doorzagen of - bijtelen
  • Osteosynthese: “verbinden”, 2 botdelen aan elkaar fixeren
  • Verlengen, distractieosteogenese
  • Inkorten
  • Resectie, partieel of geheel (b.v. bij bottumor)
  • Excochleatie (b.v. bij benigne of laaggradige tumoren): uitlepelen
  • Bottransplantatie: homoloog, autoloog
  • Nettoyage (b.v. bij osteomyelitis): schoonmaken
27
Q

Welke peesbehandelingen (tendo) zijn er?

A
  • Hechting
  • Verlenging
  • Nettoyage
  • Vastzetten
28
Q

Welke ligament-behandelingen zijn er?

A
  • Hechting
  • Reïnsertie
  • Reconstructie (b.v. voorste kruisband)
  • Shrinking (b.v. capsular shrinking bij schouderinstabiliteit)
29
Q

Welke fascie behandelingen zijn er?

A
  • Fasciotomie (bij b.v. compartimentsyndroom): insnijden
  • Fasciectomie (bij b.v. fibromatosis palmaris (morbus Dupuytren) of plantaris (Ledderhose syndroom): wegsnijden
  • Fascieplastiek (b.v. Z-plastiek bij fascia lata)
30
Q

Welke bursa behandelingen zijn er?

A
  • Bursectomie
  • Drainage bursa
  • Injectie bursa
31
Q

Welke spierbehandelingen zijn er?

A

Resectie (bij b.v. weke delentumoren of myositis ossificans)

32
Q

Welke zenuwbehandelingen zijn er?

A
  • Decompressie
  • Transpositie
  • Hechting (meestal door plastisch chirurg of neurochirurg)
33
Q

Welke schouderbewegingen zijn mogelijk?

A

Abductie, adductie, anteflexie, retroflexie, endorotatie, exorotatie

34
Q

Welke groepen spieren van de schouder zijn er?

A
  1. Romp à Schouder(blad)
  2. Schouder(blad) à Arm
  3. Romp àArm
35
Q

Welke spieren behoren tot de groep romp-> schouder(blad)?

A

-M. trapezius: origo aan wervelkolom en onderdeel schedel, spinale en acromiale insertie.
-M. serratus anterior
-M. rhomboideus en levator scapulae. Zorgen voor bewegingen en houden mn de scapula op zijn plek
-M. pectoralis minor

36
Q

Welke spieren behoren tot de groep schouder-> arm?

A

-M. supraspinatus
-M. infraspinatus
-M. teres minor (alle 3 insertie tuberculum majus)
-M. subscapularis (insertie tuberculum minus)
-M. deltoideus: 3 origo’s en 1 insertie, zorgt mn voor kracht en bewegingen in ante retroflexie en ab en adductie

37
Q

Welke spieren behoren tot de groep romp-> arm?

A

-Latissimus dorsi
-M. pectoralis major

38
Q

Waar loopt de plexus brachialis?

A

Tussen trapezius, sternocleido en clavicula de plexus brachialis en longtop

39
Q

Hoeveel gewrichten heeft de schouder?

A

2 gewrichten: articulatio acrioclacivularis (AC gewricht) en articulatio glenohumeralis (tussen glenoid en caput humeri)

40
Q

Tot welke eindenuwen leidt de plexus brachialis?

A

Plexus brachialis leidt tot 5 eindzenuwen die naar de arm gaan: musculocutaneus, axillaris, radialis, ulnaris, medianis

41
Q

Hoe verloopt de plexus brachialis?

A

Radices-> radi-> trunci-> divisiones-> vesiculi (medialis, lateralis, dorsalis (ligging tov a. axillaris))-> eindzenuw. N. radialis komt van vesiculis dorsalis dus loopt dorsaal, innerveert triceps. N. medianis gevormd uit vesiculis lateralis en medialis

42
Q

Beschrijf de arteriele vaten van de arm

A

Subclavia-> a. axillaris-> a. brachialis-> splitst in elleboog in ulnaris en radialis

43
Q

Wat zijn de functies van de n. ulnaris?

A

Motorisch:
-M. flexor carpi ulnaris en mediale helft flexor digitorum profundus
-Intrinsieke handspieren (behalve thenar en 2 laterale lumbricalen): 3 hypothenar spieren, 2 mediale lumbricalen, 7 interossei, adductor pollicis, diepe kop flexor pollicis brevis
Sensorisch:
-Mediale 1,5 vingers en bijbehorende palmaire gebied

44
Q

Wat zijn de functies van de n. radialis?

A

Sensorisch:
-Meeste posteriore voorarm, laterale dorsale zijde hand, dorsale opp van de laterale 3,5 vingers (niet vingertoppen)
Motorisch:
-Triceps brachii en extensor spieren in de voorarm

45
Q

Wat zijn de functies van de n. musculocutaneus?

A

Biceps brachii
Brachialis
Coracobrachialis
Sensorisch de anterolaterale voorarm

46
Q

Wat zijn de functies van de n. axillaris?

A

-M. teres minor
-Deltoid
-Sensorisch onderste deel deltoid

47
Q

Wat zijn de functies van de n. medianus?

A

Motorisch:
-Pronator teres, flexor carpi radialis, palmaris longus, flexor digitorum superficialsi
-Flexor pollicis longus, pronator quadratus, laterale helft flexor digitorum profundus
-Thenar spieren, laterale 2 lumbricalen
Sensorisch:
-Laterale handpalm (tak niet door carpaal tunnel)
-Palmaire opp en vingertoppen van de laterale 3,5 vingers

48
Q

Wat zijn klinische toepassingen van DECT voor het skelet?

A
  • Detectie van jicht
  • Metaalartefact reductie
  • Bepaling beenmergoedeem
49
Q

Wat zie je niet goed op MRI?

A

(Kleine) verkalkingen / botfragmentjes

50
Q

Wat kan je minder goed beoordelen met echo?

A
  • Bot (maar fractuur wel soms zichtbaar, oppervlakkig)
  • Lucht
  • Diepgelegen structuren
51
Q

Wat zijn de kenmerken van doorlichting?

A
  • Dynamisch onderzoek van gewrichten
  • Intra-articulaire injectie van medicatie, verdoving (marcaïnisatie, contrastmiddel (arthrografie)
52
Q

Wat voor contrast wordt gebruikt?

A
  • CT jodiumhoudendcontrast
  • MRI gadolinium
53
Q

Wat is extravasatie?

A
  • Contrast loopt niet intraveneus maar extravasaal in de weke delen
  • Risico afhankelijk van hoeveelheid contrast en locatie
  • Meestal self-limiting/resorptie
  • Risico: compartiment syndroom
54
Q

Hoe wordt straling uitgedrukt?

A

Sv. 1 Sv geeft lifetime verhoging van 5%

55
Q

Wat is een mogelijke complicatie van gadolinium?

A

Nefrogene systemische sclerose
* Fibrotische veranderingen in huid en inwendige organen.
* Kan fataal verlopen
* Geen genezing
* Bij voorkeur bij GFR<30 geen Gd.

56
Q

Welke beeldvormingstechniek wordt wanneer gebruikt?

A
  • Rongten/CT/DECT> Dectectie botafwijkingen
  • MRI: Wekedelen/ pezen/ ligamenten/ kraakbeen/ bot-en wekedelentumoren
  • MR arthrografie: Detectie kraakbeen en labrumscheur
57
Q

Wat zijn de kenmerken van corticaal bot?

A

 Compact
 Poreusheid 5-30%
 Minder rek breekt bij > 2% rek
 Kan grotere spanning verdragen
 Breek eerder
 Anisotroop (mechanische eigenschappen richtingsafhankelijk)

58
Q

Wat zijn de kenmerken van spongieus bot?

A

 Open sponsachtig
 Poreusheid 30 – 90%
 Meer rek breekt bij > 7% rek
 Kan geen grote spanning verdragen
 Vervormbaar
 Anisotroop

59
Q

Wat is spanning?

A

F/A (N/m2)

60
Q

Wat voor propriocepsis vindt in spieren en pezen plaats?

A

 Spieren: positie en snelheid
 Pezen: kracht

61
Q

Wat zijn de kenmerken van platgewrichten?

A

 Geschikt voor compressive
 Ongeschikt voor dwarskrachten/afschuiving
 Weinig draaibaar
 Geschikt voor grote buigende momenten
In de voet, wervelkolom, sacro-iliacale gewricht

62
Q

Wat zijn de kenmerken van bolgewrichten?

A

 Minder geschikt voor buigend moment: grotere momentarm om dit nadeel te overwinnen
 Gewoonlijk zeer draaibaar
 Geschikt voor grote dwarskrachten (heft weerstand tegen afschuiving)
 Mobilisatie door buigend moment
Heupgewricht, schoudergewricht

63
Q

Wat is een moment?

A

 Een maat voor het rotatie-effect van een kracht.
 Een kracht op een afstand van een rotatie punt.

64
Q

Welke krachten zijn er in het lichaam?

A

 Compressiekracht
 Trekkracht
 Afschuifkracht