Week 4 Flashcards

1
Q

Primair EU-recht (5)

A

○ Basisverdragen
○ Wijzigingsverdragen
○ Toetredingsverdragen
○ Protocollen
○ Algemene beginselen en fundamentele rechten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Basisverdragen

A
  • VEU, ondertekend in Maastricht (1992)
  • VWEU, oorsprong in EEG-Verdrag, Rome (1957)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Handvest voor grondrechten

A
  • Oorspronkelijk maakte het Handvest deel uit van de Europese Grondwet -> werd er weer uitgehaald in Verdrag van Lissabon -> handvest kreeg wel “dezelfde juridische waarde als de Verdragen” (art. 6 lid 1 VEU).
  • Art. 51 lid 1 Handvest: van toepassing op de instellingen, organen, instanties EU en op de lidstaten wanneer zij het Unierecht toepassen.
  • Art. 52 lid 3 Handvest: rechten in het handvest die corresponderen met rechten in het EVRM moeten op dezelfde manier worden uitgelegd, maar het handvest mag ook méér bescherming bieden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Algemene Rechtsbeginselen

A

Grondrechten zijn niet alleen neergelegd in het Handvest, maar vormen tegelijkertijd algemene beginselen van Unierecht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Secundair EU-recht

A
  • Opgedeeld tussen ‘wetgevingshandelingen’ en ‘niet-wetgevingshandelingen’.
  • Naar vorm: verordeningen, richtlijnen, besluiten, internationale overeenkomsten en soft law.
  • Naar procedure: wetgevingshandelingen en niet-wetgevingshandelingen (delegatie/implementatie/sui generis).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Verordeningen

A
  • Algemene regeling die een groot, onbepaald aantal gevallen of personen bestrijkt.
  • Zijn verbindend (geen afwijkingen), rechtstreeks toepasselijk (mogen niet in nationaal recht worden omgezet) in al hun onderdelen.
    > Zowel horizontaal als verticaal rechtstreekse werking (mits voldoende duidelijk, nauwkeurig en onvoorwaardelijk): inroepbaar tegen de overheid én private partijen.
  • Overschrijfverbod: lidstaten mogen verordeningen niet implementeren in hun nationale recht.
    > Voornamelijk omdat de oorsprong van de regel minder duidelijk wordt, waardoor de rechtszekerheid in het gedrang komt.
  • Soms zijn aanvullende regels nodig voor toepassing op lidstatelijk niveau.
  • Verordening is bindend vanaf de datum van publicatie in het Publicatieblad van de EU.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Richtlijnen

A

> Juridisch bindende handelingen.

  • Implementatieverplichting: op nationaal niveau moeten regels worden vastgesteld om de doelen van een richtlijn te verwezenlijken.

> Je beroept je als burger in eerste instantie niet op een richtlijn, maar op de nationale regelgeving die de verplichtingen van de richtlijn omzet in nationaal recht.

  • Nationale autoriteiten genieten een zekere vrijheid om vorm en middelen te kiezen; Resultaatverbintenis.
  • Krijg gemiddeld een termijn van 2 jaar om tot implementatie over te gaan > pas na het verstrijken van die termijn kunnen natuurlijke en rechtspersonen zich erop beroepen!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Besluiten

A
  • Ook verbindend -> indien adressanten vermeld, alleen zij verbindend.
  • Verschil met verordening: besluiten spitsen zich vaak toe op een concreet geval (individuele persoon of situatie).
  • Hoeven ook niet te worden omgezet in nationaal recht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Internationale overeenkomsten

A

> Overeenkomsten sluiten met andere landen en organisaties.

  • Zijn bindend voor de Unie en de lidstaten (art. 216 VWEU).
  • Staan in de hiërarchie der normen onder het primair Unierecht, maar boven het secundair Unierecht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Soft law

A
  • Handelingen van de instellingen, niet verbindend.
    > Voorbeelden: aanbevelingen, adviezen, mededelingen, resoluties, verklaringen. Bieden ambtenaren steun bij het toepassen van bindende Europese regels.
  • Hoewel niet bindend, wel veel invloed.
  • Kritiek: vele beleidsdocumenten kunnen raken aan beleidsterreinen waar de Unie niet per se bevoegdheid bezit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verordening: strekking, verbindend, toepassing

A

Strekking: algemene strekking.

Verbindend: in al haar onderdelen.

Toepassing: rechtstreeks toepasselijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Richtlijn: strekking, verbindend, toepassing

A

Strekking: algemene strekking.

Verbindend: ten aanzien van het behalen resultaat.

Toepassing: vereist omzetting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Besluit: strekking, verbindend, toepassing

A

Strekking: regelt concreet geval.

Verbindend: in al haar onderdelen.

Toepassing: rechtstreeks toepasselijk op situatie of persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

“Kan de Europese Unie zomaar over eender welk maatschappelijk vraagstuk secundair recht in het leven roepen?”

A

Om de doelstellingen van de Unie te kunnen verwezenlijken, geven de Unieverdragen de instellingen de mogelijkheid om regelgeving aan te nemen.

> Echter, de Unie heeft enkel die bevoegdheid die haar in de verdragen zijn toegekend.

> Bevoegdheden die niet aan de Unie zijn overgedragen blijven bij de Lidstaten.

De Unie is geen soeverein land -> zij heeft geen “Kompetenz Kompetenz”.

> Zonder bevoegdheid kan de Unie niet handelen -> doen zij dit wel dan handelt ze “ultra vires”.

> Dit is het beginsel van attributie of toegekende bevoegdheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Van Gend & Loos:

A

De Europese Economische Gemeenschap vormt in het volkenrecht een nieuwe rechtsorde ten bate waarvan de staten, zij het op een beperkt terrein, hun soevereiniteit hebben begrensd en waarbinnen niet slechts deze Lidstaten, maar ook hun onderdanen gerechtigd zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Arranyosi & Calderaru

A

Het attributiebeginsel is ook de verklaring dat het Handvest (in tegenstelling tot het EVRM dat de verdragspartijen bindt in al hun handelen als soevereine staat) alleen van toepassing is op het handelen van de Lidstaten wanneer zij EU recht toepassen, of liever gezegd: wanneer zij binnen het toepassingsbereik van het Unierecht handelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Het begrip ‘rechtsbasis’ (5)

A
  1. Bestaan van bevoegdheid.
  2. Karakter van de bevoegdheid: exclusief, gedeeld of ondersteunend.
  3. Zwaartepunt (Tabaksreclame, Gegevensbewaring).
  4. Type instrument (Richtlijn, Verordening, Besluit).
  5. Beslissingsprocedure
    - Gewone/bijzondere wetgevingsprocedure.
    - Welke actoren.
    Welke stemverhoudingen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Besluitvorming Europese Raad

A
  • Kan niet-wetgevende besluiten nemen, enige mogelijke bindende output.
  • Bij consensus (art. 15 lid 4 VEU).
  • Met hoge uitzondering gekwalificeerde meerderheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Besluitvorming Raad van Ministers

A
  • Besluit bij gekwalificeerde meerderheid (op basis van een wetgevingsprocedure).
  • Voorwaarden benodigde kwalificatie (art. 16 lid 4 VEU).
  • Ioanninaformule: deze formule bepaald dat ook al is de minderheid te klein om een besluit te blokkeren dat er eerst nog wel verder onderhandeld moet worden, moet het marginaliseren van de kleinere landen voorkomen.

> Soms gelden afwijkende berekeningswijzen (72% van de leden is een gekwalificeerde meerderheid waarbij de bevolking ten minste 65% van de EU-bevolking omvat, in plaats van 55%).

  • Bij consensus kan ook. Bij unanimiteit is tegenwoordig de uitzondering.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

COREPER II, COREPER I en Raad van Ministers

A

COREPER II: ambassadeurs (“permrep”/PV): bijv. economische en financiële zaken, buitenlandse betrekkingen.

COREPER I: vice-ambassadeurs: bijv. milieu, sociale zaken, verkeer.

Raad van Ministers: - roulerend voorzitter, vakministers (12 formaties). - A-punten - hamerstukken, ongeveer 2/3.
- B-punten - discussiepunten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Gekwalificeerde meerderheid (‘QMV’) (art. 16 (3) VEU).

A

= minstens 55% leden (minstens 15) die minstens 65% bevolking Unie uitmaken, waarbij een blokkerende minderheid uit tenminste 4 leden moet bestaan.

> De achterliggende gedachte is dat een aantal grote lidstaten niet de besluitvorming kan blokkeren.

22
Q

Stemmen tenzij anders in de Verdragen is bepaald:

A
  • Unanimiteit = iedereen stemt voor (‘onthouding’ geen beletsel (art. 238 (4) VWEU)).
    -> voorbeeld: toetreding (art. 49 VEU), bepaalde thema’s binnen JBZ.
  • Meerderheid = meerderheid van leden (50% + 1) (art. 238 (1) VWEU)).
    -> voorbeeld: procedurele zaken; verzoek studie Commissie.
23
Q

Enkele caveats bij gekwalificeerde meerderheid (Ionnina-formule, aangepaste formule en noodremprocedure)

A

Ionnina-formule op vraag van leden die 55% bevolking of die 55% lidstaten vertegenwoordigen nodig voor een blokkerende minderheid (art. 4 Verklaring no. 7 bij de Verdragen): ‘verder praten’.

Aangepaste formule van Art. 238 (2) en (3) VWEU indien de Raad niet beslist of voorstel van de Commissie en/of niet alle lidstaten deelnemen aan de stemming.
-> voorbeeld: besluiten m.b.t. economisch beleid van een lidstaat (art. 1212 (4) VWEU); besluiten m.b.t. ‘overheidstekorten’ (art. 126 (13) VWEU).

Noodremprocedure indien de Verdragen in die mogelijkheid voorzien: ‘schorsing binnen Raad’.
-> voorbeeld: vaststellen Richtlijnen m.b.t. minimumvoorschriften inzake bijzonder zware criminaliteit met grensoverschrijdende dimensie (art. 83 (3) VWEU).

> Eigenlijk altijd op zoek naar consensus -> stemmen is de uitzondering.

24
Q

Besluitvorming Europese Commissie

A
  • College van Eurocommissarissen komt wekelijks bijeen.
  • Art. 250 VWEU: voorstellen kunnen met gewone meerderheid worden aangenomen.
    > In de realiteit vaak bij consensus.
  • Concepthandeling wordt van tevoren vrijgegeven (greffe), als niemand er de eerstvolgende meeting over wil vergaderen wordt het als officieel voorstel naar de overige instellingen gestuurd.
25
Q

Besluitvorming Europees Parlement

A
  • Naar buiten gericht besluit: een verzoek aan de Commissie om met een ontwerp voor een wetgevingshandeling te komen.
  • Besluitvorming is met een gewone meerderheid.
  • Reglement van orde bevat regels over het quorum, minimaal aantal Europarlementariërs dat aanwezig moet zijn voor de stemming.

> Ministens 4 lidstaten moeten tegen stemmen voor blokkerende grens.

26
Q

Gewone meerderheid (art. 231 VWEU)

A

= 50% van de uitgebrachte stemmen + 1.

> Daarbij moet men wel het vereiste aanwezigheidsquorum halen, i.e. wanneer 1/3e van de EP leden in de vergaderzaal aanwezig is (EP Reglement van Orde).

27
Q

art. 231 VWEU Tenzij anders in de Verdragen bepaald (absolute en bijzondere meerderheid)

A
  • Absolute meerderheid = 50% + 1 van het totale aantal leden.
    -> voorbeeld: toelating nieuwe Lidstaat (art. 49 VEU).
  • Bijzondere meerderheid = 2/3e van de uitgebrachte stemmen, dewelke een meerderheid van het EP vertegenwoordigt.
    -> voorbeeld: motie van afkeuring Europese Commissie (art. 234 VEU).
28
Q

2 wetgevingsprocedures (art. 289 VWEU)

A
  1. Gewone (‘codecisie’), beschreven in art. 294 VWEU.
  2. Bijzondere.
29
Q

Gewone Wetgevingsprocedure (art. 289, lid 1 VWEU)

A

De gewone wetgevingsprocedure behelst de vaststelling van een verordening, een richtlijn of een besluit, door het Europees Parlement en de Raad tezamen, op voorstel van de Commissie -> deze procedure wordt beschreven in art. 294 VWEU.

30
Q

Bijzondere Wetgevingsprocedure (art. 289, lid 2 VWEU)

A

In de bij de Verdragen bepaalde specifieke gevallen bestaat een bijzondere wetgevingsprocedure in de vaststelling van een verordening, een richtlijn of een besluit door het Europees Parlement met deelname van de Raad, of door de Raad met deelname van het Europees Parlement.

31
Q

Gewone en speciale wetgevingsprocedures

A
  • Er is maar één gewone procedure; er zijn meerdere speciale wetgevingsprocedures.
  • Bij de gewone wetgevingsprocedure staan de Raad en het Europees Parlement op voet van gelijkheid met elkaar (co-decisie/medebeslissing).
  • Bij een speciale wetgevingsprocedure is de rol van een van de twee beperkter: bijv. enkel instemming of raadpleging.
32
Q

Gewone Wetgevingsprocedure (5)

A
  1. De Commissie stelt voor, het Parlement en de Raad beslissen.
  2. De procedure kent drie lezingen.
  3. In elk van de lezingen kan het voorstel worden aangenomen.
  4. In de praktijk voorafgegaan door “trilogen”.
  5. Door trilogen wordt veel wetgeving al in eerste lezing aangenomen.

Voorstel commissie
Eerste lezing:
- Parlement keurt goed of amendeert.
- Raad keurt standpunt Parlement goed
-> voorstel aangenomen
- Raad wijzigt standpunt Parlement
-> tweede lezing.

Tweede lezing
- Parlement keurt standpunt Raad goed -> voorstel aangenomen.
- Parlement wijst standpunt Raad af -> voorstel afgewezen.

  • Parlement wijzigt standpunt Raad -> Raad en Commissie beoordelen wijzigingen.
  • Raad keurt alle wijzigingen goed -> voorstel aangenomen.
  • Raad keurt niet alle wijzigingen goed -> bemiddelingscomité komt bijeen.

Bemiddeling
Bemiddelingscomité: vertegenwoordigers Raad en Parlement (gelijk aantal).

  • Binnen 6 weken compromistekst -> voorstel gaat naar derde lezing.
  • Binnen 6 weken geen compromistekst -> voorstel afgewezen.

Derde lezing
- Parlement en Raad keuren compromistekst binnen 6 weken goed -> voorstel aangenomen.
- Parlement en Raad keuren compromistekst af of nemen geen tijdig besluit -> voorstel afgewezen.

33
Q

De Commissie is een belangrijke speler tijdens het wetgevingsproces (5)

A
  1. Principe: exclusief initiatiefrecht (art. 17, lid 2 VWEU).
    - Mogelijkheden tot ‘verzoek’: het Parlement (art. 225 VWEU), de Raad (art. 241 VWEU), de burgers (art. 11, lid 4 TEU).
  2. Uitzondering: wanneer expliciet bepaald in Verdragen (art. 289, lid 4 VWEU).
    - Art. 76 VWEU: een vierde van de lidstaten mag voorstellen doen op het gebied van samenwerking binnen het strafrecht en politie.
  3. Indien de Commissie negatief adviseert over voorgestelde wijzigingen aan haar voorstel moet de Raad in tweede lezing unaniem beslissen (art. 294, lid 9 VWEU).
  4. Neemt deel aan het bemiddelingscomité (art. 294, lid 11 VWEU).
  5. Mag haar voorstel op elk punt van het wetgevingsproces intrekken!
34
Q

Triloogmethode

A

Commissie, Parlement en de Raad komen bijeen om overeenstemming te bereiken over een tekst.

> Zo hoeft het niet verder te gaan dan de Eerste lezing.

> Maar veel kritiek op deze methode, want het gebeurt vaak achter gesloten deuren. Geen transparantie.

35
Q

Bijzondere Wetgevingsprocedure

A

De rol van het Europees Parlement (democratische legitimatie) is met elke verdragswijziging belangrijker geworden. Co-decisieprocedure, ingevoerd in Maastricht, is sinds Lissabon de standaardprocedure.

Toch zijn er nog altijd beleidsterreinen die gevoelig liggen en waar de lidstaten (vertegenwoordigd in de Raad) het liever zelf voor het zeggen hebben. De rol van het Parlement blijft dan beperkt tot instemming (ja/nee) of raadpleging.

36
Q

Roquettes Frères

A

Als er staat dat de Raad het Parlement moet raadplegen, dan moet het dat ook daadwerkelijk doen. Zo niet, dan is er een procedureel gebrek dat tot vernietiging door het Hof van Justitie kan leiden.

37
Q

Eerste en tweede variant bijzondere wetgevingsprocedure

A

Raad stelt secundair EU-recht vast met deelname van het Parlement, of andersom.

Eerste variant: Raad kan het Parlement raadplegen, Parlement mag advies uitbrengen. Maar de Raad hoef dit advies niet te volgen.

Tweede variant: De goedkeuringsprocedure. Parlement moet ja of nee zeggen tegen een voorstel van de Raad. Zonder goedkeuring kan de Raad niet met het voorstel verder.

38
Q

Niet-wetgevingsprocedures

A

> Als het niet tot stand komt via de gewone of bijzondere wetgevingsprocedure.
- Verdeeld in: gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.

> Gedelegeerde handelingen: bedoeld om wetgevingshandeling aan te vullen/wijzigen op niet-essentiële punten.

  • Bedoeld om uniforme voorwaarden te formuleren voor de implementatie van bindende handelingen.
  • Uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen komen tot stand op basis van ‘comitologie’; ingewikkeld systeem waarbij de Commissie in samenspraak handelt met comités van nationale experts
39
Q

Verschil wetgevingshandelingen en niet-wetgevingshandelingen

A

Wetgevingshandelingen: betreffen die instrumenten die op basis van een wetgevingsprocedure worden vastgesteld.

Niet-wetgevingshandelingen: betreffen die instrumenten die niet op basis van een wetgevingsprocedure worden vastgesteld.

40
Q

Wat zijn de 3 niet-wetgevingshandelingen?

A
  1. Delegatiehandelingen
  2. Uitvoeringshandelingen
  3. Sui generis handelingen
41
Q

Delegatiehandelingen (art. 290 VWEU)

A
  1. In een wetgevingshandeling kan aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van de wetgevingshandeling. [vergelijk: AMvB naar Nederlands recht]
  2. […] Essentiële onderdelen van een gebied worden uitsluitend bij een wetgevingshandeling geregeld en kunnen derhalve niet het voorwerp zijn van bevoegdheidsdelegatie.
42
Q

Uitvoeringshandelingen (art. 291 VWEU)

A
  1. De lidstaten nemen alle maatregelen van intern recht die nodig zijn ter uitvoering van de juridisch bindende handelingen van de Unie.
  2. Indien het nodig is dat juridisch bindende handelingen van de Unie volgens eenvormige voorwaarden worden uitgevoerd, worden bij die handelingen aan
    de Commissie […] uitvoeringsbevoegdheden toegekend.

Dit doet de Commissie in de regel meestal in samenspraak met comités bestaande uit nationale experts (“comitologie”)

43
Q

Sui generis handelingen

A

Niet-wetgevingshandelingen die noch delegatiehandelingen, noch uitvoeringshandelingen zijn.

> Voorbeelden:
- Boetes voor ondernemingen uit een kartel (Art 103 VWEU).
- Vaststelling lijst van Raadsformaties (Art 16, lid 6 VEU juncto Art 236 VWEU).
- Beperkende maatregel (‘sancties’) (Art 29 VEU juncto Art 215, lid 2 VWEU).

44
Q

In titel wordt duidelijk om welke wetgeving het gaat:

A

· “Gedelegeerde Verordening van de Commissie” = Delegatiehandeling (niet-wetgevingshandeling).

· “Uitvoeringsbesluit van de Commissie” = Uitvoeringshandeling (niet-wetgevingshandeling).

· “Richtlijn van het Parlement en de Raad” = Wetgevingshandeling (gewone procedure).

· “Besluit van de Europese Raad” = Niet-wetgevingshandeling (sui generis). -> ‘Europese Raad’

45
Q

Voorwaarden voor geldigheid (5)

A
  • Voor een geldige rechtshandeling moet de EU de bevoegdheid bezitten om op het betreffende terrein te handelen.
    > EU functioneert op basis van het beginsel van geattribueerde bevoegdheden -> competenties die niet aan de Unie zijn toebedeeld, blijven rusten bij de lidstaten.
  • En een toegewijde bepaling moet altijd met voorrang worden toegepast (lex specialis).
  • Art. 2-6 VWEU -> aard van competenties aan de Unie verleend.

Geldigheidsvoorwaardes:
1. Geen strijd met hoger recht: een aan te nemen rechtshandeling mag niet in strijd komen met een rechtshandeling van hogere orde.

  1. Toereikende motivatie: moet altijd verantwoording worden afgelegd waarom het onderwerp gereguleerd moest worden en toelichting op de gekozen vorm wanneer de onderliggende rechtsbasis niet expliciet één type voorschreef.
  2. Publicatie: Europese regelgeving bezit pas geldigheid als die openbaar is gemaakt.
  3. Subsidiariteit: de EU moet niet nodeloos onderwerpen moeten willen reguleren.
  4. Proportionaliteit: een bepaling in de Verdragen mag niet opgerekt worden.
46
Q

Subsidiariteitsbeginsel

A

Art. 5, lid 3 VEU
- Op gebieden die niet exclusief zijn, handelt de Unie slechts wanneer en voor zover de doelstellingen niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar door de omvang of gevolgen beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt.

  • Uitoefening van een bevoegdheid.
  • Besluiten zo dicht mogelijk bij de burger nemen. Dit beginsel beschermt ook de bevoegdheden van deelstaten in federaties, en lokale overheden.

Art. 5 lid 3 VEU jo. Protocol Nr. 2
- Nationale parlementen zien toe op de naleving van het beginsel van subsidiariteit.

  • Voor alle voorstellen: Gele Kaart (1/3e van de Parlementen tegen).
    > Commissie: moet zijn voorstel heroverwegen; kan het vervolgens behouden, wijzigen of afvoeren en moet daarbij diens keuze motiveren.
  • Voorstellen in kader gewone wetgevingsprocedure: Oranje Kaart (1/2e van de Parlementen tegen).
    > Commissie: moet zijn voorstel dan heroverwegen; kan het vervolgens behouden, wijzigen of afvoeren en diens keuze motiveren. Bij keuze tot behoud voorstelen moeten het EP en de Raad zich hierover uitspreken.
47
Q

Evenredigheidsbeginsel

A

Art. 5, lid 4 VEU
- De inhoud en vorm van het optreden van de Unie gaan niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken.

  • Uitoefening van een bevoegdheid; van toepassing op alle soorten bevoegdheden (dus ook exclusieve bevoegdheden!).

Het optreden moet met name:
1. geschikt zijn voor het bereiken van het uiteindelijke doel;
2. noodzakelijk zijn voor het bereiken van het uiteindelijke doel; en mag
3. voor individuen geen lasten opleveren die buitensporig zijn in verhouding tot het uiteindelijke doel (evenredigheid in enge zin).

Let op: Geen controlerende rol voor nationale parlementen (Protocol nr. 2.)

48
Q

Rechtsbasis (art. 5 VEU): attributiebeginsel, subsidiariteitsbeginsel, evenredigheidsbeginsel

A
  • Attributiebeginsel: bevoegdheden die zijn toegekend -> wat mag de Unie doen. (lid 2).
  • Subsidiariteitsbeginsel: niet door lidstaten centraal, regionaal -> wanneer de Unie het mag doen. (lid 3).
  • Evenredigheidsbeginsel: niet verder dan nodig -> hoe de Unie het moet doen. (lid 4).
49
Q

Instrumenten van de Unie -> art. 288 VWEU: verordeningen, richtlijnen, besluiten

A
  • Verordeningen: wordt niet omgezet in nationale wetgeving, werkt rechtstreeks door.
  • Richtlijnen: moeten worden omgezet in nationale wetgeving, mogen zelf weten hoe ze dit in hun nationale wetgeving doen -> resultaatsverplichting.
  • Besluiten: specifiek voor een bepaald individu/groep.
50
Q

Gewone en bijzondere wetgevingsprocedure (werkgroep uitleg)

A

Gewone wetgevingsprocedure (art. 289 lid 1 VWEU)
* EC -> EP -> Raad

Bijzondere wetgevingsprocedure (art. 289 lid 2 VWEU)
* Parlement en Raad kunnen geen wijzigingen inbrengen.

> “Advies van het Europees Parlement” -> bijzondere wetgevingshandeling.

51
Q

Belang EU-Handvest

A

EU-Handvest even belangrijk als primaire verdragen -> zorgt ervoor dat het Handvest de Europese instellingen en bepaalde lidstaten aan bepaalde grondrechten bindt. Dit doen ze omdat de Europese Unie geen lid is van het EVRM.

Art. 51 lid 1 Handvest zegt wie zich moet houden aan Handvest -> instellingen en lidstaten als zij unierecht ten uitvoer brengen.

EVRM is een ondergrens. Handvest moet minstens aan rechten van EVRM doen -> art. 52 lid 3 Handvest.