Week 4 Flashcards

1
Q
  1. Casus: komende drie vragenDe huisarts ziet een patiënte met hartklachten op het spreekuur. De vrouw is 72 jaar. Zij heeft al enige maanden een samensnoerend gevoel op de borst met uitstraling naar de binnenzijde van de linker arm, vooral als zij zich meer dan normaal inspant. Als zij de inspanning staakt of vermindert dan zakken de klachten binnen een minuut af. In het normale leven heeft zij geen last. Roken doet zij al lang, vanaf haar 16dejaar. De familieanamnese is afwijkend voor hart en vaatziekten, twee broers en haar vader hadden problemen vanaf hun middelbare leeftijd. . De bloeddruk is normaal (125/85 mmHg) en de hartslag is 76 slagen per minuut. Volgens de huisarts is er sprake van stabiele Angina Pectoris.Wat is haar prognose mbt overlijden bji deze diagnose?
    (a) <2% jaarlijkse mortaliteit
    (b) 2-5% jaarlijkse mortaliteit
    (c) 5-10% jaarlijkse mortaliteit
    (d) >10% jaarlijks mortaliteit
A

< 2 % jaarlijkse mortaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
13. Diagnose: angina pectoris
De huisarts raadpleegt de NICE guidelines (beschreven in Clinical Medicine)? Wat is de aanbevolden behandeling volgens deze richtlijnen? Behandeling met:
(a)een α-blokker
(b)een β-blokker
(c)ivabradine
(d)een langwerkend nitraat
A

Bèta-blokker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  1. Waaraan is in het algemeen op het ECG een hypokaliëmie te herkennen? Aan een
    (a) afgevlakte T-top
    (b) spitse T-top
    (c) verkort PR-interval
A

Afgevlakte T-top

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. Waaraan is in het algemeen op het ECG een hyperkaliëmie te herkennen? Aan een
    o (a) afgevlakte T-top
    o (b) spitse T-top
    o (c) verkort PR-interval
A

Spitse T-top

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een indicatie voor een ICD?

A

Levensbedreigende ventrikelaritmieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waaruit bestaat het pericardium?

A

Buitenste fibreuze pericardiale zak en binnenste sereuze pericardium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is kenmerkend voor acute pericarditis?

A

Scherp begrensde centrale pijn op de borst die verergert bij beweging, ademhalen en liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het middel van eerste keus bij recidiverende pericarditis?

A

NSAID: colchicine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een onstabiele angina?

A

Pijn op de borst die recent is op komen zetten (< 24 uur) of eerdere pijn die verslechterd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de meest voorkomende mechanisme dat acute coronair syndroom veroorzaakt?

A

Scheuring van een atherosclerotische plaque

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is STEMI-ACS?

A

Langdurige afsluiting van een coronairvat wat leidt tot necrose van mycardium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is kenmerkend aan STEMI acuut coronair syndroom?

A

Pijn op de borst die niet reageert op pijnstilling, behalve opiaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarin splitst de linker coronaire arterie?

A

Linker anterieure afdalende arterie en de circumflex arterie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is kenmerkend aan harttamponade?

A

Kussmaul’s ademhaling
Apex niet voelbaar
Pulsus paradoxus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe wordt een instabiele angina pectoris behandeld?

A

Acetylsalicylzuur en nitraten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  1. Bij een coronary artery bypass grafting (CABG) kunnen grafts aangelegd worden met veneus materiaal (bv uit het onderbeen) en met arterieel materiaal (bv de internal mammal artery die aan de voorzijde in de thorax loopt). De voorkeur gaat uit naar het gebruik van arteriële grafts.Waarop is deze voorkeur voor arteriële grafts gebaseerd?
    (a) Hogere overleving (bypass functioneert langer)
    (b) Minder pijnklachten post-operatief
    (c) Sneller ontslag uit het ziekenhuis
A

Hogere overleving

17
Q
7.	Welke coronair arterie zorgt bij de meeste mensen voor de doorstroming van de voorwand? 
o	(a) De left circumflex artery
o	(b) De left anterior descending artery
o	(c) De right coronary artery
o	(d) De right ventricular artery
A

Left anterior descending artery

18
Q
  1. Een man ondergaat een coronair angiografie. De coronairarterie die zorgt voor de perfusie van de voorwand blijkt ernstig vernauwd is. Er wordt een geslaagde PCI (percutane coronaire interventie) verricht; hierbij wordt ook een stent geplaatst.
    Welke medicamenteuze antistolling therapie is het meest waarschijnlijk geïndiceerd bij deze patiënt in de komende 6-12 maanden?
    o (a) Deze moet plaatsvinden via duale plaatjesaggregatieremming (dual antiplatelet therapy)
    o (b) Er moet ontstolling middels Nieuwe Orale Anticoagulantia (NOAC) plaatsvinden
    o (c) Er moet ontstolling middels Orale Anticoagulantia (bijvoorbeeld klassieke acenocoumarol) plaatsvinden.
A

Plaatjesaggregatieremming

19
Q

Een deel van de aritmieën blokkeert de natriumkanalen. Welke fase in het actiepotentiaal wordt hierdoor verlengd?

A

Fase 0

20
Q

Welke fase behaalt een cel die ischemisch is niet?

A

Fase 0

21
Q

In welke afleidingen van het ECG zie je een afwijking bij een infarct anterieur?

A

V3 , V4

22
Q

In welke afleidingen van het ECG zie je een afwijking bij een infarct lateraal

A

V5, V6, I

23
Q

In welke afleidingen van het ECG zie je een afwijking bij een infarct inferieur?

A

II, III, aVF

24
Q
  1. Myocardischemie heeft een effect op de natrium-kaliumpompen, wat uiteindelijk zal leiden tot een verandering in de actiepotentiaal van de hartspiercellen. Op het oppervlakte-ECG komt dit vooral tot uiting door veranderingen in het ST-segment. Welke van de volgende veranderingen zal optreden als gevolg van de verminderde natrium-kaliumpompwerking in ischemisch myocardweefsel? De extracellulaire kaliumconcentratie:
    a. zal afnemen
    b. zal toenemen
    c. blijft ongewijzigd
A

Zal toenemen

25
Q
  1. Wat gebeurt er met het rustpotentieel als het hartspierweefsel ischemisch wordt?
    a. het wordt lager (negatiever)
    b. het wordt hoger (minder negatief)
    c. het blijft hetzelfde
A

Wordt hoger

26
Q
  1. Een 63-jarige man presenteert zich bij Accident & Emergency met typische symptomen van angina pectoris. Zijn ECG toont een milde ST-depressie en zijn laboratoriumtestresultaten omvatten verhoogde troponine T-spiegels. Welke van de volgende is de meest waarschijnlijke diagnose?
    a. niet-STEMI
    b. onstabiele angina pectoris
    c. STEMI
A

Non-STEMI

27
Q
  1. Vernauwing en obstructie van de kransslagaders worden meestal veroorzaakt door een plaque in de kransslagaderwand. De vorming van dergelijke atheromateuze plaques heeft verschillende stadia. Welk stadium treedt het eerst op in de ontwikkeling van atheromateuze plaque?
    a. calciumafzetting in de interstitiële ruimte
    b. accumulatie van geoxideerde lipoproteïnen in macrofagen
    c. proliferatie van gladde spiercellen en collageenvorming
    d. plaquekloven en trombocytenaggregatie
A

Accumulatie van geoxideerde lipoproteïnen in macrofagen

28
Q

Van verschillende recreatieve drugs is bekend dat ze zelfs bij jonge gebruikers een hartinfarct veroorzaken.
,
Welk medicijn heeft het grootste risico op het veroorzaken van een hartinfarct?
a MDMA
b. cocaïne
c. ketamine

A

Cocaïne

29
Q

Casus start 1/2
Een 78-jarige vrouw heeft acute pijn op de borst en kortademigheid ontwikkeld. Het ambulanceteam maakt een ECG, waarop ST-verhogingen te zien zijn
met terminale negatieve T-golven. Bij de overbrenging naar het interventiecentrum meldt de ambulanceverpleegkundige dat ze een STEMI heeft. Bij aankomst om
interventiecentrum, blijkt de patiënt ernstig dyspneu te hebben. De pijn verdween echter na de acute fase. De IC-cardioloog
ausculteert de patiënt en hoort een pansystolisch systolisch geruis aan de apex, uitstralend naar de oksel. Hij hoort ook het gekraak over de
longen. De ademhalingsfrequentie van de patiënt is 27/minuut, haar hartslag is 125 bpm (regelmatig en gelijkmatig) en haar bloeddruk is 195/110 mmHg. De
patiënt moet rechtop zitten.
,
Welke aandoening komt het meest overeen met dit hartgeruis?
A. aortastenose
B. mitralisinsufficiëntie
C. defect in het ventriculaire septum

A

Mitralisklepinsufficiëntie

30
Q

Een 62-jarige man presenteert zich op de Spoedeisende Hulp met pijn op de borst die is ontstaan tijdens het hardlopen. Hij heeft dit symptoom nooit eerder gehad. De
ECG toont milde ST-depressie en zijn troponinegehalte in het bloed is verhoogd.
,
Wat is op basis van bovenstaande informatie de meest waarschijnlijke diagnose?
A. niet-STEMI
B. onstabiele angina pectoris
C. STEMI

A

Non-STEMI

31
Q

Behuizing start 1/2
Een 78-jarige vrouw heeft acute pijn op de borst en kortademigheid ontwikkeld. Het ambulanceteam maakt een ECG, waarop ST-verhogingen te zien zijn
met terminale negatieve T-golven. Bij de overbrenging naar het interventiecentrum meldt de ambulanceverpleegkundige dat ze een STEMI heeft. Bij aankomst bij Patiënte meldt tijdens het patiëntengesprek dat ze vier dagen geleden al enkele uren onwel was. In die periode voelde ze een verstrakking
gevoel rond de borstkas, met uitstralende pijn naar de linkerarm. Ze voelde zich ook klam, had last van transpireren, misselijkheid en buikpijn. De
symptomen verdwenen geleidelijk na twaalf uur. Haar malaise ging echter niet weg en ze kreeg weer pijn op de borst (zie het vorige item).
,
Welke diagnose komt het meest overeen met de symptomen van vier dagen geleden?
A. acuut myocardinfarct
B. harttamponnade
C. gescheurd abdominaal aorta-aneurysma

A

Acuut myocardinfarct

32
Q

Met welk mechanische activiteit komt het QRS-complex op het ECG in een gezond hart het meest in tijd overeen?

a. atriale contractie
b. isovolumetrische contractie
c. isovolumetrische relaxatie
d. sluiting aortaklep

A

Isovolumetrische contractie

33
Q

Bij een patiënt wordt de diagnose acuut coronair syndroom gesteld. Welk medicijn wordt hierbij gegeven door de cardioloog?

A

Nitroglycerine

34
Q

Met welk diagnostium (onderzoek) kan je het best differentiëren tussen de verschillende vormen van acuut coronair syndroom?

A

ECG

35
Q

Wat is aangewezen beleid bij de diagnose ACS-STEMI

A

Spoed dotter behandeling

36
Q

Welke coronair arterie is in de meeste gevallen NIET betrokken bij perfusie van ventrikel-septum?

A

Linker circumflex arterie

37
Q

Hoe verloopt het mechanisme van vasoconstrictie van de epicardiale coronair arteriën?

A

Via alfa-receptoren van sympathisch zenuwstelsel

38
Q

Na een hartinfarct stoppen met roken reduceert de kans op overlijden met …

A

35 - 45%