Week 3 Flashcards

1
Q
  1. Bij de meeste patiënten die benauwd zijn heeft het geven van hoge concentratie zuurstof een sterk positief effect op de zuurstof saturatie in het bloed. Waarom is dat effect bij een ernstige longembolie veel minder? Omdat er sprake is van:
    (a) een diffusie stoornis
    (b) hyperventilatie
    (c) R-L shunting van bloed
A

R-L shunting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  1. Een 44-jarige patiënte is acuut ernstig benauwd. De ademfrequentie is 30/ minuut. Er wordt met spoed een bloedgas afgenomen.Indien acute exacerbatie van astma de oorzaak is van de benauwdheid, wat is dan de meest waarschijnlijke waarde van de paCO2 bij de bloedgasanalyse?
    (a) Lager dan normaal
    (b) Normaal
    (c) Hoger dan normaal
A

Hoger dan normaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  1. Welk symptoom of bevinding is bij COPD waarschijnlijker dan bij astma bij een patiënt die met acute benauwdheid een dokter consulteert?
    (a) Hoesten
    (b) Sputum productie
    (c) Verlengde expiratie met wheezing
A

Sputum productie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. Er is een patiënt op de spoedopvang met ernstige dyspnoe. In de differentiaaldiagnose wordt gedacht aan een exacerbatie van COPD, een exacerbatie van Astma of een exacerbatie van Decompensatio Cordis. Op de röntgenopname van de thorax zijn de longvelden witter / grijzer dan normaal.
    Bij welke diagnose past dit het meest? Exacerbatie van…..
    o (a) COPD
    o (b) Astma
    o (c) Decompensatio Cordis
A

Decompensatio cordis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  1. Salbutamol (bronchusverwijder) en corticosteroïden worden gebruikt in zowel de behandeling van een ernstige benauwdheid als gevolg van een exacerbatie van Astma als COPD.
    Bij welke aandoening wordt antibiotica over het algemeen toegevoegd aan de medicatie?
    o (a) Bij acute exacerbatie van Astma
    o (b) Bij acute exacerbatie van COPD
    o (c) Zowel bij acute exacerbatie van Astma als van COPD
A

Acute exacerbatie van COPD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  1. Een 27-jarige patiënt is acuut benauwd. De ademfrequentie is 28/ minuut. Er wordt met spoed een bloedgas afgenomen.
    Indien hyperventilatie de oorzaak is van de benauwdheid, wat is dan de meest waarschijnlijke waarde van de paCO2 in het bloedgas?
    o (a) Lager dan normaal
    o (b) Normaal
    o (c) Hoger dan normaal
A

Lager dan normaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  1. Bij welk type longaandoening is er nagenoeg geen reactie op toediening van extra zuurstof? In geval van
    o (a) diffusiestoornissen
    o (b) hypoventilatie
    o (c) R-L shunts
A

R-L shunts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer is er sprake van pulmonale hypertensie?

A

Wanneer de mPAP hoger is dan 25 mm Hg in rust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar ontstaan de meeste bloedstolsels bij een longembolie?

A

Systemische venen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het kenmerkend symptoom van een longembolie?

A

Plotseling dyspneu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe kan je een longembolie uitsluiten?

A

Niet detecteerbare plasma D-dimeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is pleurale effusie?

A

Abnormale ophoping van vocht in de pleuraholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het verschil tussen transsudaat en exsudaat?

A

Transsudaat: eiwit < 30 g/L
Exsudaat: eiwit > 30 g/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat veroorzaakt transsudaat effusie?

A

Hartfalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke harttoon is altijd pathologisch?

A

4e harttoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat moet direct worden gedaan bij acuut hartfalen?

A

Ambulance bellen en patiënt rechtop laten zitten met afhangende benen

17
Q

Waarmee wordt gestart bij systolisch hartfalen?

A

ACE-remmer (+ bij vochtretentie een diuretica)

18
Q

Wat zijn positieve inotrope geneesmiddelen?

A

Geneesmiddelen die de kracht waarmee het myocard kan samentrekken laat toenemen

19
Q

Wat doet thiazidediuretica?

A

Inhiberen natriumreabsorptie in de nieren

20
Q

Bij een COPD patiënt wordt een pneumonie vastgesteld. Welke van onderstaande verwekkers wordt het meest waarschijnlijk uit het sputum gekweekt?

(a) Een hemofilus influenza
(b) Eenmycoplasma pneumoniae
(c) Een legionella species

A

Hemofillus influenza

21
Q
  1. Bij een patiënt met pneumonie wordt in het gekweekte sputum een pseudomonas aeruginosa geïsoleerd.
    Hier is hoogstwaarschijnlijk sprake van een:
    o (a) Hospital aquired pneumonie
    o (b) Community aquired pneumonie
    o (c) Aspiratie pneumonie
A

Hospital acquired pneumonie

22
Q
  1. De CURB-65-score wordt gebruikt om de ernst van een geval van buiten het ziekenhuis opgelopen longontsteking te bepalen. Deze score heeft verschillende parameters. Welke van de volgende is zo’n parameter?
    a. serum ureum niveau
    b. koorts (temperatuur >39 °C)
    c. urineproductie (ml/uur)
    d. consolidatie op thoraxfoto
A

Serum ureum niveau

23
Q
  1. Drie patiënten met een acute dyspneu-episode zijn opgenomen in Accident & Emergency. De werkdiagnose voor patiënt I is verergerd astma, voor patiënt II longontsteking en voor patiënt III longembolie. Pneumothorax wordt bij alle drie de patiënten als een alternatieve diagnose beschouwd. Bij één patiënt is pneumothorax echter de meest waarschijnlijke alternatieve diagnose. Welke?
    a. patiënt I
    b. patiënt II
    c. patiënt III
A

Patiënt III

24
Q
  1. Wat is het effect van hyperventilatie op de bloedgasresultaten van een patiënt?
    a. verhoogde PaCO2 en verhoogde PaO2
    b. verlaagde PaCO2 en verhoogde PaO2
    c. verhoogde PaCO2 en verlaagde PaO2
    d. verlaagde PaCO2 en verlaagde PaO2
A

b. verlaagde PaCO2 en verhoogde PaO2

25
Q
  1. Wanneer een patiënt acuut verergerd COPD heeft, wordt zuurstof toegediend om de dyspneu te verminderen. Welke twee arteriële bloedparameters moeten worden gemeten om te beoordelen of deze behandeling effectief is geweest?
    a. pH en PaO2
    b. PaO2 en PaCO2
    c. PaCO2 en pH
A

PaO2 en PaCO2

26
Q

Wat is kenmerkend aan een longembolie bij een CT-scan

A

Halve-maanvorm in bloedvat

27
Q

Wat geeft een verhoogd risico op trombose?

A

Onlangs geopereerd

28
Q

Wat is kenmerkend aan “acute respiratory distress syndroom” op een thoraxfoto?

A

Longen zijn beiderzijds erg wit (infiltraat aan beide zijden)

29
Q

Wat is kenmerkend aan koolmonooxide vergiftiging?

A

Kersen rode huid

30
Q
De CURB-65-score wordt gebruikt om de ernst van een geval van buiten het ziekenhuis opgelopen longontsteking (CAP) te bepalen. Deze score heeft verschillende parameters.
,
Welke van de volgende is zo'n parameter?
A. koorts
B. leukocytentelling in bloed
C. verwarde mentale toestand
A

Verwarde mentale toestand

31
Q

Een patiënt met een acute dyspneu-episode is opgenomen in Accident & Emergency. Hij blijkt een pneumothorax te hebben.
,
Welke van de volgende aandoeningen is het sterkst geassocieerd met een pneumothorax?
A. astma-exacerbatie
B. COPD-exacerbatie
C. Longontsteking

A

Astma exacerbatie

32
Q

Longontsteking leidt vaak tot verhoogde pCO2 en verlaagde pO2 bloedgaswaarden.
Welk pathofysiologisch mechanisme veroorzaakt deze bloedgasveranderingen? EEN:
A. ventilatiestoornis
B. stoornis in de bloedsomloop
C. diffusiestoornis

A

Diffusiestoornis

33
Q

Een 17-jarige jongen is plotseling kortademig geworden. Zijn ademhalingsfrequentie is hoger dan normaal. De differentiële diagnose is acuut astma en
Spontane pneumothorax.
,
Welke van de volgende maakt het beste onderscheid tussen deze diagnoses?
A. het patiëntinterview
B. het lichamelijk onderzoek
C. een bloedgasanalyse

A

Lichamelijk onderzoek

34
Q

Welke bevinding is diagnostisch voor een longembolie?

a. afwijkende bloedgasanalyse
b. afwijkende multislice CT-scan
c. afwijkende ventilatie-perfusiescan
d. positieve D-dimeren test

A

Afwijkende multislice CT-scan

35
Q

Op grond van welk lichamelijk onderzoek kan het vermoeden van een pneumothorax bevestigd worden?

A

Verplaatsing trachea naar gezonde zijde

36
Q

Bij hoeveel procent van de patiënten met community acquired pneumonie lukt het niet om de oorzakelijke micro-organisme te identificeren?

A

40 - 60%

37
Q

Welke uitspraak over CAP veroorzaakt door streptococcus pneumoniae is waar?

a. CAP heeft weinig invloed op korte of lange termijn mortaliteit
b. in de meerderheid van de opgenomen patiënten is de bloedkweek positief voor streptococcus pneumoniae
c. +- de helft van de opgenomen patiënten heeft een bewezen streptococcen-infectie
d. Streptococcus pneumoniae is gevoeliger voor penicillinen dan macrolide antibiotica

A

Streptococcus pneumoniae is gevoeliger voor penicillinen dan macrolide antibiotica

38
Q

Bij een patiënt worden de volgende gegevens genoteerd:
Gedempte percussie, crepitaties, bronchiaal ademen en versterkte stem fremitus
Welke aandoening is waarschijnlijk?
a. astma
b. emfyseem
c. pneumonie
d. pneumothorax

A

Pneumothorax

39
Q

Wat is de meest voorkomende verwekker van CAP?

A

Steptococcus pneumoniae