Week 38: rationeel en institutioneel paradigma Flashcards

1
Q

Rationeel paradigma:

A

de organisatie is een machine die als doel heeft zo efficiënt mogelijk zekere uitkomsten te realiseren. Kernwoorden hierbij zijn: rationaliteit, logica, efficiëntie, input, output, doelen, formalisatie, management, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aannames onder het rationeel paradigma:

A
  • Beheersbaarheid en controle
  • Voorspelbaarheid en planmatigheid
  • Vrije marktwerking
  • Kosten-batenanalyse, (winst)maximalisatie
  • Intentioneel handelen gericht op organisatiedoel
  • Efficiëntie en effectiviteit
  • Instrumentele waarde
  • Organisatie doorgaans als centrale actor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Institutionele paradigma:

A

de organisatie ‘gedraagt’ zich aan de hand van structurele factoren in de omgeving. Het doel van de organisatie is (o.a.) om legitimiteit te verkrijgen en zo te overleven. Dit paradigma gaat ervan uit dat mensen van elkaar afhankelijk zijn en dat sociale relaties hun handelen vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Aannames institutionele paradigma:

A
  • Sociologisch inzichten
  • Legitimiteit en overleven als drijfveer voor gedrag
  • Organisatorische uitkomsten zijn niet noodzakelijk rationeel
  • Vooral macroperspectief
  • Beperkte beheersbaarheid en controle
    ➔ Structurele factoren (omgeving) bepalen gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Legitimiteit:

A

de gepercipieerde passendheid van een organisatie bij een sociaal systeem in termen van regels, normen, waarden en definities.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Institutie:

A

regulatieve, normatieve en cognitieve structuren en activiteiten die zorgen voor stabiliteit en betekenis voor sociaal gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly