Week 3: Heup en bovenbeen Flashcards

Degeneratieve gewrichtsaandoeningen, botfysiologie en botpathalogie

1
Q

Welke drie spieren zorgen voor abductie van het bovenbeen?

A
  1. m. gluteus medius
  2. m. tensor fasciae latae
  3. m. gluteus minimus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een chirurg kan ‘n gewricht van een patiënt behandelen door één van de twee botuiteinden, die het gewricht vormen, weg te halen.
Hoe heet zo’n operatie?

A

Resectie arthroplastiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke vijf radiologische afwijkingen die passen bij coxartrose zijn zichtbaar?

A

Osteofyten
Gewrichtspleetversmalling
Subchondrale sclerose
Subchondrale cystes
Vormverandering (Deformatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe werkt paracetamol?

A

Het is een zwakke remmer van COX-1 en COX-2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe werken NSAID’s op moleculair niveau?

A

NSAID’s remmen de omzetting van arachidonzuur in prostaglandine.

Effect: Verminderde productie van prostaglandines leidt tot een vermindering van ontsteking, pijn en koorts.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Na 6 weken komt patiënt met coxartrose terug op je spreekuur. De pijnstillers en de fysiotherapie helpen wel maar patiënt blijft vrij veel pijnklachten houden.
Patiënt gebruikt nog geen hulpmiddelen. Je adviseert een stok te gebruiken aan de rechter kant.

Wat is de ratio en/of het doel achter het gebruik van de stok rechts?

A

Ondersteunen van de zwakke abductoren links of ondersteunen van de zwakke m. gluteus medius links en m. gluteus minimus links

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke drie complicaties kunnen optreden tijdens de operatie bij het plaatsen van een totale heupprothese?

A
  • Fractuur
  • Zenuwletsel
  • Beenlengteverschil
  • DVT
  • Infectie
  • Luxaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bij een 45-jarige patiënt met morbide adipositas en sarcoidose is het serum calcium verhoogd en het fosfaatgehalte verlaagd. Wat past niet bij een secundaire hyperparathyreoïdie?

A

Het verhoogde serum calcium

Primaire hyperparathyreoidie gekenmerkt door verhoogde calciumspiegels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het effect van primaire hyperparathyreoïdie op de botmineraaldichtheid (BMD)?

A

Botmineraaldichtheid zal dalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Een 45-jarige patiënt met bekende morbide adipositas en sarcoïdose presenteert zich met verhoogd serum calcium en verlaagd fosfaat. Bij pijn in de rechterknie worden röntgenfoto’s gemaakt die afwijkingen tonen passend bij hyperparathyreoïdie. Welke afwijking is dit?

A

Bruine tumor

Ontstaat door verhoogde PTH die leiden tot verhoogde botresorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de behandeling van primaire hyperparathyreoidie?

A

Chirurgische verwijdering van één van de bijschildklieren die teveel parathormoon (PTH) aanmaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de behandeling van secundair/tertiair hyperparathyreoidie?

A

Cinecalcet om de bijschildklier gevoeliger te maken voor extracellulair calcium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bij een patiënt met een laag vitamine D na curatieve behandeling van primaire hyperparathyreoïdie, welke effecten zijn het meest waarschijnlijk op PTH, fosfaat en serum calcium?

A

Het PTH zal stijgen
het fosfaat zal dalen
het serum calcium zal dalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bot is een gespecialiseerde vorm van bindweefsel. Bot ontstaat uit één van de drie kiembladen.
Welk kiemblad is dit?

A

Mesoderm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Botweefsel bevat een drietal celtypes: osteoblasten, osteoclasten en osteocyten met ieder een eigen functie.

Osteoblasten produceren bijvoorbeeld de organische componenten van de botmatrix.

Welke 3 componenten zijn dit?

A
  1. Collageen type 1
  2. Proteoglycanen
  3. Glycoproteinen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe heet het nieuwgevormde, nog niet gemineraliseerde bot?

A

Osteoid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Bij osteomalacie wil de internist weten of er nog mineralisatie plaatsvindt en besluit tweemaal tetracycline toe te dienen met een interval van 10 dagen, waarna een botbiopt wordt genomen.

Om welke twee redenen wordt tetracycline gebruikt?

A
  1. Wordt opgenomen in de mineralisatiezone.
  2. Fluoriseert in de microscopische coupe waardoor de zones makkelijk zichtbaar zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waarom wordt een 10-daags interval aangehouden bij het toedienen van tetracycline voor het beoordelen van botmineralisatie?

A

De mineralisatie van het osteoid begint na plusminus 10 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Gewrichtsspleetversmalling en osteofyten zijn twee radiologische kenmerken van artrose.
Noem nog twee andere kenmerken.

A
  1. Subchondrale cystevorming
  2. Subchondrale sclerosis
  3. Deformatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Bij uitval van de n. gluteus superior kan de patiënt een belangrijke beweging van de heup niet meer maken.
Welke beweging is dit?

A

Abductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Door welke zenuw wordt de m. gluteus medius geïnnerveerd?

A

n. gluteus superior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke zenuw loopt net mediaal van de spina iliaca anterior superior, kan beschadigd raken bij de voorste benadering van het heupgewricht, innerveert een huidgebied aan de laterale zijde van het bovenbeen en kan meralgia paresthetica veroorzaken?

A

n. cutaneus femoris lateralis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Van welke spiergroep kan men bij letsel van de nervus femoralis uitval verwachten?

A

quadriceps

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waar zit doorgaans het meeste kraakbeenverlies bij een varus gonartrose?

A

Mediaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waar komt fibrocartilaginair kraakbeen voor en welk type collageen bevat het grotendeels?

A

Fibrocartilaginair kraakbeen komt o.a. voor in de discus intervertebralis en bevat grotendeels collageen type I.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Omdat kinderen nog open groeischijven hebben kunnen we drie verschillende zones of delen onderscheiden in de lange pijpbeenderen.
Welke zone of deel van het lange pijpbeen ontstaat uit dit primaire ossificatiecentrum?

A

Diafyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q
De groeischijf is de plaats waar hyalien kraabeen o.a. zorgt voor lengtegroei van lange pijpbeenderen. De groeischijf kent verschillende zones.
A
32
Q

Hoe worden chondrocyten in hyalien kraakbeen van voeding voorzien?

A

Voeding vindt plaats door diffusie van nutriënten vanuit de synoviale vloeistof.

33
Q

Kunnen chondrocyten nog delen in hyalien kraakbeen?

A

Ja, maar de delingscapaciteit is beperkt

34
Q

Liggen chondrocyten geïsoleerd in de matrix?

A

Nee, hoewel chondrocyten in lacunes liggen binnen de matrix, kunnen ze soms in kleine groepjes (isogene groepen) voorkomen.

35
Q
A
36
Q

Op welke wijze vindt interstitiële groei van kraakbeen plaats?

A

door deling van chondrocyten in de chondronen

37
Q

In een synoviaal gewricht kunnen ‘los drijvende’ stukjes kraakbeen schade veroorzaken.
Verklaar waarom de losse stukjes kraakbeen niet onmiddellijk verdwijnen door necrose.

A

Kraakbeen wordt voornamelijk gevoed met stoffen die vanuit de synoviaalmembraan diffunderen.
Deze weg van voeding blijft ook na loslaten van het kraakbeen intact.
Necrose speelt dus geen rol.

38
Q

Welke van onderstaande componenten komt voor in de extracellulaire matrix van hyalien gewrichtskraakbeen?
A osteoid
B myofibrillen
C hyaluronzuur
D dermatansulfaat

A

hyaluronzuur

39
Q

Uit hoeveel % water bestaat hyalien kraakbeen?

A

80%

40
Q
A
41
Q

Hoe treedt appositionele groei van kraakbeen op?

A

Appositionele groei treedt op door differentiatie van chondroblasten in het perichondrium.

dus niet aan het oppervlak van gewrichtskraakbeen!

42
Q

Hoe treedt interstitiele groei van kraakbeen op?

A

Door celdeling in chondronen en de productie van nieuwe matrix

43
Q

Bij een patiënt met een epifysiolysis capitis femoris wordt regelmatig gezien dat bij flexie van het aangedane heupgewricht automatisch een exorotatie van dat heupgewricht optreedt. Hoe heet dit klinisch teken?

A

Teken van Drehmann

44
Q

Een patiënt wordt gevraagd om op zijn linker been te gaan staan en zijn rechter knie omhoog te trekken, zodat de rechter heup 90 graden geflecteerd is.
De onderzoeker ziet nu na enkele seconden dat de rechter bekkenkam naar beneden zakt.

Wat is de naam van deze test?

A
45
Q

Welke twee spieren van welke kant van de patiënt, worden hier met name getest?

A

m. gluteus medius en minimus van de kant van de voet die op de grond staat

46
Q

Een patiënt heeft een gedisloceerde collum femoris fractuur. Het been aan de kant van de fractuur ligt klassiek in een bepaalde stand.
Welke stand is dit?

A

verkorting en exorotatie

47
Q

Een 5-jarige jongen loopt sinds 2 dagen mank en belast zijn rechterbeen minder dan zijn linkerbeen. Hij heeft geen koorts gehad en bij lichamelijk onderzoek zie je een niet zieke jongen met een beperkte endorotatie van de rechterheup.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

A

Coxitas fugax

48
Q

Een 25-jarige man met een pijnlijke rechterheup en een voorgeschiedenis van hoge doseringen prednison toont op röntgenfoto en MRI tekenen van avasculaire necrose, Ficat classificatie stadium II.

Wat is de meest aangewezen behandeling?

A

Core decompressie

Chirurgische procedure waarbij een kanaal in het bot wordt geboord om de druk te verlagen, de bloedtoevoer te verbeteren en pijn te verminderen.

49
Q

Op je spreekuur zie je een 35-jarige vrouw met een pijnlijke rechterheup. Zij heeft vanwege longproblematiek in de voorgeschiedenis hoge doseringen prednison gebruikt.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

A

avasculaire necrose van de heupkop

50
Q

Het Sacro-Iliacale (SI) gewricht speelt een belangrijke rol bij de partus.
Wat gebeurt er met het SI gewricht aan het einde van de zwangerschap?

A

De banden rondom het gewricht verslappen, waardoor er meer beweeglijkheid ontstaat in het SI gewricht om zo ruimte te creëren voor de baby om naar buiten te kunnen komen

51
Q

Bij de posterolaterale benadering van het heupgewricht tijdens een operatie voor het implanteren van een heupprothese, welke drie spieren komt men dan onder andere tegen?

A
  1. m. piriformis
  2. m. gemellus superior
  3. m. obturatoirius internus
52
Q

Welke spier is dit?

A

m. gemellus superior

53
Q

Welke spier is dit?

A

M. obturatorius internus

54
Q

Welke spier is dit?

A

M. adductor brevis

55
Q

Welke spier is dit?

A

M. piriformis

56
Q

Welke spier is dit?

A

M. psoas major

57
Q

Welke spier is dit?

A

M. sartorius

58
Q

Bij de posterolaterale benadering van het heupgewricht tijdens een operatie voor het implanteren van een heupprothese, welke zenuw ligt dan in het operatiegebied?

A

n. ischiadicus

59
Q

Wat is de meest gangbare behandeling van een chronisch geïnfecteerde totale heupprothese

A

Two-stage revisie

Verwijderen van geinfecteerde prothese en antibiotische behandeling en vervolgens nieuwe prothese plaatsen

60
Q

Wat is het pathofysiologisch mechanisme van een aseptische loslating van een prothese?

A

Polyethyleen slijtage partikels geven aanleiding tot een ontstekingsreactie door macrofagen met botresorptie (osteolyse) rond de prothese

61
Q

Primaire coxartrose gaat vaak gepaard met typische afwijkingen in de subchondrale botlaag op de röntgenfoto.
Welke twee afwijkingen zijn typisch?

A
  1. cystevorming
  2. sclerose
62
Q

” meer dan de helft van de mensen met radiologische coxartrose heeft pijnklachten”

Klopt dit?

A

Nee!

63
Q

” bijna alle mensen met radiologische gonartrose hebben pijnklachten”
Klopt dit?

A

Nee!

64
Q

Werken lokale anesthetica selectief op nociceptieve zenuwstructuren?

A

Nee

Ze blokkeren de natriumkanalen in zenuwmembranen, wat de voortgeleiding van zenuwimpulsen in alle soorten zenuwen (sensorisch, motorisch en autonoom) onderbreekt.

65
Q

Is het werkingsprincipe van lokale anesthetica een hyperpolarisatie van de cel door extracellulaire blokkade van kalium-kanalen?

A

Nee blokkeren van Na-kanalen niet K-kanalen

66
Q

Hoe is de werking van lokale anesthetica in normaal weefsel vergeleken met ontstoken weefsel?

A

de werking in normaal weefsel is beter dan in ontstoken weefsel

66
Q

“De “toxische bovengrens” geeft aan, hoeveel mg van een lokaal anestheticum als bolus nog veilig intraveneus toegediend kunnen worden.”

Klopt dit?

A

Nee, de toxische bovengrens verwijst naar de maximale veilige dosis van een lokaal anestheticum, maar het geeft niet specifiek aan hoeveel mg als bolus veilig intraveneus toegediend kan worden

67
Q

De cardiale en neurologische bijwerkingen van lokale anesthetica berusten op een blokkade van de desbetreffende natrium-kanalen.

Klopt dit?

q

A

Ja

68
Q

Toediening van een lipid-infuus werkt als een directe antagonist op de receptor bij de behandeling van een intoxicatie met lokale anesthetica.

A

Nee, het fungeert als een “lipid sink” om het anestheticum uit de bloedbaan te verwijderen en de toxiciteit te verminderen

69
Q

“Hoe hoger de benodigde concentratie damp voor 1 MAC is, des te potenter is het desbetreffende anestheticum.”
Klopt dit?

A

Nee, de potentie van een anestheticum is omgekeerd evenredig aan de benodigde concentratie voor 1 MAC. Hoe lager de benodigde concentratie voor 1 MAC, des te potenter is het anestheticum.

70
Q

“De benodigde concentratie in de longen voor 1 MAC is vooral afhankelijk van de bloed-gas partitie-coëfficiënt.”

Klopt dit?

A

Nee

71
Q

De snelheid waarmee een damp-anestheticum in- en uitwerkt wordt vooral bepaald door de olie-gas-partitie coëfficiënt.”

Klopt dit?

A

Nee, de snelheid waarmee een damp-anestheticum in- en uitwerkt wordt vooral bepaald door de bloed-gas partitie-coëfficiënt. Een lagere bloed-gas partitie-coëfficiënt betekent snellere in- en uitwerking van het anestheticum.

72
Q

Je bent anesthesioloog en je denkt over verschillende middelen die een 75-jarige patiënt die voor een uitgebreide operatie aan de
wervelkolom en het ruggenmerg gepland staat, voorgeschreven heeft gekregen.
Maak kloppende combinaties van voorgeschreven middelen en conclusies.

A
73
Q

Wat zie je bij een primaire hyperparathyreoidie bij onderstaande elektrolieten:
* Calcium
* Fosfaat

A
  • Calcium: hoog
  • Fosfaat: laag
74
Q
A