Week 3 H10, H14, H17, H15 & H16 Flashcards

1
Q

Bureaucratie

A

Letterlijk, bestuur door ambtenaren. in de context van vergelijkende politiek, beschrijft het de mensen en organisaties die het openbaar bestuur vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Openbaar bestuur

A

De uitvoering van overheidsbeleid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Red tape (bureaucratie)

A

Het klassieke beeld van bureaucratieën die vastzitten in procedures en regels, is afkomstig van de gewoonte in sommige Europese landen uit de 16e eeuw om administratieve documenten met bureaucratie te binden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Whistleblowing (klokkenluiden)

A

Het besluit van een persoon (of een groep mensen) om een probleem binnen een overheidsafdeling (of een andere grote organisatie) openbaar te maken, inclusief fraude, corruptie of inefficiëntie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ombudsman

A

Een ambtenaar die door een wetgevende macht is aangesteld om beschuldigingen van wanbeheer in de publieke sector te onderzoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Meritocratie

A

Een systeem waarin carrièreontwikkeling en leiderschap gebaseerd zijn op talent, kwalificaties en prestaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Spoils system (bederf systeem)

A

Een op patronage gebaseerde regeling waarbij gekozen politici overheidsbanen verdelen onder degenen die de winnende kandidaat kunnen steunen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Outsourcing (uitbesteding)

A

De praktijk waarbij particuliere contractanten worden ingehuurd om diensten te verlenen die voorheen onder de controle van de publieke bureaucratie vielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Nieuw openbaar bestuur

A

Een benadering van bureaucratie die in de jaren 80 ontstond, gebaseerd op het idee dat marktgerichte principes de bureaucratie efficiënter zouden maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

E-overheid (of bestuur in het digitale tijdperk)

A

Het gebruik van informatie en communicatietechnologie om openbare diensten te verlenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Afdeling (Ministerie)

A

Een administratieve eenheid waarvoor een secretaris of minister directe managementcontrole uitoefent. Meestal gestructureerd als een formele hiërarchie, vaak vastgelegd in een statuut, en meestal met de status van kabinetsniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Divisie

A

Een operationele eenheid van een afdeling, verantwoordelijk aan de secretaris maar vaak met aanzienlijke onafhankelijkheid. Ook bekend als secties of bureaus of (verwarrend) als afdeling in landen waar de grotere eenheid een ministerie is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Niet-departementale publieke instantie

A

Werkt op 1 of meer afstanden van de overheid en biedt managementflexibiliteit en politieke afhankelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Regelgevende instantie

A

Een onafhankelijk overheidsorgaan dat is opgericht om normen vast te stellen en op te leggen op een specifiek werkterrein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geünificeerde werving

A

Een aanpak die ambtenarij als geheel, en niet voor een specifieke functie daarbinnen, administratief werk wordt gezien als werk dat intelligentie en opleiding vereist, in plaats van technische kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Werving per afdeling

A

Een aanpak waarbij mensen met een technische achtergrond worden gerekruteerd voor een specifieke afdeling of functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Positieve actie (affirmative action)

A

Beleid dat erop gericht is de erfenis van discriminatie uit het verleden te overwinnen door de nadruk te leggen op de werving van vrouwen, etnische minderheden en andere groepen die ondervertegenwoordigd zijn in de bureaucratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Feminisme

A

De theorie en het pleidooi voor de politieke, economische en sociale gelijkheid van de seksen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bureaucratisch autoritarisme

A

Regimes waarin bureaucraten economische stabiliteit afdwingen onder de bescherming van een militaire regering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Ontwikkelingsstaat

A

Een staat die zich sterk bemoeit met de economie door middel van regulering en planning, en die die vertrouwt op een efficiënte bureaucratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Vriendjeskapitalisme (crony capitalism)

A

Economische ontwikkeling gebaseerd op een nauwe relatie tussen overheidsfunctionarissen en leiders uit het bedrijfsleven, wat tot uiting komt in speciale belastingvoordelen en favoritisme bij het verstrekken van contracten, vergunningen of subsidies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Roofzuchtige staat (predatory state)

A

Een staat waarin de staat handelt in het belang van dominante groepen, zoals ambtenaren, militairen of politieke leiders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Administratieve capaciteit

A

Het vermogen van een bureaucratie om maatschappelijke problemen aan te pakken door effectief beheer en implementatie van overheidsbeleid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Verkiezingsfraude

A

Onrechtmatige inmenging in de organisatie van verkiezingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Kiesstelsel

A

Een algemene term voor de regels die gelden voor verkiezingen, waaronder de structuur van de stemming de kiesformule en de districtsring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Meervoudigheid van 1 lid (single-member plurality)

A

Een kiesstelsel dat gebaseerd is op districten met elk 1 afgevaardigde, waarbij de winnaar de kandidaat is met de meeste stemmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Evenredige vertegenwoordiging

A

Een kiesstelsel waarbij het aantal zetels elk deelnemend parlementslid behaalt, evenredig is aan het aantal stemmen dat elk parlementslid behaalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Mandaat (mandate)

A

Een commissie om namens iemand anders op te treden in een specifiek gebied. Een verkiezingsmandaat is een machtiging van het volk aan de regering om een bepaalde koers te volgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Distributievereisten

A

Regels waarin is vastgelegd hoe de stemmen van een winnende kandidaat over verschillende regio’s of sociale groepen moeten worden verdeeld

30
Q

Referendum

A

Een stemming van het electoraat over een beperkte kwestie van openbaar beleid, zoals een grondwetswijziging

31
Q

Initiatief (initiative)

A

Een procedure waarmee burgers een volksraadpleging kunnen initiëren over een bepaald voorstel (een referenduminitiatief) of het op de agenda van de wetgevende macht kunnen plaatsen (een agenda-initiatief)

32
Q

Voter turnout

A

Het aantal kiezers dat deelneemt aan een verkiezing, uitgedrukt als percentage van het totale aantal kiesgerechtigen

33
Q

Electoraal autoritarisme

A

Een regeling waarbij een regime de schijn wekt democratisch te zijn en kiezers keuzevrijheid te bieden, terwijl de autoritaire kenmerken ervan worden verborgen

34
Q

Stemfraude (ballot-stuffing)

A

Is een vorm van verkiezingsfraude waarbij een persoon die wettelijk beperkt is tot 1 stem, meerdere stemmen in 1 stemhokje mag uitbrengen of op meerdere locaties mag stemmen

35
Q

Openbaar beleid

A

De standpunten die overheden innemen en de acties die ze ondernemen (of juist vermijden) om tegemoet te komen aan de behoeften van de maatschappij

36
Q

Beleidscyclus (policy cycle)

A

Een manier om overheidsbeleid te begrijpen door het te zien als een nooit eindigende cyclus van fasen tussen het vaststellen van de agenda en de evaluatie

37
Q

Structuralisme

A

Een benadering van de studie van politiek en bestuur die de nadruk legt op de relaties tussen groepen en netwerken binnen grotere systemen

38
Q

Rationeel model

A

Een benadering om beleid te begrijpen die uitgaat van de methodische identificatie van de meest efficiëntie middelen om specifieke doelen te bereiken

39
Q

Kosten-batenanalyse (Cost-benefit analysis)

A

Een poging om beslissingen te nemen op basis van een systematische evaluatie van de relatieve kosten en baten van beschikbare opties

40
Q

Incrementeel model

A

Een benadering van beleidsvorming waarbij beleidsontwikkeling de vorm aanneemt van kleine veranderingen na onderhandelingen met de betrokken belangen

41
Q

Vuilnisbakmodel

A

Een benadering om beleidsvorming te begrijpen waarbij de nadruk ligt op de gedeeltelijke, vloeiende en ongeorganiseerde kenmerken ervan

42
Q

Beleidsstijl

A

De bepalende kenmerken van het overheidsbeleid in een bepaalde gemeenschap of land, gebaseerd op een combinatie van waarden, gewoonten en tradities

43
Q

Beleidsverspreiding

A

De neiging van beleidsprogramma’s om zich over landen heen te verspreiden

44
Q

Beleidsconvergentie

A

De neiging dat het beleid in verschillende landen steeds meer op elkaar gaan lijken

45
Q

Politieke partij

A

Een groep op basis van naam en ideologie kandidaten voordraagt bij verkiezingen om een openbaar ambt te bemachtigen en de regering te controleren

46
Q

Partijindentificatie

A

Een langdurige binding met een bepaalde politieke partij, waardoor kiezers een leidraad krijgen in de wereld van de politiek

47
Q

Partijdige dealignatie

A

De verzwakkende banden tussen kiezers en partijen

48
Q

Feestframe (cadre party)

A

Een vroeg type politieke partij die bestond uit eliteleden, met een losse organisatiestructuur en beperkte belangstelling voor het uitbreiden van het ledenaantal

49
Q

Massa partij (Mass party)

A

Een politieke partij die grote aantallen mensen aantrekt die nog niet zo sterk vertegenwoordigd zijn in de politiek en die wordt gefinancierd door haar leden

50
Q

Politieke kloof

A

Het ontstaan van groepen kiezers met vergelijkbare kiesvoorkeuren op basis van nationale, etnische, religieuze, taalkundige of sociale verschillen

51
Q

Catch-all partij

A

Een politieke partij die kiezers met uiteenlopende politieke opvattingen en ideologieën wil aantrekken

52
Q

Niche partij

A

Een politieke partij die een beperkt deel van het electoraat aanspreekt en zich doorgaans richt op niet-economische kwesties, zoals het milieu

53
Q

Partij systeem

A

De samenstelling van politieke partijen, gebaseerd op hun aantal, verscheidenheid, relatieve belangrijkheid, interacties en de wetten die hen reguleren

54
Q

Ideologie

A

Een systeem van samenhangende overtuigingen, een gedeelde kijk op de wereld of een blauwdruk voor hoe politiek, economie en maatschappij gestructureerd zouden moeten worden

55
Q

IJzen wet van de oligarchie

A

Stelt dat de organisatie van politieke partijen, zelfs die welke formeel toegewijd zijn aan de democratie, gedomineerd wordt door een heersende elite

56
Q

Voorverkiezingen

A

Een voorverkiezing die wordt gehouden voor de algemene verkiezingen, waarbij kiezers kunnen beslissen wie namens een partij meedoet aan de algemene verkiezingen. Een besloten voorverkiezing is beperkt tot de geregistreerde aanhangers van een partij

57
Q

Kartelpartij

A

Een leidende partij die haar dominantie op de politieke markt uitbuit om spelregels vast te stellen, zoals overheidsfinanciering, waardoor haar eigen sterke positie wordt versterkt

58
Q

Belangengroep

A

Een orgaan dat buiten de overheid werkt om het overheidsbeleid te beïnvloeden. Ook bekend als een pressiegroep, een belangenbehartigingsgroep of een niet-gouvernementele organisatie

59
Q

belangenbehartiging (advocacy)

A

Het proces van het ondersteunen promoten of namens een zaak of voorstel spreken, meestal gericht o besluitvormende instellingen

60
Q

Het maatschappelijk middenveld (civil society)

A

Het terrein buiten de overheid waar burgers met elkaar samenwerken om maatschappelijke problemen van gemeenschappelijk belang aan te pakken

61
Q

Sociale beweging

A

Een beweging die ontstaat in de maatschappij en die niet-gevestigde doelen nastreeft via niet-geïnstitutionaliseerde en vaak onconventionele middelen

62
Q

Pluralisme

A

Tolerantie voor een verscheidenheid aan ideeën, standpunten en waarden, zoals vaak tot uiting komt in de verdeling van macht over uiteenlopende politieke, economische en sociale belangen

63
Q

Lobbyen

A

Pogingen om de beslissingen van gekozen functionarissen of ambtenaren namens individuen, groepen of organisaties te beïnvloeden

64
Q

Beschermende groep

A

Een belangengroep die streeft naar selectieve vooroordelen voor haar leden en insiderstatus bij relevante overheidsdiensten

65
Q

Promotiegroep

A

Een belangengroep die bredere kwesties en doelen behartigt dan beschermende groepen en waarvan het ledenaantal open is

66
Q

Peak association

A

Een overkoepelende organisatie die de brede belangen van het bedrijfsleven of de werknemers bij de overheid vertegenwoordigt

67
Q

Denktank (thinktank)

A
68
Q

ijzeren driehoek (iron triangel)

A

Een relatie waarin het beleid wordt beïnvloed door belangengroepen, de bureaucratie en wetgevende commissies, en waarbij sprake is van een driehoeksverhouding waarbij informatie, gunsten en steun worden uitgewisseld

69
Q

Uitgifte netwerk (issue network)

A

Een losse en flexibele groep belangengroepen, overheidsdepartementen, wetgevende commissies en deskundigen die werken aan beleidsvoorstellen van gemeenschappelijk belang

70
Q

Dikte (density)

A

Het percentage van alle personen die in aanmerking komen om zich bij een groep aan te sluiten en dat ook daadwerkelijk doen. Hoe hoger de dichtheid, hoe sterker de autoriteit en onderhandelingspositie van een groep

71
Q

Corporatisme

A

Een regeling waarbij bepaalde belangen in een samenleving formeel betrokken worden bij de overheid en in ruil voor toegang ondersteuning bieden

72
Q
A