Week 3 H10, H14, H17, H15 & H16 Flashcards
Bureaucratie
Letterlijk, bestuur door ambtenaren. in de context van vergelijkende politiek, beschrijft het de mensen en organisaties die het openbaar bestuur vormen
Openbaar bestuur
De uitvoering van overheidsbeleid
Red tape (bureaucratie)
Het klassieke beeld van bureaucratieën die vastzitten in procedures en regels, is afkomstig van de gewoonte in sommige Europese landen uit de 16e eeuw om administratieve documenten met bureaucratie te binden
Whistleblowing (klokkenluiden)
Het besluit van een persoon (of een groep mensen) om een probleem binnen een overheidsafdeling (of een andere grote organisatie) openbaar te maken, inclusief fraude, corruptie of inefficiëntie
Ombudsman
Een ambtenaar die door een wetgevende macht is aangesteld om beschuldigingen van wanbeheer in de publieke sector te onderzoeken
Meritocratie
Een systeem waarin carrièreontwikkeling en leiderschap gebaseerd zijn op talent, kwalificaties en prestaties
Spoils system (bederf systeem)
Een op patronage gebaseerde regeling waarbij gekozen politici overheidsbanen verdelen onder degenen die de winnende kandidaat kunnen steunen
Outsourcing (uitbesteding)
De praktijk waarbij particuliere contractanten worden ingehuurd om diensten te verlenen die voorheen onder de controle van de publieke bureaucratie vielen
Nieuw openbaar bestuur
Een benadering van bureaucratie die in de jaren 80 ontstond, gebaseerd op het idee dat marktgerichte principes de bureaucratie efficiënter zouden maken
E-overheid (of bestuur in het digitale tijdperk)
Het gebruik van informatie en communicatietechnologie om openbare diensten te verlenen
Afdeling (Ministerie)
Een administratieve eenheid waarvoor een secretaris of minister directe managementcontrole uitoefent. Meestal gestructureerd als een formele hiërarchie, vaak vastgelegd in een statuut, en meestal met de status van kabinetsniveau
Divisie
Een operationele eenheid van een afdeling, verantwoordelijk aan de secretaris maar vaak met aanzienlijke onafhankelijkheid. Ook bekend als secties of bureaus of (verwarrend) als afdeling in landen waar de grotere eenheid een ministerie is
Niet-departementale publieke instantie
Werkt op 1 of meer afstanden van de overheid en biedt managementflexibiliteit en politieke afhankelijkheid
Regelgevende instantie
Een onafhankelijk overheidsorgaan dat is opgericht om normen vast te stellen en op te leggen op een specifiek werkterrein
Geünificeerde werving
Een aanpak die ambtenarij als geheel, en niet voor een specifieke functie daarbinnen, administratief werk wordt gezien als werk dat intelligentie en opleiding vereist, in plaats van technische kennis
Werving per afdeling
Een aanpak waarbij mensen met een technische achtergrond worden gerekruteerd voor een specifieke afdeling of functie
Positieve actie (affirmative action)
Beleid dat erop gericht is de erfenis van discriminatie uit het verleden te overwinnen door de nadruk te leggen op de werving van vrouwen, etnische minderheden en andere groepen die ondervertegenwoordigd zijn in de bureaucratie
Feminisme
De theorie en het pleidooi voor de politieke, economische en sociale gelijkheid van de seksen
Bureaucratisch autoritarisme
Regimes waarin bureaucraten economische stabiliteit afdwingen onder de bescherming van een militaire regering
Ontwikkelingsstaat
Een staat die zich sterk bemoeit met de economie door middel van regulering en planning, en die die vertrouwt op een efficiënte bureaucratie
Vriendjeskapitalisme (crony capitalism)
Economische ontwikkeling gebaseerd op een nauwe relatie tussen overheidsfunctionarissen en leiders uit het bedrijfsleven, wat tot uiting komt in speciale belastingvoordelen en favoritisme bij het verstrekken van contracten, vergunningen of subsidies
Roofzuchtige staat (predatory state)
Een staat waarin de staat handelt in het belang van dominante groepen, zoals ambtenaren, militairen of politieke leiders
Administratieve capaciteit
Het vermogen van een bureaucratie om maatschappelijke problemen aan te pakken door effectief beheer en implementatie van overheidsbeleid
Verkiezingsfraude
Onrechtmatige inmenging in de organisatie van verkiezingen
Kiesstelsel
Een algemene term voor de regels die gelden voor verkiezingen, waaronder de structuur van de stemming de kiesformule en de districtsring.
Meervoudigheid van 1 lid (single-member plurality)
Een kiesstelsel dat gebaseerd is op districten met elk 1 afgevaardigde, waarbij de winnaar de kandidaat is met de meeste stemmen
Evenredige vertegenwoordiging
Een kiesstelsel waarbij het aantal zetels elk deelnemend parlementslid behaalt, evenredig is aan het aantal stemmen dat elk parlementslid behaalt
Mandaat (mandate)
Een commissie om namens iemand anders op te treden in een specifiek gebied. Een verkiezingsmandaat is een machtiging van het volk aan de regering om een bepaalde koers te volgen
Distributievereisten
Regels waarin is vastgelegd hoe de stemmen van een winnende kandidaat over verschillende regio’s of sociale groepen moeten worden verdeeld
Referendum
Een stemming van het electoraat over een beperkte kwestie van openbaar beleid, zoals een grondwetswijziging
Initiatief (initiative)
Een procedure waarmee burgers een volksraadpleging kunnen initiëren over een bepaald voorstel (een referenduminitiatief) of het op de agenda van de wetgevende macht kunnen plaatsen (een agenda-initiatief)
Voter turnout
Het aantal kiezers dat deelneemt aan een verkiezing, uitgedrukt als percentage van het totale aantal kiesgerechtigen
Electoraal autoritarisme
Een regeling waarbij een regime de schijn wekt democratisch te zijn en kiezers keuzevrijheid te bieden, terwijl de autoritaire kenmerken ervan worden verborgen
Stemfraude (ballot-stuffing)
Is een vorm van verkiezingsfraude waarbij een persoon die wettelijk beperkt is tot 1 stem, meerdere stemmen in 1 stemhokje mag uitbrengen of op meerdere locaties mag stemmen
Openbaar beleid
De standpunten die overheden innemen en de acties die ze ondernemen (of juist vermijden) om tegemoet te komen aan de behoeften van de maatschappij
Beleidscyclus (policy cycle)
Een manier om overheidsbeleid te begrijpen door het te zien als een nooit eindigende cyclus van fasen tussen het vaststellen van de agenda en de evaluatie
Structuralisme
Een benadering van de studie van politiek en bestuur die de nadruk legt op de relaties tussen groepen en netwerken binnen grotere systemen
Rationeel model
Een benadering om beleid te begrijpen die uitgaat van de methodische identificatie van de meest efficiëntie middelen om specifieke doelen te bereiken
Kosten-batenanalyse (Cost-benefit analysis)
Een poging om beslissingen te nemen op basis van een systematische evaluatie van de relatieve kosten en baten van beschikbare opties
Incrementeel model
Een benadering van beleidsvorming waarbij beleidsontwikkeling de vorm aanneemt van kleine veranderingen na onderhandelingen met de betrokken belangen
Vuilnisbakmodel
Een benadering om beleidsvorming te begrijpen waarbij de nadruk ligt op de gedeeltelijke, vloeiende en ongeorganiseerde kenmerken ervan
Beleidsstijl
De bepalende kenmerken van het overheidsbeleid in een bepaalde gemeenschap of land, gebaseerd op een combinatie van waarden, gewoonten en tradities
Beleidsverspreiding
De neiging van beleidsprogramma’s om zich over landen heen te verspreiden
Beleidsconvergentie
De neiging dat het beleid in verschillende landen steeds meer op elkaar gaan lijken
Politieke partij
Een groep op basis van naam en ideologie kandidaten voordraagt bij verkiezingen om een openbaar ambt te bemachtigen en de regering te controleren
Partijindentificatie
Een langdurige binding met een bepaalde politieke partij, waardoor kiezers een leidraad krijgen in de wereld van de politiek
Partijdige dealignatie
De verzwakkende banden tussen kiezers en partijen
Feestframe (cadre party)
Een vroeg type politieke partij die bestond uit eliteleden, met een losse organisatiestructuur en beperkte belangstelling voor het uitbreiden van het ledenaantal
Massa partij (Mass party)
Een politieke partij die grote aantallen mensen aantrekt die nog niet zo sterk vertegenwoordigd zijn in de politiek en die wordt gefinancierd door haar leden
Politieke kloof
Het ontstaan van groepen kiezers met vergelijkbare kiesvoorkeuren op basis van nationale, etnische, religieuze, taalkundige of sociale verschillen
Catch-all partij
Een politieke partij die kiezers met uiteenlopende politieke opvattingen en ideologieën wil aantrekken
Niche partij
Een politieke partij die een beperkt deel van het electoraat aanspreekt en zich doorgaans richt op niet-economische kwesties, zoals het milieu
Partij systeem
De samenstelling van politieke partijen, gebaseerd op hun aantal, verscheidenheid, relatieve belangrijkheid, interacties en de wetten die hen reguleren
Ideologie
Een systeem van samenhangende overtuigingen, een gedeelde kijk op de wereld of een blauwdruk voor hoe politiek, economie en maatschappij gestructureerd zouden moeten worden
IJzen wet van de oligarchie
Stelt dat de organisatie van politieke partijen, zelfs die welke formeel toegewijd zijn aan de democratie, gedomineerd wordt door een heersende elite
Voorverkiezingen
Een voorverkiezing die wordt gehouden voor de algemene verkiezingen, waarbij kiezers kunnen beslissen wie namens een partij meedoet aan de algemene verkiezingen. Een besloten voorverkiezing is beperkt tot de geregistreerde aanhangers van een partij
Kartelpartij
Een leidende partij die haar dominantie op de politieke markt uitbuit om spelregels vast te stellen, zoals overheidsfinanciering, waardoor haar eigen sterke positie wordt versterkt
Belangengroep
Een orgaan dat buiten de overheid werkt om het overheidsbeleid te beïnvloeden. Ook bekend als een pressiegroep, een belangenbehartigingsgroep of een niet-gouvernementele organisatie
belangenbehartiging (advocacy)
Het proces van het ondersteunen promoten of namens een zaak of voorstel spreken, meestal gericht o besluitvormende instellingen
Het maatschappelijk middenveld (civil society)
Het terrein buiten de overheid waar burgers met elkaar samenwerken om maatschappelijke problemen van gemeenschappelijk belang aan te pakken
Sociale beweging
Een beweging die ontstaat in de maatschappij en die niet-gevestigde doelen nastreeft via niet-geïnstitutionaliseerde en vaak onconventionele middelen
Pluralisme
Tolerantie voor een verscheidenheid aan ideeën, standpunten en waarden, zoals vaak tot uiting komt in de verdeling van macht over uiteenlopende politieke, economische en sociale belangen
Lobbyen
Pogingen om de beslissingen van gekozen functionarissen of ambtenaren namens individuen, groepen of organisaties te beïnvloeden
Beschermende groep
Een belangengroep die streeft naar selectieve vooroordelen voor haar leden en insiderstatus bij relevante overheidsdiensten
Promotiegroep
Een belangengroep die bredere kwesties en doelen behartigt dan beschermende groepen en waarvan het ledenaantal open is
Peak association
Een overkoepelende organisatie die de brede belangen van het bedrijfsleven of de werknemers bij de overheid vertegenwoordigt
Denktank (thinktank)
ijzeren driehoek (iron triangel)
Een relatie waarin het beleid wordt beïnvloed door belangengroepen, de bureaucratie en wetgevende commissies, en waarbij sprake is van een driehoeksverhouding waarbij informatie, gunsten en steun worden uitgewisseld
Uitgifte netwerk (issue network)
Een losse en flexibele groep belangengroepen, overheidsdepartementen, wetgevende commissies en deskundigen die werken aan beleidsvoorstellen van gemeenschappelijk belang
Dikte (density)
Het percentage van alle personen die in aanmerking komen om zich bij een groep aan te sluiten en dat ook daadwerkelijk doen. Hoe hoger de dichtheid, hoe sterker de autoriteit en onderhandelingspositie van een groep
Corporatisme
Een regeling waarbij bepaalde belangen in een samenleving formeel betrokken worden bij de overheid en in ruil voor toegang ondersteuning bieden