week 3 athena sv nog niet af Flashcards
betekenis van attitude en de drie componenten:
attitude = evaluatie van object op basis van een positief-negatief schaal.
het heeft 3 componenten:
1: aantasting (emotie): de mate waarin je iets leuk vindt of niet.
2: cognitie: de gedachten die je gevoel versterken; kennis, overtuigingen en daarbij horende herinneringen/associaties.
3: gedrag: neiging om iets te benaderen of te ontwijken.
meestal worden attitudes bepaald door:
self-report metingen met een likert schaal.
response latency meting =
meting van hoe makkelijk een attitude naar boven komt bij iemand (toegankelijkheid); meten hoelang het duurt voordat iemand antwoord op vraag over attitude.
CENTRALITEIT meten van iemands attitude binnen het systeem van overtuigingen:
verschillende attitudes binnen een domein worden gemeten en beoordeeld hoe sterk ze aan elkaar verbonden zijn.
De Impliciete attitude meting is niet afhankelijk van self-reports en wordt gebruikt als
mensen niet willen/kunnen zeggen wat ze vinden van een bepaald onderwerp.
voorbeelden: affectieve priming & de impliciete associaties test.
impliciete maatregelen zorgen voor ontdekkingen van onbewuste attitudes, door:
onmiddelijke beoordelingen van mensen, over iets waarvan ze zich niet bewust zijn of iets dat in conflict kan komen met hun bewust goedgekeurde houding.
wat zijn nog meer hints voor iemands attitude, wat te onderzoeken valt?
non-verbaal gedrag (lachen), fysieke metingen zoals hartslag.
is gedrag goed te voorspellen aan de hand van attitudes?
onderzoek laat zien dat dat moeilijk is omdat attitudes inconsistent en dubbelzinnig kunnen zijn.
waarom zijn attitudes niet altijd heel sterk verbonden met gedrag?
er zijn veel factoren die gedrag bepalen, attitudes zijn niet altijd de voornaamste.
als we denken aan waarom we iets/iemand leuk vinden, kan dat ons misleiden ten opzichte van onze echte attitude. dat kan leiden tot een verzwakte link tussen de attitude waarvan we denken dat hij waar is, en ons opeenvolgende gedrag.
Waarom is dat?
we richten ons op de makkelijkste reden in plaats van de echte reden. Maar eigenlijk is de echte reden meestal best makkelijk te zien.
alleen in het geval waarin de echte bron van de attitude niet makkelijk te zien is, kan de relaties tussen attitude en gedrag dus verminderen.
de consistentie tussen attitude en gedrag is het hoogst wanneer:
attitude en gedrag even specifiek zijn.
een specifieke houding is dus beter in het voorspellen van specifiek gedrag; een algemene houding beter in voorspellen van algemeen gedrag.
als een situatie of persoon niet overeenkomt met een prototype, is het waarschijnlijk dat …
hun gedrag niet hun aangegeven attitude reflecteert.
want:
vaak denken mensen aan een prototype van een gegeven categorie wanneer ze gevraagd worden naar hun attitude.
attitudes kunnen gedrag voorspellen, maar gedrag kan ook attitudes voorspelen. dat komt doordat:
mensen graag willen dat hun attitudes en acties overeenkomen.
cognitieve dissonantietheorie (festinger)
inconsistenties in gedachten, gevoelens en acties veroorzaken dissonantie (spanning tussen feiten en opvattingen), waardoor mensen weer pogingen doen om consistentie te krijgen.
proces van rationalisatie zorgt voor meer vertrouwen in eigen keuze. dat komt voor bij:
als je kiest voor iets ga je meer positieve dingen zien.
zodra mensen een voorkeur hebben voor een optie, verdraaien ze info om bij hun voorkeur te blijven en dus dissonantie te voorkomen.
moeite justificatie
de drang om dissonantie te verminderen wanneer je veel tijd/moeite in iets hebt gestoken en het blijkt teleurstellend te zijn.
geïnduceerde (gedwongen) meegaandheid
het dwingen van mensen om zich te gedragen op een manier die inconsistent is met hun overtuigingen/attitudes/waarden, om zo dissonantie te creëren en hun oorspronkelijke standpunt te veranderen
studie waarbij werd ontdekt dat het zeggen van iets wat we niet geloven, en dit zeggen met weinig justificatie, dissonantie veroorzaakt.
Carlsmith & Festinger: deelnemers die een lagere beloning kregen voor het zeggen dat het experiment leuk was, terwijl het saai was, gingen hun mening aanpassen ter justificatie van hun gedrag om dissonantie te voorkomen.
Deelnemers die een hogere beloning kregen deden dat niet, omdat de beloning hoog genoeg was was er genoeg justificatie voor hun gedrag.
kinderen mochten niet met een speeltje spelen. de ene groep kinderen werd gezegd dat de onderzoeker erg boos zou zijn als ze het toch deden, de andere groep werd gezegd dat de onderzoeker geïrriteerd zou zijn.
beide groepen speelden niet met het speeltje. Welke groep ervoer dissonantie?
de groep kinderen die de milde straf zouden krijgen (onderzoeker geïrriteerd). Ze gingen hun gedrag (het niet spelen met het speeltje) rechtvaardigen door te zeggen dat ze het speeltje minder leuk vonden.
De kinderen die de zwaardere straf zouden krijgen (boos), rechtvaardigden hun gedrag (het niet spelen ermee), en bleven het speeltje leuk vinden.
wanneer wekt een bepaalde inconsistentie vaak dissonantie op?
als het ons kerngevoel raakt.
als een opvatting die je over jezelf hebt, wordt uitgedaagd produceert dat dissonantie.
waarom produceert inconsistentie dissonantie?
zodat we kunnen analyseren wanneer we anderen verantwoordelijk kunnen houden voor hun acties.
dissonantie treed namelijk op wanneer we willen begrijpen in welke situatie we onszelf verantwoordelijk kunnen houden voor ons gedrag.
we ervaren dissonantie wanneer we ons gedragen op een manier die inconsistent is met onze kernwaarden en overtuigingen, en als….. (4 aspecten)
1 ) het gedrag gekozen was
2) het gedrag niet voldoende gerechtvaardigd was
3) het gedrag negatieve consequenties had
4) de negatieve consequenties voorzien hadden kunnen worden.
(ALLE 4 ASPECTEN MOETEN AANWEZIG ZIJN, NIET MAAR ÉÉ’N).