week 1 athena SV Flashcards

h1 h2

1
Q

sociale psychologie betekenis

A

wetenschappelijke studie naar gevoelens gedachten en gedragingen van individuen in sociale situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

experiment van Zimbardo aan Stanford, Gevangenis met bewakers en gevangenen.

A

verbaal misbruik en fysieke vernedering. experiment moest na 6 dagen stoppen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Veld van krachten (in geval menselijk gedrag) (Kurt Lewin) betekenis

A

de rol van de situatie in het sturen van gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

belangrijkste situationele invloeden op gedrag

A

acties en soms aanwezigheid van anderen. Soms laten anderen ook met hun gedrag zien aan je hoe je moet denken/doen (vaak door idee dat je pas geaccepteerd wordt als je hetzelfde gedrag /standpunten aanneemt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Milgram experiment

A

de kracht van de situatie: deelnemers worden beïnvloed door de situatie door gedrag vertonen dat ze normaal niet zouden willen doen. Schokken werden steeds hoger. Invloed door onderzoeker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Experiment van Darley en Batson (Princeton) naar invloed religie en haast op hulp geven onderweg

A

deelnemers gaven man die hulp onderweg als ze géén haast hadden. Religie had hier geen invloed op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

voorzieningen betekenis

A

interne factoren: overtuigingen, waarden, persoonlijkheidstrekken/capaciteiten die gedrag leiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

fundamentele attributiefout betekenis

A

neiging om belang externe factoren te verwaarlozen en te veel nadruk op interne factoren (voorzieningen) bij beoordelen van gedrag. (persoonlijkheid i.p.v. situatie schuld geven)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kanaalfactoren betekenis

A

situationele omstandigheden die eerst onbelangrijk lijken maar uiteindelijk grote invloed kunnen hebben op gedrag door faciliteren of blokkeren. (kan gedrag in bepaalde richting sturen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

kanaalfactoren: studie en voorbeeld

A
  • mensen maken meer gebruik van gezondheidsfaciliteiten in gebouw als ze kaart kregen met route en omcirkelde plek, en gevraagd werden hoe laat en welke route ze wilden nemen.
  • gebruikt in Obama’s campagne: get out and vote: mensen werden naar concrete plan gevraagd om te stemmen (waar en route).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

gestaltpsychologie betekenis

A

basisidee = mensen nemen objecten waar doormiddel van actieve, onbewust interpretatie wat object representeert als geheel (dus NIET door automatische registrerend apparaat).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

perceptie en interpretatie

A

Perceptie = beeld van hoe de wereld er echt uit ziet. maar dat vereist interpretatie, dus kan fouten geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

naïef realisme

A

overtuiging dat we de wereld direct, zonder ingewikkelde perceptuele / cognitieve mechanismen waarnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Je eigen ‘constructie’ van situaties en gedrag

A

je eigen interpretatie van de situaties, je gedrag en de deductie die we over ons eigen gedrag en situaties maken (vaak onbewust).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

schema’s

A

gegeneraliseerde kennis over de fysieke en sociale wereld, zoals: te verwachten gedrag en geaccepteerde gedragingen in bepaalde situaties. het zijn de dingen die je vaak mee hebt gemaakt, die onthoud je en vertrouw je zodat je niet steeds alles opnieuw hoeft uit te vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

stereotypes

A

schema’s die we hebben voor mensen van verschillende typen, die we gebruiken voor beoordelen van individuen. (kunnen echter fout zijn en verkeerd worden toegepast)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

automatische VS. gecontroleerde verwerking

A

verwerking info in het brein op twee manieren in een sociale situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

automatische verwerking

A
  • automatisch
  • onbewust
  • vaak gebaseerd op emotionele factoren
  • geeft aanleiding tot IMPLICIETE ATTITUDES en overtuigingen die niet makkelijk gecontroleerd worden door bewuste geest
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

gecontroleerde verwerking

A
  • systematisch
  • bewust
  • waarschijnlijker om gecontroleerd te worden door zorgvuldige gedachten
  • geeft aanleiding tot EXPLICIETE ATTITUDES en overtuigingen waarvan we bewust zijn (maar kunnen impliciet of onbewust worden met de tijd)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

waarom is het waarschijnlijk dat emotionele reacties ontstaan voordat de bewuste gedachte de reactie kunnen overnemen?

A

mensen reageren vaak snel op enge situaties zodat ze meteen in actie kunnen komen om zichzelf te redden bij gevaar (overleven).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

verschillende attitudes binnen jezelf richting persoon van outgroup door automatische & gecontroleerde verwerking:

A

als je weinig vooroordelen over outgroup hebt kan je alsnog zelfde gevoelens over outgroup hebben als mensen die wel expliciet zeggen dat ze de outgroup niet mogen.

onderzoek: blanke mensen doe langer over zwarte gezichten associëren met fijne stimuli in vergelijking tot witte gezichten. Ook bij de deelnemers die geen openlijke vooroordelen hadden ten opzichte van huidskleur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

voorbeelden van dat we ons vaak niet bewust zijn van onze cognitieve activiteit en de factoren die onze overtuigingen en gedrag beïnvloeden:

A
  • westerse mensen zijn minder agressief als ze omringd zijn door groen dan door rood.
  • ideomotorische mimiek gebeurt heel onbewust
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

ideomotorische mimiek

A

lichaamshouding nabootsen van iemand met wie je een gesprek hebt (gebeurt onbewust)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

voordelen van automatische processen t.o.v. gecontroleerde processen

A

ze zijn sneller en kunnen parallel aan elkaar werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

waarom kunnen verbale verslagen (bij onderzoeken) onbetrouwbaar zijn?

A

mensen zijn zich vaak niet bewust van factoren die hun denken en gedrag beïnvloeden.
Onderzoekers moeten experimenten hebben waarbij oorzaken achter gedrag geïsoleerd kunnen worden.

26
Q

evolutie theorie van Charles Darwin nuttig in verklaren gedrag van mensen:

A
proces van natuurlijke selectie:
adaptieve eigenschappen (zowel fysiek en gedrag) van dieren en planten worden doorgegeven (grotere kans overleven en reproductie). Zo ook karaktertrekken die beter zijn aangepast aan omgeving. nadelige karaktertrekken  geven hun genen minder waarschijnlijk door. recente ontwikkeling in deze theorie met biologie, antropologie, psychologie laat zien ook bij verklaren gedrag van mensen.
27
Q

universele gedragingen en instellingen van mensen die we wel en niet delen met primaten (opperdieren) en waarom

A

gezichtsuitdrukkingen, dominantie/onderwerping, eten delen, mannen meer agressie, voorkeur eigen soort, behoedzaam voor slangen.

veel gedrag, reacties, instellingen delen we niet met ze. dat komt overeen met evolutietheorie. Maar sommigen zeggen dat dat resultaat is van superieure intelligentie van onze soort.

28
Q

leven in een groep

A

voor overleven, bescherming, meer succes tijdens jagen en vinden voedsel.

29
Q

produceren en begrijpen taal zorgt voor

A

begrijpen van emoties, intenties, overtuigingen, attitudes, complexe gedachtes bij mensen die in groepen leven.

30
Q

kinderen (baby’s) en taal

A

kinderen zijn pre-wired om taal te leren

baby’s kunnen bij geboorte volledige scala fenomenen produceren

in elke cultuur kunnen kinderen even goed taal verkrijgen. Kinderen kunnen elke taal leren.

er bestaan indicaties dat er algemene geërfde neigingen zijn om grammaticale taal te ontwikkelen: tweelingen kunnen in wieg eigen taal ontwikkelen die zelfde grammaticale regels volgt als bestaande talen.

31
Q

theory of mind

A

vermogen om te herkennen dat andere mensen eigen overtuigingen en verlangens hebben.

misschien is het een product van evolutie. misschien is het pre-wired bij mensen.
bewijs: mensen met genetisch defect hebben zwakke of geen theory of mind.
autisten lijken ook niet in staat dit te hebben of om deze als verkeerd te beoordelen.

32
Q

ouderlijke investering

A

het evolutionaire principe dat voor/nadelen geassocieerd zijn met reproductie van nakomelingen. die voor/nadelen verschillen voor elk geslacht, daardoor ene geslacht meer waarde hechting in kind dan ander.

33
Q

naturalistic fallacy

A

de bewering dat hoe dingen zijn ook de manier is hoe het zou moeten zijn.

dus:
biologie bepaalt wat we zullen doen en zouden moeten doen. Dit heeft geen logische basis.
* evolutietheorie kan worden misbruikt, maar ondanks dat moeten niet al deze aspecten worden afgewezen.

34
Q

fMRI (function magnetic resonance imaging) zorgt dat we:

A

bloedtoevoer in het brein kunnen zijn. Zo kunnen we zien welke gebieden welke gevoelens/gedragingen mediëren.

35
Q

Neurowetenschap stelt ons in staat om

A

te kijken hoe brein, geest en gedrag samen als één functioneren en hoe sociale factoren deze factoren allemaal tegelijk kunnen beïnvloeden.

36
Q

belangrijkste erfenis van de evolutie voor mensen:

A

grote flexibiliteit die zorgt voor aanpassingen aan verschillende situ’s.

37
Q

culturele verschillen bestaan niet alleen op gebied van overtuigingen en waarden maar ook op gebied van:

A

fundamentele vormen van zelfbeeld
sociale interactie
perceptuele processen
cognitieve processen

die allemaal worden gebruikt om nieuwe gedachten en overtuigingen te vormen.

38
Q

individualistische cultuur (onafhankelijk) =

A

mensen in deze cultuur zien zichzelf als sociale eenheid. met elkaar verbonden door vrijwillige banden en georganiseerde groepen die in essentie ook gescheiden zijn van anderen. Ze hebben attributies die ook zonder connectie met elkaar blijven bestaan.

39
Q

collectivistische cultuur (afhankelijk) =

A

mensen in deze cultuur zien zichzelf als deel van een collectief; onlosmakelijk verbonden met anderen in hun groep. Ze vinden individuele vrijheid of persoonlijke controle over hun eigen leven minder belangrijk.

40
Q

regionale en subculturele verschillen binnen een maatschappij:

socialisatie binnen een maatschappij van bepaalde individuen of typen individuen kan meer georiënteerd zijn richting:

A

onafhankelijkheid of interdependentie (onderlinge afhankelijkheid).

41
Q

regionale en subculturele verschillen binnen een maatschappij:

verschillen binnen klassen. Arbeiders en rijken zijn meer:

A

Arbeiders zijn eerder collectivistisch.

rijken zijn eerder individualistisch.

42
Q

regionale en subculturele verschillen binnen een maatschappij:

een persoon kan in verschillende situaties ….:

A

een onafhankelijke oriëntatie hebben in de ene situatie en een collectivistische oriëntatie in een andere situatie.

43
Q

genderrollen variëren over de hele wereld, ook binnen subculturen binnen één land.

een van de meest variabele aspecten van geslachtsrollen is …….. . Moderne westerse culturen worden gezien als redelijk …… .

A

een van de meest variabele aspecten van geslachtsrollen is mannelijke dominantie. Moderne westerse culturen worden gezien als redelijk geslacht gelijk.

44
Q

wereldwijd de meest verwachte relaties binnen subculturen =

A

polygynie (een man, meerdere vrouwen) & seriële monogamie

45
Q

hoe komt het dat er zoveel verschillende manieren zijn in verschillende culturen, om gender te construeren?

A

in culturen zijn er veel verschillende patronen voor de manier waarop mannen en vrouwen zichzelf begrijpen.

46
Q

evolutie & cultuur beïnvloeden hoe mensen de wereld zien en zich gedragen.

aanleg voor bepaald gedrag komt door ……. omdat ……….. .

…… bepaalt welke gedragingen worden ontwikkeld in bepaalde situaties.

A

aanleg voor bepaald gedrag komt door evolutie omdat
evolutie ons capaciteit heeft gegeven om met veel situaties om te gaan.

Cultuur bepaalt welke gedragingen worden ontwikkeld in bepaalde situaties.

47
Q

wetenschappelijke methoden toepassen in je dagelijks leven zorgen voor:

A

redeneervaardigheden die breed toepasbaar zijn.

het gebruiken van informatie die klopt is bijna net zo belangrijk. helaas is veel info die wordt gebruikt vervormd of fout, deels omdat technieken om die info te krijgen gebrekkig is.

48
Q

bij politieke protesten, van arabische lente tot omwenteling in Myanman, en ook bij verkiezingscampagnes, staat centraal:

A

sociale media.

49
Q

mensen zijn hypersociaal dus communiceren met elk medium beschikbaar, waaronder sociale media. maar de dichtheid & invloed van sociale media: ….

A

roepen vragen op over hoe onze sociale levens online zijn.

50
Q

Je gelukkig voelen is geassocieerd met

A

grotere huwelijkstevredenheid, meer creativiteit. productiviteit, betere fysieke gezondheid.

51
Q

Hoe je geluk vindt hangt af van

A

je levensfase, culturele achtergrond en opvoeding.

52
Q

dingen die je geluk (niet) beïnvloeden:

A

geld en oud worden zijn minder belangrijk voor je welzijn dan we zouden denken.

simpele gebaren verhogen geluk (vrijgevig zijn, dankbaarheid tonen aan anderen, meer waarderen van ervaringen dan materie).

goed leren omgaan met stress is belangrijk voor gelukkiger leven.
(mensen ervaren nu meer stress dan 30 jaar geleden. vooral wanneer chronische stress, verhoging kans op ziekte en DNA beschadiging).

53
Q

kurt lewin’s formule voor gedrag =

A

gedrag is de functie van persoon en situatie

54
Q

Bystander effect:

A

Hoe meer mensen er in de omgeving zijn hoe minder een persoon de verantwoordelijkheid voelt om iemand te helpen.
cognitieve processen door aanwezigheid van anderen (gedeelde verantwoordelijkheid)
Situatie heeft hier meer invloed op een persoon dus!

55
Q

dual-process modellen (kahneman)

A

systeem 1 = automatisch (onbewust, snel associatief, onintentioneel, effortles)

systeem 2 = reflectief (bewust, langzaam, intentioneel, controle, effort)

ze hangen af van motivatie en capaciteit. je kan alleen situationele correctie maken als je zelf niet al cognitief belast bent. Daarom komt attributiefout vaak voor.

56
Q

je labelt/categoriseert gedrag meteen. wat zijn stap 2 en 3?

A

2: karakteriseren van gedrag
3: corrigeren voor situatie (hij doet dit want ….)

stap 1 en 2 zijn automatische processen, stap 3 is bewust proces.

57
Q

Posthoc-redeneren:

A

rechtvaardigheden waarom je een keus maakt en redenen bedenken waarom; geeft gevoel van controle; idee dat je zelf inzicht hebt in alle factoren en je een vrije wil hebt die dingen bepaalt.

58
Q

Change blindness:

A

blind zijn voor verandering. Onderzoek; kiezen uit 2 foto’s van meisjes, andere foto krijgen dan je hebt gekozen. Dan vraag waarom dat meisje gekozen? En alsnog redenen geven terwijl je eigenlijk voor het andere meisje had gekozen. Dat is posthoc-redeneren.

59
Q

waardoor komt een gebrek aan introspectie bij redeneren?

A

systeem 1 zit onder water (de ijsberg) en systeem 2 zit boven water (ijsberg). Bewust en dus onbewust.

Een combinatie van alle factoren dus die gedrag beïnvloeden, je weet eigenlijk niet goed wanneer iets bewust of onbewust is.
je onderschat bijv. dat je stemming veel invloed heeft en wat andere mensen doen, dat dat veel invloed heeft op je gedrag.

60
Q

channel factoren:

A

gewenst gedrag door sturing, bijvoorbeeld nudging.

kleine situationele veranderingen die ons gedrag sturen, soms met grote gevolgen

61
Q

schemas:

A

georganiseerde set kennis over stimulus in lange termijn geheugen

kennis bevat kenmerken en verbanden en specifieke voorbeelden

mentale structuur helpt ons om kennis over wereld te organiseren

62
Q

priming:

A

de automatische invloed van een stimulus op ons gedrag (beslissingen die we maken)

concepten activeren: gedrag in lijn met het geaccepteerde concept.