week 3 Flashcards

1
Q

uit wat bestaat het hart ?

A
  • Twee boezems (atrium)
  • Twee kamers (ventrikel)
  • Vena cava superior: Zuurstofarm bloed van boven komt hier de rechter atrium in
  • Vena cava inferior: Zuurstofarm bloed komt van beneden via deze ader de rechter atrium in.
  • A. pulmonalis: deze arterie krijgt zuurstofarm bloed van de rechter ventrikel naar de kleine bloedsomloop (naar de longen): enige arterie die zuurstofarm bloed vervoert
  • Venae Pulmonalis: vervoert zuurstofrijk bloed naar de linker atrium.
  • Aorta: Krijgt zuurstofrijk bloed van de linker ventrikel en heeft drie aftakkingen die naar bloed vervoert naar bovenste lichaam en hoofd, en brengt bloed van het hart naar beneden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoe heten de twee zetten kleppen in het hart ?

A
  • AV-kleppen (atriaventriculaire kleppen): Zit tussen het atrium en ventrikel (sluiten atrium af van ventrikel)
  • SL-Kleppen (semi-lunair/halvemaanvormige kleppen): Zitten tussen de ventrikels (kamers) en uitgangen (bij a.pulmonalis en aorta
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welk kleppen hooren bij de av kleppen ?

A

o Mitralisklep (linker harthelft): Deze klep sluit wanneer het ventrikel samenknijpt om de druk te vergroten (voorkomt dat bloed terugstroomt richting het atrium).
o Tricuspidalis klep (rechter harthelft) Deze klep sluit wanneer het ventrikel samenknijpt om de druk te vergroten (voorkomt dat bloed terugstroomt richting het atrium).
o Papilaire spiertjes (lichtrood en lichtblauw): Zorgen dat de kleppen dichtblijven wanneer de druk wordt vergroot
o Septum: Skelet van het hart (Lichte kleur in het plaatje).
o Annulus fibrosis: Zit rond de openingen van atrium en ventrikel, zorgt dat de opening openblijft en bied stevigheid aan de kleppen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welk kleppen horen bij de SL- kleppen ?

A

o Functie: Ze voorkomen dat bloed terugstroomt de ventrikel in.
o Pulmonalis-kleppen: Sluiten a. pulmonalis af
o Aorta-kleppen: sluit aorta af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

uit welk 3 lagen bestaat het hart ?

A
  • Endocard = binnenkleding van het hart (endotheel weefsel).
  • Myocard = middelste gedeelte, spierweefsel dat het arbeid levert.
  • Pericard = buitenste laag, vlies wat eromheen zit (o.a. voor bescherming). Ook wel hartzakje genoemd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is de SA-knoop

A

SA-Knoop (sinoatriale knoop)

  • Natuurlijke pacemaker (tempomaker), kan vanuit zichzelf ontladen en stroompjes afgeven. Hierdoor heeft het hart geen aansturing van de hersenstam nodig.
  • Natuurlijke tempo is 100 impulsen per minuut
  • Prikkel komt vanuit SA-knoop langs boezems en vervolgens bij AV-knoop
  • Als de prikkel langs de boezem komt contraheert de spier in de boezem en hierdoor wordt bloed naar de ventrikel geperst
  • Staat hierarchisch boven de AV-knoop (als deze is aangedaan dan kan de AV-knoop alsnog voor zorgen dat het hart, in mindere mate, kan blijven kloppen (bescherming).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de AV knoop ?

A

AV-knoop (atriumventriculaire knoop)

  • Wacht met het doorgeven van de prikkel (vertraagd de prikkel). Hierdoor hebben de boezems (atrium) iets meer tijd om de ventrikel helemaal te vullen
  • Ook een natuurlijke pacemaker
  • Lagere frequentie (40 keer per minuut).
  • Zonder AV-knoop functioneert het hart niet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de bundel van HIS ?

A
  • Vanuit de AV-knoop verdeelt de prikkelgeleiding zich in twee bundels, de bundel van HIS (twee takken).
  • Loopt door het septum van beide ventrikels en gaat richting hartpunt (onderste punt van het hart). Begint bij hartpunt omdat van dun naar dik kan alles maar 1 kant opgestuwd worden (namelijk naar boven).
  • Vanuit de hartpunt krult ie omhoog via linkerkant en rechterkant.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn de purkinje vezels ?

A
  • Geleidt prikkel naar al het hartspierweefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is de volgorde van de prikkel in het hart ?

A

SA-knoop > langs boezems > AV-Knoop > Bundel van HIS -> hartpunt -> via linker/rechterkant omhoog > Purkinje vezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

door welk zenuw stelsel word de SA knoop beïnvloed ?

A

door autonome zenuwstelsel (klopt niet altijd 100 keer per minuut, ene moment in rust gaat die omlaag, andere keert omhoog als je actief bent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welk zenuwen hebben invloed op het hart ?

A
  • n. vagus = Hart wordt via hersenstam aangestuurd door n. vagus. Deze voert prikkels op moment als je lichaam in rust is (parasympaticus).
  • N. accelerantes = zorgt ervoor dat hartfrequentie omhoog gaat tijdens actie. (sympaticus)
  • In rust hebben we het over je parasympaticus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is een trofotropereactie ?

A

het lichaam herstelt (dit is een reactie in rust). Zorgt ervoor dat hartfrequentie naar beneden gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is de ergotrope reactie ?

A

actie van sympaticus, reactie die ontstaat in actie (hartfrequentie gaat omhoog).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat voor receptoren heb je op het hart ?

A
  • Er zitten receptoren op je hart: betareceptoren
  • Zijn gevoelig voor hormonen (zoals adrenaline, noradrenaline en cortisol).
  • Onder invloed van deze hormonen gaat je hart sneller kloppen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waar staat ecg voor ?

A

electrocardiogram (geeft het hartritme weer).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is de P-wave ?

A

komt overeen met de aanspanning van beide atrium (systole van atrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is de QRS-complex ?

A
  • Q geeft aan dat de bundel van HIS wordt gedepolariseerd
  • R-peak is de bocht van HIS + Pekinje vezels
  • S zijn laatste vezels van bundel van HIS
  • Tegelijk met systole van ventrikel vind dyastole van atrium plaats, deze zie je niet want is zwakker.
  • T-golf is diastole van ventrikel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is een andere naam voor boesem ?

A

atrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat is een andere naam voor kamer ?

A

ventrikel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat is aanspaning ?

A

ventrikel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat is ontspaning ?

A

diastole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

uit welk fase bestaat de systole ?

A
  • Isovolumetrische contractiefase

- Ejectiefase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

beschijf de isovolumetrische contractie fase

A
  • Beginsituatie: kamer is gevuld met bloed en alle kleppen zijn gesloten.
  • Hartspierweefsel trekt samen: De ruimte wordt kleiner dus de druk groter (Isovolumetrische contractiefase!)
  • Wordt de isovolumetrische contractiefase genoemd want: de kamer is gevult met bloed, wordt kleiner, druk neemt toe.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

beschijf de ejectie fase

A
  • Zolang de druk in ventrikel kleiner is dan de druk in de aorta vindt er geen stroming van bloed plaats.
  • Doordat spierweefsel contraheert wordt de druk verhoogd totdat de druk groter is dan in de aorta > gevolg is dat kleppen opengaan en stroomt het bloed (ejecteert) de aorta in (ejectiefase).
  • De ejectiefase duurt totdat de druk weer verandert (druk in aorta wordt groter, druk in kamer wordt kleiner).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

waneer begind het diastole ?

A

Op het moment dat de aorta klep weer sluit begint de ontspanningsfase (dus de druk weer omgekeerd is), de diastole.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

beschijf de isovolumetrische relaxatie fase

A
  • ruimte is nog steeds afgesloten (kleppen zijn gesloten).
    o Snelle vullingsfase: het spierweefsel ontspant zich, hierdoor neemt de druk af en gaat het poortje van de atrium open en zuigt het bloed de ventrikel in (isovolumetrische relaxatie), wordt de snelle vullingsfase genoemd want door drukverschil vult hij zich snel.
    o 90% van de kamer wordt gevuld door de snelle vullingsfase
    o Langzame vullingsfase: is nodig om tot 100% vulling te komen, het atrium perst het laatste beetje bloed de ventrikel in.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

uit wat bestaat arteriën en vaten ?

A
  • Intima (binnenste laag): endotheel.
  • Media (middenlaag): Bestaat uit spieren (musculaire laag): goed voor venoconstrictie.
  • Adventitia (buitenste laag).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wat zijn de twee verschillen tussen venen en arteriën ?

A
  • Arteriën bevaten minder mediale laag en meer elastine.
  • Venen hebben kleppen en arteriën niet.
    80% van totale bloedvolume zit in de venen.
    Op basis van de tunica media (de grote ervan) worden de diverse vaten onderscheiden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

wat zijn de functies van de arteriën ?

A

Arteriën bevatten veel elastine: Als er bloed de aorta en andere arteriën in wordt geperst, zet de arterie uit door de elastine. De arterie vangt dus de druk op en wordt omgezet naar normale druk (mean pressure).
Het opvangen van de druk door elastine wordt het windketeleffect genoemd.
- Hierdoor hebben oudere mensen een hogere bloeddruk want elastine neemt af naarmate je ouder wordt.
- Druk is het laagst in de rechter boezem
- Druk is het hoogst in linkerkamer
- Dit is de reden waarom bloed altijd terugstroomt naar rechter hart, gaat van hoge druk naar lage druk.

31
Q

wat is de bouw van de arteriën ?

A

Wand arterie bestaat uit drie lagen:

  • Intima (binnenste laag): endotheel.
  • Media (middenlaag): Bestaat uit spieren (musculaire laag): goed voor venoconstrictie.
  • Adventitia (buitenste laag).

Elastine

  • De grote arteriën bestaan nog uit elastine
  • Elastine zit tussen de intima en media en tussen de media en adventitia
  • Hoe meer elastine in het bloedvat, hoe dunner de media, dus in verhouding hebben arterien minder spierweefsel.
32
Q

beschijf de venen ?

A
  • Hoe verder je richting de venen gaat, hoe minder elastine en hoe meer spierweefsel.
  • Ader kan zich verder uitzetten dan slagader: minder/geen elastine in ader, elastine werkt als uitgerekt elastiek (wil ook weer terug dus naar oorspronkelijke vorm), ader heeft dit niet/minder.
  • Venen bevatten dus minder elastine maar meer spierweefsel (grotere media).
33
Q

beschijf de capillairen

A

Als bloed aankomt in capillair vindt er filtratie plaats. Dit komt omdat de wand semipermeabel is:
- Kleine moleculen (zoals glucose) en vocht kunnen door de wand heen.
- Grote moleculen niet (zoals eiwitten).
Vocht stroomt door het membraam heen het interstitium in (tussenvloeistof tussen weefsel en bloedbaan). Hierdoor blijft veel grote moleculen achter in de capillairen (verhouding vocht en grote moleculen verandert richting moleculen).
Aan het eind van de capillairen vindt er echter osmose plaats (plek met veel opgeloste stoffen trekt water aan). Dus dan wordt vocht weer teruggezogen uit het interstitium, dit verklaart twee dingen:
- 90% van het water uit het interstitium stroomt weer terug naar de capillairen. De 10% die overblijft stroomt terug omhoog via lymfe.
- Het kan verklaren hoe oedeem ontstaat.

34
Q

wat is de formule van hartminuutvolume ?

A

Formule: HV = HF (hartfrequentie) * SV (slagvolume)
Bloeddruk neemt toe als hartfrequentie en/of slagvolume toeneemt.
Toename

35
Q

hoe kan de bloeddruk vergroten ?

A
  • Als bloedvolume toeneemt: door vocht terughalen naar je venen. Hierdoor neemt je slagvolume toe.
  • Venen/bloedvaten versmallen door perifere weerstand (door spieren bijv).
  • Bloed kan stroperiger worden door bijv diabetes (bloeddruk gaat omhoog).
36
Q

op welk manieren word het bloed druk gereguleerd ?

A
-	Neuraal (korte termijn)
o	Sympatisch
o	Parasympatisch
-	Hormonaal
o	ADH (antidiuretisch hormoon)
o	Renine, angiotensine, aldosteron
37
Q

wat is de RAAS ?

A

renine angensine aldosteron systeem

Wordt in gang gezet op moment van te lage bloeddruk.

38
Q

beschrijf het bouw van het lymfe systeem

A
  • lymfatische capillairtjes = opvangbuisjes in je interstitium, komen via hier uiteindelijk bij lymfeknopen
  • In de lymfeknoop worden lymfocyten gemaakt (lymfocyten dragen bij aan afweer).
39
Q

beschijf het functie van het lymphe systeem

A
  • Lymfesysteem is puur afvoerend
  • lymfevocht heeft als functie het filteren van he vocht van interstitium, en kijkt of er bacteriën in zit (belangrijk onderdeel van afweersysteem).
  • Kunnen grotere substanties vervoeren (zoals kankercellen).
40
Q

wat is het route van de lymfe systeem ?

A

Vanaf onder komen alle lymfevaten aan bij de borst (thoracic dct). Uiteindelijk omt alles samen in je veina subclavia, vanaf hier wordt al het voht weer toegevoegd aan het bloed. Vena subclavia komt weer aan in je vena cava superior en zo komt het in de rechterboezem terecht (dan heb je weer 100% vocht.

41
Q

wat zijn de 3 soorten manieren hoe het bloed kan terugstromen ?

A
  • Vis a tergo (= kracht van achteren)
    Vis a laterale (= kracht van opzij)
  • Vis a fronte (= kracht van voor):
42
Q

wat is visa tergo ?

A

Door verschil van hoge druk naar lage druk stroomt bloed altijd richting rechter atrium

43
Q

wat is vis a laterrale ?

A

Venen hebben kleppen, deze kleppen voorkomen dat bloed kan terugstromen. Als een veen in wordt geknepen gaat bloed dus naar boven en niet naar beneden. Inknijpen kan op drie manieren:
o Arteriële pulsatie = sommige bloedvaten liggen naast arteriën, als een puls bloed door een arterie komt dan zet deze uit en druk de veen in (het bloed in de veen wordt dan verder naar boven gedrukt).
o Spierpomp = de spier wordt dikker en druk de venen in (ingeknepen).
o Venoconstrictie = zit spierweefsel in venen, deze kan samentrekken waardoor venen smaller worden waardoor bloed naar boven wordt gedrukt.

44
Q

wat is vis a fronte ?

A

aanzuigkracht, je rechterventrikel ontspant waardoor onderdruk ontstaat (klep tussen atrium en ventrikel gaat open, hierdoor zuigt ventrikel bloed uit je atrium en venen). Andere is ademhaling: door thoraxvergroting ontstaat er lage druk in de ruimte (waar ook je hart zit) en daardoor ontstaat er een lage druk.

45
Q

wat is een oedeem ?

A

vochtophoping

46
Q

wat is een lymfeoedeem ?

A

als je lymfevaten niet goed werken

47
Q

wat zijn de 3 verklaringen voor een oedeem ?

A
  • Verhoogde capillaire druk: verhoogde bloeddruk, druk blijft overal hoger (ook in capillair). Als de druk in de capillairen toeneemt, dan wordt er meer vocht in het interstitium geduwt, terwijl zelfde aantal vocht weer wordt opgenomen, dit leidt tot meer vocht in interstitium (vochtophoping)
  • Verlaging colloid osmotische druk: Water kan alleen terugstromen doordat in capillaire opgeloste stoffen hoger is dan in interstitium (hierdoor kan osmose plaatsvinden). Als in het interstitium heel veel moleculen zitte (zoals eiwitten) wil het water helemal niet uit het interstitium, kan komen door bijv bacteriën. Hierdoor is aantrekkingskracht minder vanuit capillair.
  • Verhoogde capillaire doorlaatbaarheid: meer moleculen worden toegelaten (meer permeabeler), vervolgens vorig punt.
48
Q

wat is een hart infarct ?

A

Kransslagader is verstopt bij een hartinfarct, kransslagaders voorzien de hartspier zelf van zuurstof, en krijgt dus voor een deel geen zuurstorijk bloed meer. Hierdoor raakt de hartspier beschadigt.

49
Q

hoe diagnosticeer je een hartinfarct ?

A
  • ECG: er wordt een hartfilmpje gemaakt

- Bloedonderzoek: Hier wordt onderzocht of er afvalstoffen in het bloed aanwezig zijn.

50
Q

wat zijn de vervolg onderzoeken bij een hartinfarct ?

A
  • Echografie: ultrageluidsgolven
  • Hartkatheterisatie: onderzoekt met een buigzam slangetje via lies of pols naar vernauwingen.
  • Isotopenonderzoek: onderzoek met een stof die tijdelijk radioactieve straling uitzendt
  • Inspanningsonderzoek: fietstest
51
Q

wat zijn de operatieve behandelingen bij een hartinfarct ?

A
  • Dotter- en stentbehandeling: heft vernauwingen op in de kransslagaders, er wordt een dunne draad naar de vernauwingsplaats gebracht, daar wordt de ader opgerekt door een soort ballonnetje.
  • Bypass- of omleidingsoperatie: wordt een bloedvat uit het lichaam gehaald en hiermee wordt een omleiding geplaatst.
52
Q

wat zijnde medicaties bij een hartinfarct ?

A
  • Plaatjesremmers: bloedplaatjes minder snel laten samenklonteren
  • Antistollingsmiddelen: vorming van bloedstolsels tegen te gaan
  • Betablokkers: bloeddruk verlagend
  1. Diureticum: plaspillen
  2. Bloedverdunners: antistollingsmiddelen/bloedplaatjesremmers
  3. Vaatverwijderaars: voorkomen verhogne bloeddruk
    a. Nitraten
    b. RAS-remmers: ACE-remmers
    c. Calcium-antagonisten
  4. Béta blokker: blokkeren beta receptoren op het hart, waardoor adrenaline geen invloed meer heeft. Verlaagt hartslag.
  5. Statines: voorkomen aanmaak cholesterol in lever
  6. Digoxine: vergroot pompkracht en verlaagt hartritme
53
Q

beschrijf een hartritme stoornis ?

A

Bij hartritmestoornissen is er iets mis met de vorming van de elektrische prikkel of met de geleiding van de prikkel. Er zijn verschillende afwijkingen:

  • Klopt te snel
  • Klopt te langzaam
  • Onregelmatig
  • Boezems en kamers werken niet goed samen
54
Q

hoe zet je een diagnose bij een hartrithme stoornis ?

A
  • ECG (hartfilmpje)
  • Inspanningsonderzoek (fietstest)
  • Eventrecorder (recorder om thuios het hartritme te registeren)
  • Holteronderzoek (24- of 48 uurs registratie van het hartritme)
  • Implanteerbare hartritmemonitor (inwendig apparaatje dat het hartritme registreert)
  • Elektrofysiologisch onderzoek (onderzoek naar de plek waar de ritmestoornis ontstaat)
55
Q

welk medicijnen gebruik je bij een hart ritme stoornis ?

A
  • Medicijnen: betablokkers, calciumblokkers, anti-aritmica, ivabradine, digoxine
    o Béta blokker: blokkeren beta receptoren op het hart, waardoor adrenaline geen invloed meer heeft. Verlaagt hartslag.
    o Digoxine: vergroot pompkracht en verlaagt hartritme
    o Anti-aritmica: Verlaagt hartslag en maakt het regelmatig.
56
Q

wat zijn de behandelingen bij een hartritmestoornis ?

A
  • Cardioversie: te snel hartritme wordt omgezet in normaal ritme (via medicatie of elektrische schok).
  • Ablatie: de elektrische prikkels van het hart worden geblokkeert
  • Pacemaker
  • ICD: inwendige defibrillator: geeft een schok om normaal hartritme te herstellen
  • Hartklepoperatie of bypassoperatie (oorzaak wegnemen
57
Q

becshijf een hartklepaandoening

A

Normale bloedstroom van het hart wordt verstoord. Hierdoor moet het hart harder werken (mensen worden: kortademig, pijn op de borst, duizeligheid etc.).

58
Q

hoe diagnosticeer je een hartklepaandoening ?

A
  • Echocardiografie (ultrageluidsgolven, maakt afbeelding van het hart en brengt de beweging van het hart in beeld).
  • Hartkatheterisatie (onderzoek met contrastvloeistof om de kransslagader goed te zien).
  • ECG (hartfilmpje)
59
Q

hoe behandel je een hartklepaandoening ?

A

Behandeling niet atijd nodig

  • Medicijnen
  • Reparatie
  • Vervangen
60
Q

beschrijf een cardiomyopathie

A

Ziekte van de hartspier. De hart trekt niet goed samen of ontspant niet voldoende. Chronische ziekte. Symptomen verschillen per persoon.

61
Q

hoe diagnosticeer je een cardiomyopathie ?

A
  • ECG (hartfilmpje)
  • Echografie: Om hartspier en hartkleppen in beeld te brengen.
  • Bloedonderzoek naar afwijkende bloedwaarden
  • Thoraxfoto (röntgenfoto van de borstkas).
62
Q

welk medicijnen gebruik je bij cardiomyopathie?

A
  • Bloeddruk verlagend
  • Antistollingsmiddelen
  • Medicijnen voor hatritme.
  • Digoxine om het hart rustiger maar wel krachtiger te laten kloppen.
  • Diureticum: plaspillen
  • Bloedverdunners: antistollingsmiddelen/bloedplaatjesremmers
  • Vaatverwijderaars: voorkomen verhogne bloeddruk
    o Nitraten
    o RAS-remmers: ACE-remmers
    o Calcium-antagonisten
  • Béta blokker: blokkeren beta receptoren op het hart, waardoor adrenaline geen invloed meer heeft. Verlaagt hartslag.
  • Digoxine: vergroot pompkracht en verlaagt hartritme.
63
Q

wat zijn de ingreppen bij een cardiomyopathie ?

A
  • Plaatsing van pacemaker of ICD
  • Ablatie bij ritmestoornissen
  • Myectomie: weghalen van stukje tussenwand
  • Alcoholinjectie: om verdikte wand dunner te aken.
  • Hartklepoperatie
  • bypassoperatie
64
Q

beschrijf een hartontsteking

A

• Endocarditis:
▫ ontsteking van de binnenkant van het hart
• Pericarditis
▫ ontsteking van de buitenkant van het hart
• Myocarditis
▫ hartspier zelf ontstoken

65
Q

wat is de behandeling van een hartontsteking ?

A
  • antibiotica

- hartoperatie

66
Q

hoe diagnosticeer je en hartontsteking ?

A
  • ECG
  • Röntgenfoto of echo (hart groter dan normaal bijv)
  • Bloedonderzoeken
67
Q

beschijf de aangeboren hartafwijking

A

Aandoening die je bij de geboorte hebt. Dit kan variëren van een kleine bouwfout tot een complexe afwijking.

68
Q

waneer diagnosticeer je een aangeboren hartafwijking ?

A

Meestal ontdekt tijdens de 20 weken echo

69
Q

wat zijn de medicijnen gebruikt bij aangeoren hartafwijking ?

A
  • Diureticum: plaspillen
  • Bloedverdunners: antistollingsmiddelen/bloedplaatjesremmers
  • Vaatverwijderaars: voorkomen verhogne bloeddruk
    o Nitraten
    o RAS-remmers: ACE-remmers
    o Calcium-antagonisten
  • Béta blokker: blokkeren beta receptoren op het hart, waardoor adrenaline geen invloed meer heeft. Verlaagt hartslag.
  • Digoxine: vergroot pompkracht en verlaagt hartritme.
    o bloeddruk verlagende medicijnen
    o een afwijkend ritme corrigeren
    o bloedverdunners
    o pompkracht van het hart verbeteren
    o overtollig vocht uit het lichaam verwijderen (plasmiddelen).
70
Q

wat zijn de operaties bij een aangeboren hartafwijking ?

A
  • Openhartoperatie
  • Pacemaker (een pacemaker kan nodig zijn om het hart wat sneller te laten kloppen).
  • ICD (= implanteerbare cardioverter defibrillator, dit apparaatje geeft een schok als er sprake is van een levensbedreigende ritmestoornis.
71
Q

wat is een clausicatio intermittens ?

A

Is een vaatziekte: de slagaderen in het been zijn vernauwd. Als iemand met claudicatio intermittens een eind gaat lopen dan krijgen de beenspieren te weinig zuurstof door de nauwe slagaderen.

72
Q

beschijf een aneurysma fenomeen raynaud ?

A

Vaataandoening waarbij de bloedtoevoer stopt. De patiënten hebben vooral klachten als het koud is, ze hebben gevoelloze, verlkleurde vingers, tenen of neuspunt.

73
Q

beschijf spataderen

A

Verwijde aders in de benen, belemmeren de normale terugstroom van het bloed naar het hart. Spataders kunnen klachten als pijnlijke benen of kuiten veroorzaken.

74
Q

hoedd stel je een diagnose bij spataderen ?

A
  • Doppler-onderzoek: een onderzoek met ultrageluidsgolven

- Duplex-onderzoek: een combinatie van echografie en het doppler-onderzoek