week 2 Flashcards

1
Q

waar gebeurt het bewust beïnvloeden van de ademhaling ?

A

in de frontale lob (cortex).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

in welk 2 structuren in de hersenstam zijn de kernen voor onbewuste ademhaling verspreid ?

A
  • In de pons (2)

- Medulla oblongata (2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welk structuur kan je ademhaling onbewust beïnvloeden ?

A

Hypothalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de 3 soorten chemoreceptoren ?

A
  • Perifere chemoreceptoren
  • Centraal chemoreceptoren
  • Proprioceptoren (3e type receptoren)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is de perifere chemoreceptoren ?

A
  • Meten chemische veranderingen in het bloed
  • Liggen in de art. carotis op de scheiding van de carotis internus en externus.
  • En liggen in de aorta boog.
  • Detecteerd daling van O2 en verhoging van H+, vooral gevoelig voor verlaging O2 en verhoging H+
  • Als er teveel CO2 of H+ is ga je sneller ademen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn de centraal chemoreceptoren ?

A
  • Zitten in de hersenstam
  • Meten chemische verandering in het weefselvloeistof (interstitium)
  • Ze meten verhoging (veranderingen van CO2 en H+): Als dit gebeurt dan wordt de ademhaling verhoogd waardoor meer Co2 uitstoot is.
  • Dit is 75% van alle chemoreceptoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn de proprioceptoren ( 3e type receptoren) ?

A

Proprioceptoren (3e type receptoren)

  • Meet spierlengte veranderingen (bijv buiging gewricht, alles wat in spier/ledematen gebeurt)
  • Sensoren als spierspoeltjes, golgipeessensoren etc.
  • Belangrijk want op het moment dat je gaat bewegen (spier aanspannen bijv), gaat de ademhaling omhoog want dan kan de spier weer zuurstof gebruiken voor energie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zijn de 2 type reflexen ?

A
  • Stretch reflex (Hering Breuer reflex)

- Irritant reflex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de stretch reflex ?

A

Stretch reflex (Hering Breuer reflex)

  • Treedt op in de longen
  • Wanneer je inademt zet de longen uit (diafragma gaat naar beneden) dan tredt het rekreflex op want het longvlies komt teveel op rek (deze is als een elastiek die uitgerekt wordt, wilt weer terug dus). Als de grenswaarde van rekken bereikt wordt, dan inhibeert (remt) de ademhaling via een reflex
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is de irritant reflex ?

A

Irritant reflex

  • Receptoren zitten in de bronchiën en longen
  • Zijn gevoelig voor stofjes die irriteren.
  • Als je bijvoorbeeld rook inademt en prikkelen deze receptoren, stop je met ademhaling.
  • FUNCTIE: Dit ter bescherming van de alveolie(!)
  • Reflex is dat de ademhaling even gestopt wordt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe word het zuurstof getransporteerd in het bloed ?

A
  • 1,5% opgelost in het plasma

- 98,5% van het zuurstofgehalte bindt zich aan hemoglobine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

aan welk soort bloedlichaampje bind de zuurstof zich aan ?

A

erytrocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welk kleur krijg het bloed als er minder zuurstof in zit ?

A

blauw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe kan de zuurstof van de alveoli naar de bloedvat verplaatsen ?

A
  • Komt door de druk
  • Hoe meer moleculen op één plek zijn hoe hoger de druk.
  • Partiële druk = druk gericht op zuurstof, zuurstofdruk: Als er een p’tje voor staat gaat het om partiële druk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de relatie tussen druk verschil en diffusie ?

A

Hoeveelheid opgeloste zuurstofmoleculen is in de alveolie vele malen hoger dan in het bloed eromheen (drukverschil dus). Zuurstof stroomt hierdoor in de richting van de plek van minder druk zodat de druk weer gelijk wordt (drukverschil).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de Zuurstofdissociatiecurve

A
  • Verschil in druk en zuurstofverzadiging (saturatie) kan je uitzitten in een grafiek (zuurstofdissociatiecurve).
  • Hoe hoge de druk hoe meer saturatie er is.
  • Bijzondere van hemoglobine is dat bij een relatief lage druk (40 kwikdruk) al vrij veel binding aan hemoglobine is (gunstig in situaties met weinig druk; bijv in de bergen).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

door welke omstandigheden kan de Zuurstofdissociatiecurve veranderen ?

A
  • Door temperatuursverandering

- Door verandering in de PH-waarde (zuurtegraad): Hoe lager de PH, hoe zuurder de omgeving is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat gebeurd er met het hemoglobine tijdens het inspaning ?

A
  • Tijdens inspanning gaat de PH-waarde naar beneden en de temperatuur omhoog.
  • Dit is voordelig voor het weefsel: Er is minder zuurstof gebonden aan hemoglobine (bij diffusie naar weefsel): Waardoor meer zuurstof vrij is dat gebruikt kan worden voor energiegebruik.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is de Bohr effect ?

A

Verschuiving van de curve naar rechts (bij een lagere ph-waarde en hogere temperatuur): Waardoor er meer zuurstof vrijkomt ter gebruik voor energie heet het bohr efect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat is de Haldane effect ?

A

Beschrijft de (toegenomen/afgenomen) bindingscapaciteit van Co2 aan het bloed, dit hangt van de druk af of er Co2 opname of afgifte plaats vindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

aan wat is de oplossing of vrijkomen van Co2 afhankelijk van ?

A

de druk van O2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

hoe komt de Co2 van de weefsel naar de longen ?

A

als bicarbonaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

in welk 2 belangrijke substanties kan je het bloed onderscheiden ?

A
  • Water (bloedplasma)

- Bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

uit wat bestaat het bloed plasma ?

A
  • Ionen
  • Eiwitten
  • Water (grootste deel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

uit wat bestaat de bloedcellen ?

A
  • Witte bloedcellen (leukocyten)
  • Rode bloedcellen (ertrocyten)
  • Bloedplaatjes (trombocyten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

welk van de bloed cellen zijn het meest aanwezig ?

A

rode bloedcellen (ertrocyten) het meest aanwezig (98% van de bloedcellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wat is een hematocriet ?

A

is een maat voor de hoeveelheid rode bloedcellen (erytrocyten) in verhouding met de rest van het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

hoe kan een hematocriet kunstmatig worden verhoogd ?

A

Door EPO te nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

waar staat EPO voor ?

A

erytropoëtine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

wat is het effect van EPO op het bloed ?

A
  • Aantal rode bloedcellen neemt toe
  • Bloed wordt stroperiger want de verhouding veranert (meer bloedcellen, minder plasma): Kan gevaarlijk zijn (tot dood aan toe) omdat het hart harder moet werken.
31
Q

hoe reageert CO2 met het bloed ?

A
  • Lost beter op in het plasma dan zuurstof (10% opgelost in plasma) + 20% gebonden aan plasma-eiwit (dus 30% gebonden aan plasma in totaal).
  • 70% wordt niet opgenomen in plasma maar vervoerd als bicarbonaat-ion (hco3-).
32
Q

hoe reageert H+ met het bloed ?

A
  • Is zuur, dus hoe meer hiervan in het bloed, hoe lager de zuurtegraad (wil je niet want dan gaan cellen minder hard werken).
  • H+ bindt zich aan hemoglobine
  • Hemoglobine vervoert altijd 1 product: dus of zuurstof of H+
33
Q

wat zijn de symptomen van een exacerbatie ?

A
  • Kwantiteit en purulentie sputum gaat omhoog = purulentie betekent verettering, ontstekingsmediatoren in het slijm.
  • Obstructie gaat omhoog en longfunctie omlaag (FEV1 en saO2)
  • Dyspneu wordt erger (kortademigheid)
  • Wheezing
  • Hoesten
  • Benauwd gevoel op de borst
  • Moeheid/algeheel ziektegevoel.
  • (ongeveer 2 keer per jaar een longontsteking
34
Q

wat zijn de orrzaken van een exacerbatie ?

A
  • Virale- en bacteriële luchtweginfecties (50-70%)
  • Omgevingsfactoren zoals luchtvervuiling (10%)
  • Oorzaak onbekend (30%)
  • Maar ook: Weersomstandigheden en therapieontrouw
  • Angst en depressies
35
Q

wat zijn de fysiotherapeutisch handelingen van een fysio bij exacerbatie ?

A
  • Signaleren
  • Interpreteren
  • Reageren (huisarts?)
  • Evaluatie
36
Q

tabel van exacerbatie

A

leren van het tabel van exacerbatie

37
Q

wat zijn de algemenen effect van roken ?

A
  • Hangt af van het aantal packyears (aantal jaren dat je gerookt hebt).
  • In tabak zit nicotine en dit zorgt voor aanmaak dopamine & adrenaline
38
Q

door wat word de verslaving aan nicotine veroorzaakt ?

A
  • Activatie beloningscentrum
39
Q

wat zijn de neveneffecten van de ontwenningsverschijnselen

A
  • Prikkelbaar/ongeduld/rusteloos
  • Eetlus verandert -> gewichtstoename
  • Slapeloosheid/concentratie
  • Psychische en sociale effecten houden langer aan dan fysiologische effecten.
40
Q

wat zijn de negatieve effecten van roken op het lichaam ?

A
  • Storing mucociliar transport -> chronische ontsteking
  • Bronchusobstructie
  • Bloeddruk, hartslag, perifere vasoconstrictie
  • Genmutaties -> maligne cellen
  • Zuurproductie in de maag
  • Verhoogde kans insulineresistentie
41
Q

wat zijn de problemen/aandoeningen die kunnen ontstaan bij roken

A
  • COPD
  • Hart-/vaatziekten
  • Maag-/darmziekten
  • (long)kanker
  • Diabetes
42
Q

hoe heeft de grafiek die laat zien het effect van stoppen met roken ?

A

Fletcher curve

43
Q

wat zijn de algemenen verbetering van het stoppen met roken ?

A
  • Hartslag/bloeddruk daalt
  • Nicotine, CO en O2
  • Smaak en reuk verbeterd
  • Bloedcirculatie verbeterd
44
Q

wat zijn verbetering van hart als je stopt met roken ?

A
  • Verminderd risico op hartaanval
45
Q

wat zijn de verbeteringen van de longen als je stopt met roken ?

A
  • Mucociliair transport verbeterd -> cilia/mucus
  • Verminderd dyspneu
  • Verminderd risico op longkanker
46
Q

wat zijn de effecten van operatief ingrijpen bij COPD patiënten ?

A
Volumereductiechirurgie
-	Totale long capaciteit (TLC) gaat naar beneden
-	Reserve volume gaat naar beneden
-	Vitale capaciteit gaat omhoog
Longtransplantie
-	In het ziekenhuis
-	Vaak staat het lichaam de long af
BIBO
-	Better in Better out
-	Voor de operatie een beter conditie waardoor herstel na de operatie beter gaat.
47
Q

wat is het effect van zuurstoftherapie bij COPD patiënten ?

A
  • Altijd door medicus voorgeschreven
  • Nooit additioneel zuurstof bij rokers (brandgevaar + niet effectief)
  • Tijdens rust/inspanning/exacerbaties
  • Wordt het niet goed gebruikt (verkeerde toepassing) dan kan hypercapnie (overmatig Co2 gehalte in het bloed) ontstaan
  • Gebruiken bij desaturatie bij inspanning (<87%) of PaO2 < 7,3
48
Q

wat zijn de prognostische factoren bij COPD ?

A
  • Leeftijd
  • Eensecondewaarde (forced expiratory volume in one second, FEV1) = FEV1 is de volume zuurstof dat in één seconde kan worden uitgeademt tijdens een geforceerde uitademingsmanouvre: is verreweg de meest gebruikte index voor bepaling van bronchoconstrictie: meet de functie van de longen.
  • Roken
  • Hypoxemie = een tekort aan zuurstof in het bloed. Dit wordt veroorzaak doordat de overdracht van zuurstof vanuit de longen naar bloed bemoeilijkt is
  • Afgenomen inspanningscapaciteit
  • Afname ADL
  • Kortademigheid
  • Lage BMI en excessief gewichtsverlies
49
Q

wat zijn de aandachts punten die belangrijk zijn bij een anamnese ?

A
  • gezondsheid probelmen
  • spraken is van sensaties van kortademigheid in rust of tijdens inspaning
  • spraken is van afgenomen inspanings vermogen en beperking in de normale dagelijkse fysieke activiteiten
  • spraken is van gestoorde mucus transpoort
  • noteer natuurlijk verloop van de symptomen en aandoening
  • spraken is van factoren die de symptomen en hun progressie beïnvloeden
  • patient behoefte heeft aan informatie
  • stel behandeldoelen op
50
Q

wat zijnde twee symptomen domeinen ?

A
  • Kortademigheid: inspanningsvermogen gaat achteruit, fysieke activiteit gaat achteruit
  • Gestoorde mucusklaring: Slijmophoping
51
Q

wat moet er gekeken worden tijdens de inspectie ?

A
  • Activiteit hulpademhalingsspieren
  • Stand van de thborax
  • Stand van de wervelkolom (scoliose etc.)
  • Verkleuring van de lippen (cyanose)
  • Atrofie = past bijvoorbeeld bij domein kortademigheid (inactiviteit).
  • Oedeem
  • Epigastrische hoek = Is de hoek tussen de ribbenboog (hoort kleiner dan 90 graden te zijn
52
Q

wat moet je palperen bij de oriënterende palpatie ?

A
  • Totale beweging van thorax & buik
  • Activiteit van ademhalingsspieren:
    o Parasternale intercostale musculi
    o Mm. Scaleni
    o M. sternocleidomastoideus
    o Mm. Pectoralis
    o M. trapezius
    o Abdominale structuur
53
Q

watmoet je kijken tijdens het evaluatie van het ademshaling patroon ?

A
  • Ademfrequentie = gemiddeld 6-10 keer per minuut.
  • Abdominale-/thoracale ademhaling
  • Respiratory alternans = alternerende ademhaling (je ziet een alternerende beweging tussen buik en borst).
  • Paradoxale ademhaling = buik zet niet uit wanneer je inademt (dit moet normaal wel).
  • Hoover sign = diafragma werkt niet meer als inademhalingsspier
  • Verhouding inspiratie:expiratie
  • Ratelende ademhaling = kan zowel bij mucusklaring en kortademigheid zo zijn.
  • Eventueel zelf aangeleerde ademtechnieken
  • (Dit alles doen in zit- en rug lig
54
Q

wat zijn de belangrijke punten bij het evaluatie van de huftechnieken ?

A
  • Evaluatie hoest-/huftechnieken = huffen is met buikspierdruk een hooplucht naar buiten duwen
  • Kwaliteit en kwantiteit van het sputum
  • Luchtwegcollaps = beweegt 1 kant niet mee met ademhaling (bijv klaplong): asymmetrie
  • Expiratoire spierkracht
55
Q

wat zijn de verschillende kleure van slijm

A
  • Indien kleurloos dan is de kwaliteit goed
  • Groen/geel: ontsteking
  • Bruin: oud bloed/roken
  • Rood: bloeding
56
Q

wat zij de meetinstrumenten voor inspanning vermogen ?

A
  • 6MWT = meest gebruik bij COPD

- Shuttle walktest = met piepjes (stappen).

57
Q

wat zijn de meetinstrumenten voor spierkracht ?

A
  • Handheld dyanometer (microft, jamar) = metertje waar je hard in kan knijpen
  • Monddrukbepaling = druk die de mond kan zetten (experitoire kracht).
  • 1RM
58
Q

wat zijn de meetinstrumenten voor de lichaamssamentelling?

A
  • VVMI = vetvrij massa index
  • Buikomtrek
  • Vetpercentage
59
Q

wat zijn de meetinstrumenten voor de activiteit niveau ?

A
  • NNGB = nederlandse norm gezond bewegen
  • MRC-dyspneu = hoe kortademig iemand is
  • Baecke uestionaire
  • IPAQ = kwaliteit van het leven
  • Accelerometer
60
Q

wat zijn de meetinstrumenten voor de qualiteit van leven ?

A
  • Clinical COPD questionnaire (CCQ) = vragenlijst bestaat uit10 items, doel is het meten van gezondheidstoestand van patiënten met luchtwegklachten als gevolg van COPD, longemfysem of chronische bronchitis. Hoe hoger des te slechter de gezondheid, inventariserend en evaluatief/effectief
  • Chronic respiratory disease questionnaire (CRQ) = meet kwaliteit van leven bij patiënten met chronische longziekten, evaluatief/effectief en inventariserend.
  • St. George’s Respiratory questionnaire (SGRQ) = ademhalingsvragenlijst die meet de mate van beperking bij het uitvoeren van ADL bij ensen met COPD, inventariserend en evaluatief/effectief
  • Quality of life Respiratory illness questionnaire (qoLRIQ)
61
Q

wat zijn de meetinstrumenten voor angst en depressie ?

A
  • HADS (Hospital Anxiety and depression scale
62
Q

wat zijn de twee behandeldomeinen bij copd ?

A
  • Kortademigheid (verminderde inspanningsvermogen en verminderde fysieke activiteit).
  • Gestoorde mucusklaring
63
Q

wat zijn de meest voorkomende behandeldoelstelingen ?

A
  1. Verminderen van de kortademigheid
  2. Verbeteren van het inspanningsvermogen en fysieke activiteit
  3. Verbeteren van de mucusklaring
  4. Verbeteren van de kennis, het zelfmanagement en het vertrouwen om dingen te kunnen uitvoeren.
64
Q

wat zijn de trainingen voor cardiorespiratoire fitheid ?

A

duurtraining
Duurtraining wordt aanbevolen. Dit is de meest succesvole en minst tijdrovende trainingsvorm om de aerobe capaciteit op te voeren. Belangrijk voor ADL
Intervaltraining
Aanbevolen als alternatief voor duurtraining wanneer patiënten niet in staat zijn om continue inspanning volte houden. Effecten zijn vergelijkbaar zolang trainingshoeveelheid vergelijkbaar is.
o 30 tot 60 seconden 90 tot 100% maximaal
o 2 tot 3 minuten op een lagere intensiteit (70%).

65
Q

wat zijn de parameters voor weerstand training ?

A

Vooral van nelang bij patiënten met spierzwakte.
Weerstandtraining als toegevoegde component aan duur/interval training wordt aanbevolen.
o 60/80% van 1RM
o 2 tot 3 sets
o 8 tot 12 herhalingen
o 2 tot 3 keer per week

66
Q

wat is de Neuromusculaire elektrostimulatie (NMES)

A

Wordt aanbevolen bij patiënten met ernstige verminderde spierkracht die niet in staat zijn om een oefenprogramma te doen.
Het is aangetoond dat NMES leidt tot verbetering van spierkracht en inspanningscapaciteit.

67
Q

wat is de Training van bovenste extremiteiten voor de COPD patiënten ?

A

Wordt aanbevolen als toegevoegde component aan een trainingsproramma bij patiënten met verminderde spierkracht van de bovenste extremiteit + beperkingen ADL (betrokkenheid BE)

68
Q

wat is de intensiteit van de training ?

A
Minimum duur is 20 minuten (voor effectieve training).
	Geen concensus over intensiteit.
	Voor OE (onderste extremiteit) hoge intensiteit leidt tot grotere fysiologische effecten
69
Q

wat is de frequentie van de training ?

A

Aanbevolen trainingsfrequentie van 3 tot 5 keer per week voor duurtraining
2 tot 3 keer per week voor weerstandtraining

70
Q

wat is de duur van de oefenprogramma ?

A

Geen optimale duur.
Langer dan 12 weken en 4-7 weken leidt beide tot vooruitgang
Aanpassen aan: patiënt, trainingsdoelstelling enkosteneffectiviteit

71
Q

wat is de supervisie van de training ?

A

Onder gedeeltelijke of volledige supervisie voor optimaal effect.

72
Q

wat zijn de 5 stappen naar gedragsverandering bij COPD ?

A

zie tabel

73
Q

wat zijn de onderdelen bij educatie ?

A
  • Wat is COPD
  • Waarom meer bewegen
  • Gaat het weer volledig over
  • Waarom is roken schadelijk
74
Q

wat zijn de items bij gedragsverandering ?

A
  • Stoppen met roken
  • Actieve levensstijl
  • Eetgedrag