Week 3 Flashcards

1
Q

Welke twee hoeken maakt het femur?

A
  • De inclinatiehoek: De hoek die de hals (collum femoris) met het femur maakt in het frontale vlak.
  • De anteversiehoek: De hoek die de hals van bovenaf naar links en rechts maakt in het transversale vlak.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de achterliggende pathofysiologie van artrose?

A

Artrose is een aandoening van het gewricht waarbij er sprake is van verlies van gewrichtskraakbeen. Vervolgens is er ombouw van het onder kraakbeen liggend (subchondraal) bot en ontsteking van de synoviale membraan (synovitis). Dit leidt tot gewrichtspijn na belasting, stijfheid en bewegingsbeperking. Er is verminderde belastbaarheid en pijn. Bij artrose is er dus schade aan het hyalien kraakbeen en falende reparatiemechanismen, wat leidt tot subchondrale botveranderingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Met welke klachten presenteren patiënten met artrose zich meestal?

A
  • Pijn
  • Stijfheid bij het opstaan (korter dan 30 minuten). Deze stijfheid verdwijnt soms met bewegen.
  • Toename van de gewrichtsomvang (bot, gewrichtskapsel, synovium)
  • Ontsteking (warmte, roodheid, gevoeligheid)
  • Standsafwijking van het gewricht
  • Kraken
  • Bewegingsbeperkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waaruit bestaat kraakbeen?

A

Kraakbeen bestaat uit suikerketens (GAG’s) met hiertussen collageen, chondrocyten en water. Bij artrose is er een afname van de hoeveelheid GAG’s in het kraakbeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn risicofactoren voor artrose?

A

Niet modificeerbare risicofactoren:
- Leeftijd
- Genetisch: Collageen type II, HLA-B27
- Geslacht: Artrose komt meer bij vrouwen voor

Modificeerbare risicofactoren:
- Overgewicht
- Trauma
- Sportbelasting
- Infectie
- Beroep

Roken is geen risicofactor voor artrose, wel voor de operatie en de wondgenezing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bij welke 3 symptomen moet je denken aan artrose?

A
  • Leeftijd van 45 jaar of ouder
  • Aan activiteiten gerelateerde kniepijn
  • Geen of kortdurende ochtendstijfheid (< 30 minuten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Op welke plekken in het lichaam komt artrose vooral voor?

A
  • Handen (vooral de vingers)
  • Heupen
  • Knieën
  • Lage rug
  • Cervicaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waaruit bestaat de Kellgren en Lawrence classificatie voor artrose?

A
  • Graad 0: Geen artrose
  • Graad 1: Mogelijk gewrichtsspleetversmalling en osteofyt vorming
  • Graad 2: Zeker gewrichtsspleetversmalling, osteofyten en matige sclerose (vanaf hier is er sprake van artrose)
  • Graad 3: Duidelijke gewrichtsspleetversmalling, osteofyten, enige sclerose, cystevorming en deformiteit
  • Graad 4: Ernstige gewrichtsspleetversmalling, sclerose, cysten, duidelijke deformiteiten en grote osteofyten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarmee kun je artrose behandelen?

A
  • Niet farmacologisch: Voorlichting, afvallen, aanpassen belasting, fysiotherapie, trainingsprogramma, hulpmiddelen
  • Farmacologisch: Paracetamol, NSAID’s, COX-2 remmers, tramadol
  • Injecties: Pijnstiller, corticosteroïden, hyaluronzuurinjectie (enkel voor de lange termijn)
  • Operaties
    • Osteotomie: Standscorrectie, waardoor het belastingsoppervlak wordt vergroot
    • Arthrodese: Verstijven van het gewricht
    • Resectie artroplastiek: Verwijderen van het gewricht
    • Prothese: Vervanging van het gewricht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is coxartrose?

A

Artrose van het heupgewricht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de meest voorkomende symptomen van coxartrose?

A
  • Pijn in de lies en het bovenbeen
  • Bewegingsbeperking
  • Beperkte loopafstand
  • Mank lopen (door spierzwakte van de m. gluteus medius)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke operaties kun je uitvoeren bij coxartrose?

A
  • Girdlestone: Verwijderen van de heupkop en -collum, bijvoorbeeld bij niet-lopers of ernstige spastische patiënten. Bij onvoldonde bot of infectie kan het ook worden uitgevoerd.
  • Osteotomie: Van de proximale femur of acetabulum -> de stand van het gewricht wordt aangepast, zodat de belasting beter wordt. Het wordt uitgevoerd bij corrigeerbare anatomische afwijkingen en jonge patiënten. Met een osteotomie verandert men de vorm of stand van de kom, zodat deze gunstiger gaat staan ten opzichte van de kop.
  • Artroscopie: Herstellen heupvorm, kom-kop overgang
  • Totale heupprothese (THP): Dit kan zowel gecementeerd als ongecementeerd als hybride
  • Artrodese: Dit is het vastzetten van het heupgewricht. Het kan bij jonge patiënten (< 30 jaar) worden overwogen. Het wordt eigenlijk niet meer toegepast. Het gaat namelijk vaak gepaard met atrofie van de m. gluteus maximus.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het primaire doel van een totale heupprothese (THP)?

A

Pijnreductie en secundair het herstel van de biomechanica van de heup.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is aseptische/mechanische loslating van een heupprotese?

A

Aseptische loslating kan veroorzaakt worden door slijtage van partikels van het polyethyleen uit de protese. Hierop kan een onstekingsreactie in gang gezet worden. Dit leidt tot botverlies rondom de prothese/botcement, wat kan leiden tot loslating/inzakking en een dreigende fractuur tot gevolg kan hebben. De behandeling van aseptische loslating is een revisie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke heupafwijkingen komen frequent voor bij kinderen?

A
  • Dysplastische heupontwikkeling:
    • Synoniem: Developmental dysplasia of the hip
      (DDH)
    • Vroeger: Congenitale heupdysplasie
  • Coxitis fugax (voorbijgaande heupontsteking)
  • M. Perthes
  • Epifysiolysis capitis femoris (heupkop glijdt van het bovenbeen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn 2 belangrijke testen om de instabiliteit van de heup bij pasgeborenen te testen?

A
  • Test van Ortolani: Bij een geluxeerde heup wordt een opwaartse beweging gemaakt (het kind ligt op de rug) met de vingers ter hoogte van het trochanter major. Er is een soort zware klik te horen als de kop terug komt in de kom. De test is dan positief.
  • Test van Barlow: Omgekeerde test van Ortolani. Hierbij wordt door een tegengestelde beweging de kop weer uit de kom getrokken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn cogitis fugax en de ziekte van Perthes?

A

Deze twee ziektebeelden hebben dezelfde initiële presentatie met een functiebeperking van de heup, pijn, manken en niet willen lopen. Het betreft vaak jongens tussen de 3 en 10 jaar. Bij lichamelijk onderzoek is er beperkte abductie en endorotatie mogelijk. Op de echo is er hydrops van de heup te zien. Als dit na een paar dagen vanzelf overgaat is er sprake van cogitis fugax. Anders is er sprake van de ziekte van Perthes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is er aan de hand bij epifysiolysis capitis femoris?

A

Het wordt ook wel slipped capital femoris epiphysis (SCFE) genoemd. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen de stabiele en instabiele vorm. Bij de stabiele vorm is het gewricht belastbaar. Het treedt op bij oudere kinderen (leeftijd variërend van 10-17 jaar) en kent een acute en een chronische vorm. De acute vorm presenteert zich hetzelfde als een collumfractuur bij volwassenen. Er kunnen ook intermitterend klachten zijn. Het zijn vaak jongens met extreem overgewicht en vertraagde puberteitsontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn vaak de symptomen van een patiënt met epifysiololysis capitis femoris?

A

De kinderen kunnen niet meer op het been staan en het been staat in exorotatiestand. Het teken van Drehmann is positief -> Bij passieve flexie wil het been in abductie en exorotatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe wordt epifysiolysis capitis femoris behandeld?

A

Fixatie met een schroef

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke stand is vaak te zien bij een heupfractuur?

A

Exorotatie en verkorting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke 4 dingen zijn vaak op een X-bekken te zien bij een heupfractuur?

A
  • Verlies van hoogte collum
  • Trochanter minor staat hoger
  • Verlies van de boog
  • Dubbel contour
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn de prognostische factoren voor het herstel van een heupfractuur?

A
  • Leeftijd
  • Comorbiditeit
  • Medicatie
  • Leefstijl (roken)
  • Mate van dislocatie (intracapsulair)
  • Mate van instabiliteit (extracapsulair)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

In welke 3 categoriën kun je pijn onderverdelen?

A
  • Nociceptief gedeelte (weefselbeschadiging)
  • Neuropathisch gedeelte (zeunuwstelsel)
  • Cognitieve factoren, gedragsmechanismen en omgevingsfactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke 2 soorten perifere gevoelszenuwen zijn er?

A
  • A-delta gevoelszenuwen: Dit zijn gemyeliniseerde vezels met een kleine diameter. Ze geven directe, scherpe en prikkende pijn.
  • C-vezels: Dit zijn ongemyeliniseerde vezels met een kleine diameter. Ze geven langdurige, diepe en doffe pijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn de 4 stappen in de behandeling van pijn?

A
  • Stap 1a: Paracetamol
  • Stap 1b: NSAID
  • Stap 1c: Paracetamol met NSAID
  • Stap 2: Overstappen op of toevoegen van een zwak werkend opoïde (bijvoorbeeld tramadol)
  • Stap 3: Overstappen op of toevoegen van een sterk werkend opioïde
  • Stap 4: Parenterale toediening van een opioïde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waarvan is sprake bij fibromyalgie?

A

Er is sprake van overgevoeligheid voor pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat doe je bij lichamelijk onderzoek bij verdenking op fibromyalgie?

A

Er kan druk gegeven worden op 18 specifieke drukpunten (tenderpoints). Indien er bij meer dan 12 van deze drukpunten, verspreid over het lichaam, een pijnsensatie gevoeld wordt, wordt gesproken van fibromyalgie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke 3 soorten middelen worden toegepast als pijnstilling?

A
  • Opioïden: Dit zijn de meest krachtige pijnstillers (bijvoorbeeld morfine) en hebben daardoor ook veel bijwerkingen.
  • Corticosteroïden: Worden in principe gegeven bij inflammatoire aandoeningen, maar werken ook pijnstillend. Echter hebben deze middelen ook veel bijwerkingen.
  • NSAID’s: Dit zijn prostaglandine synthetase remmers. Dit zijn geen steroïden, maar ze werken wel anti-inflammatoir en pijnonderdrukkend. Prostaglandines zijn belangrijke stoffen die de pijn moduleren. Hier zijn vele typen van, zoals PGE1 of-2. De COX-enzymen zijn de enzymen waar NSAID’s op ingrijpen. Deze enzymen zijn verantwoordelijk voor omzetting van arachidonzuur in prostaglandinen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zetten de COX-enzymen om?

A

Ze zetten arachidonzuur om in prostaglandinen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waar zorgen prostaglandinen voor?

A
  • Vasodilatatie, waardoor er sprake is van roodheid
  • Ze beïnvloeden het temperatuurcentrum in de hersenen, waardoor er koorts ontstaat
  • Verhoogde doorlaatbaarheid van de vaten, wat zorgt voor zwelling

Dit gezamenlijk zal zorgen voor pijn en verminderde functie

32
Q

Waar wordt aspirine in lage dosering voor gebruikt en waarvoor in hoge dosering?

A

Lage dosering: Anticoagulantia
Hoge dosering: Analgetisch, antipyretisch (koortswerend) en anti-inflammatoir

33
Q

Welke COX remt aspirine?

A

COX-1

34
Q

Welke bijwerking hebben COX-remmers?

A

Prostaglandinen zorgen in de maag dat de muceuze laag dikker wordt, de pH-gradiënt daalt, de bicarbonaatsecretie stijgt en de mucosale bloedstroming stijgt. De COX-1 remmer remt deze processen. Dit kan leiden tot gastro-intestinale bijwerkingen.

35
Q

Welke 3 inhalatie anesthetica worden het meest gebruikt?

A

Isofluraan, desfluraan en sevofluraan

36
Q

Welke 3 intraveneuze anesthetica worden het meest gebruikt?

A

Propofol, thiopental en etomidaat

37
Q

Wat is de Meyer-Overton correlatie?

A

Hoe minder vetoplosbaar het anestheticum is, hoe hoger de MAC (minimale alveolaire concentratie)

38
Q

Wat is het achterliggende werkingsmechanisme van anesthetica?

A
  • Anesthetica versterken de werking van receptoren van remmende neurotransmitters, zoals GABA en glycine, wat leidt tot hyperpolarisatie van de cel. De cel wordt dus minder makkelijk geprikkeld.
  • Aan de andere kant dempen ze de werking van de receprtoren van excitatoire neurotransmitters, zoals NMDA en acetylcholine, waardoor er minder depolarisatie is van cellen.
39
Q

Waarop berust de werking van lokale anesthetica?

A

Remming van de Na+ instroom in zenuwcellen vanuit de binnenkant.

40
Q

Waaruit bestaat de narcose driehoek?

A
  • Slaapmiddel
  • Pijnstiller
  • Spierverslapper
41
Q

Met welke 3 soorten medicatie ga je altijd door tijdens een operatie?

A
  • Bètablokkers
  • Anti-epileptica
  • Longmedicatie
42
Q

Wat zijn de verschillen tussen reumatoïde artritis en artrose?

A
  • Artrose zit vooral centraal en RA zit vooral perifeer
  • Artrose is kraakbeendegeneratie, RA is een synovium ontstekingsreactie (artrose heeft dus geen ontstekingskenmerken en RA wel)
  • Bij RA treedt vervorming van de botten op, bij artrose niet. Er ontstaat wel een glad gewrichtsoppervlak bij artrose door ‘polijsten’
  • Bij RA zijn ook pezen aangetast
43
Q

Wat zijn risicofactoren voor osteonecrose?

A
  • Alcoholabusus
  • Corticosteroïd gebruik
  • Chemo- of immunosuppressieve therapie
  • Radiotherapie
  • Trauma
44
Q

Wat is het sterkste ligament van het lichaam?

A

Het ligamentum iliofermorale, het heeft de vorm van een spiraal en kan veel trekkrachten weerstaan. Het kan trekkrachten houden van 3000 N.

45
Q

Welke 2 functies heeft de M. iliopsoas?

A
  • Anteflexie van het bovenbeen
  • Lordose van de wervelkolom
46
Q

Uit welke 3 structuren bestaat het trigonum femorale?

A
  • N. femoralis
  • A. femoralis
  • V. femoralis
47
Q

Door welke 3 structuren wordt het trigonum femorale begrensd?

A
  • Bovenkant: Lig. inguinale
  • Lateraal: M. sartorius
  • Mediaal: M. adductor longus
48
Q

Wat is het teken van Trendelenburg en hoe ontstaat het?

A

Wanneer een patiënt 1 been optilt, zal het bekken aan die kant naar beneden zakken. Het ontstaat als er zwakte is van de abductoren van het bovenbeen (m. gluteus medius en m. gluteus minimus)

49
Q

Wat is de meest gebruikte benadering bij het plaatsen van een heupprothese?

A

Posterolateraal

50
Q

Welke zenuw is uitgevallen bij een klapvoet?

A

De n. fibularis

51
Q

Waar bestaat kraakbeenmatrix uit?

A
  • Collageen
  • Hyaluronzuur
  • Proteoglycanen
  • Een kleine hoeveelheid glycoproteïnen
52
Q

Hoe wordt dysplastische heupontwikkeling (DDH) behandeld?

A

Met de Pavlik methode: Dit wordt gedaan bij kinderen onder de 6 maanden. Het Pavlik tuigje gaat om de schouders en sluit aan de voorkant van de torso. De voeten worden in een soort vastgemaakte schoentjes geplaatst in een bepaalde flexiehoek van (85-90 graden). Na 6-8 weken moet de Pavlik methode leiden tot een stabiele heup.

53
Q

Wat houdt de Garden classificatie van mediale collumfracturen in?

A
  • I: Geïnclaveerde mediale collumfractuur
  • II: Niet gedisloceerde mediale collumfractuur
  • III: Gedisloceerde mediale collumfractuur (50% botcontact)
  • IV: Volledig gedisloceerde mediale collumfractuur
54
Q

Wat is een avulsiefractuur?

A

Bij een avulsiefractuur is een stuk bot losgetrokken door een grote trekkracht van de aanhechtende spier. Dit wordt bijvoorbeeld gezien bij mensen die veel sporten. Een avulsiefractuur moet operatief met een schroef en draad vastgezet worden, omdat de botdelen niet meer zelf bij elkaar komen.

55
Q

Wat voor soort kraakbeen zit er tussen de ribben en het sternum?

A

Hyalien kraakbeen

56
Q

Op welke 3 manieren kan kraakbeen groeien?

A
  • Appostitionele groei: Stamcellen uit het perichondrium differentierëren zich tot chondroblasten en uiteindelijk tot chondrocyten.
  • Intersititiële groei: Delen van chondrocyten in de chondronen
  • Kraakbeencellen produceren kraakbeenmatrix, waardoor het kraakbeen ook groeit
57
Q

Wat is de ED50?

A

De minimale concentratie die nodig is om in de helft van de patiënten een beweging te voorkomen in respons op de chirurgische pijn.

58
Q

Welke 2 soorten lokale anesthetica zijn er?

A
  • Esters: Procaïne, tetracaïne, benzocaïne
  • Amiden (worden het meest gebruikt): Lidocaïne, bupivacaïne, mepivacaïne, articaïne en ropivacaïne.

Amiden zijn te herkennen aan de 2 i’s in de naamgeving.

59
Q

Wat wordt altijd standaard bijgehouden door de anesthesioloog tijdens een operatie?

A
  • ECG
  • Saturatie
  • Bloeddruk
  • Temperatuur
  • Bij bepaalde ingrepen ook CO2-levels en mate van spierverslapping
60
Q

Waaruit bestaat de risicoscoretabel volgens Apfel voor postoperatieve nausea and vomiting (PONV)?

A
  • Vrouwelijk geslacht
  • Niet-roker
  • Geschiedenis met PONV
  • Postoperatieve opioïden
61
Q

Welke 4 argumenten had De Moulin voor de toegenomen pijnsensatie?

A
  • Moderne pijnstillende middelen
  • Opvallende culturele verschillen
  • Afnemen van religie
  • Cartesiaans dualisme (scheiding tussen ziel en geest)
62
Q

Wat zijn de 3 kenmerken van de westerse geneeskunde?

A
  • Monotheïsme: Er is één wetenschappelijke waarheid
  • Disease without suffering/treatment without healing: Het subjectieve verhaal van de patiënt wordt vervangen door objectieve data/metingen
  • Idee van vooruitgang: De arts is activistisch ingesteld en wil altijd ‘iets doen’, hierbij is veel geloof in de wetenschap en in de geneeskunde
63
Q

Hoe werkt paracetamol?

A

Het is een zwakke remmer van COX-1 en COX-2

64
Q

Wat is waar over NSAID’s?

A

NSAID’s remmen de omzetting van arachidonzuur in prostaglandine

65
Q

Na 6 weken komt patiënt terug op je spreekuur. De pijnstillers en de fysiotherapie helpen wel maar patiënt blijft vrij veel pijnklachten houden.
Patiënt gebruikt nog geen hulpmiddelen. Je adviseert een stok te gebruiken aan de rechter kant. Wat is de ratio en/of het doel achter het gebruik van de stok rechts?

A

Ondersteunen van de zwakke abductoren links of ondersteunen van de zwakke m. gluteus medius links en m. gluteus minimus links

66
Q

Welke vijf radiologische afwijkingen die passen bij coxartrose zijn zichtbaar?

A
  • Osteofyten
  • Gewrichtsspleet versmalling
  • Subchondrale sclerose
  • Subchondrale cystes
  • Vormverandering
67
Q

De orthopedisch chirurg legt uit dat een operatie tot de mogelijke behandelingen behoort. Om “informed consent” te krijgen voor het
plaatsen van een totale heupprothese worden o.a. de potentiële complicaties besproken. Sommige van deze complicaties kunnen al tijdens
de operatie (durante operationem) optreden.
Welke drie complicaties zijn dit?

A
  • Fractuur
  • Zenuwletsel
  • Beenlengte verschil
68
Q

Omdat de orthopedisch chirurg graag wil weten of de heupaandoening echt bij artrose past of dat er mogelijk toch andere pathologie speelt,
stuurt hij het caput femoris in voor histologisch onderzoek. Artrose en reumatoide artritis hebben verschillende pathologische
karakteristieken.
Zet de onderstaande 6 pathologische kenmerken bij de juiste ziekte:
- Extra botaanmaak (eburnatie)
- Joint mice
- GAG verlies
- Verweking peesscheden
- Plasmacel ontsteking
- Synovitis tast kraakbeen aan

A

Artrose:
- Extra botaanmaak
- Joint mice
- GAG verlies

ReumatoÏde artritis:
- Verweking peesscheden
- Plasmacel ontsteking
- Synovitis tast kraakbeen aan

69
Q

Wat is de wetenschappelijke naam van de origo van de hamstrings?

A

Tuber ischiadicum

70
Q

De hamstrings worden nu specifiek gestest. De onderzoeker laat de voetballer daartoe actief een tweetal bewegingen uitvoeren waarbij de
onderzoeker weerstand biedt.
Welke twee bewegingen zijn dit?

A
  • Knie flexie
  • Heup extensie
71
Q

Benoem van zowel de conservatieve als de operatieve behandeling één voordeel en één nadeel

A

Conservatief voordeel: direct starten met revalidatie traject / laag risico complicaties / ervaren functie en mate van pijn vergelijkbaar met
operatief traject
Conservatief nadeel: blijvend krachtsverlies

Operatief voordeel: beter herstel kracht / hogere mate van tevredenheid ten opzichte van conservatief traject
Operatief nadeel: hoger risico op complicaties (wondinfectie, n.ischiadicusletsel) / effectiviteit in ervaren functie en pijn niet beter dan
conservatief

72
Q

Er zijn drie verschillende soorten kraakbeen: hyalien, elastisch en fibrocartilaginair. De verschillen zitten in de samenstelling van onder
andere collageen en bepaalde eiwitten.
Maak de onderstaande beweringen over fibrocartilaginair kraakbeen kloppend door het juiste alternatief te kiezen.

A

Fibrocartilaginair kraakbeen komt o.a. voor in de discus intervertebralis .Het bevat grotendeels collageen type I.

73
Q

In utero vindt de vorming plaats van de primaire ossificatiecentra in de kraakbenige aanleg van de lange pijpbeenderen. Omdat kinderen
nog open groeischijven hebben kunnen we drie verschillende zones of delen onderscheiden in de lange pijpbeenderen.
Welke zone of deel van het lange pijpbeen ontstaat uit dit primaire ossificatiecentrum?

A

Diafyse

74
Q

Hyalien gewrichtskraakbeen bevat in de dieper gelegen gebieden chondrocyten en in de oppervlakkig gelegen gebieden jongere
chondrocyten of chondroblasten.
Welke bewering over chondrocyten en/of chondroblasten is juist? (2p)
A Chondrocyten kunnen niet meer delen
B Chondrocyten liggen geïsoleerd in de matrix
C De oppervlakkig gelegen cellen zijn ronder dan de dieper gelegen cellen
D Voeding vindt plaats door diffusie van nutriënten vanuit de synoviale vloeistof

A

Voeding vindt plaats door diffusie van nutriënten vanuit de synoviale vloeistof

75
Q

De knie is rood en dik en wordt door de patiënt in 30 graden flexiestand gehouden. Volledige extensie van de knie is door de pijn en de
zwelling niet mogelijk.
Welke medische term wordt gebruikt om deze voorkeursstand van de knie te benoemen?

A

Bonnetse stand

76
Q

Je bent 2e jaars AIOS orthopedie. Volgende week staat er een 73 jarige patiënte met invaliderende coxartrose op je operatieprogramma. Er
is een indicatie voor een totale heupprothese.
De prothese zal geplaatst worden via een posterolaterale benadering. Je besluit om in voorbereiding op de operatie voor jezelf nog eens de
anatomie van de heup te bestuderen. De incisie begint over de trochanter major in de lengterichting en buigt af naar posterocraniaal
richting het sacrum. Na incisie van de huid en subcutis kom je op een stevige bindweefselstructuur die je in moet snijden om bij de diepere
structuren aan de achterzijde van het heupgewricht te komen.
Wat is de wetenschappelijke naam van deze dikke bindweefsellaag die oppervlakkig van diep scheidt?

A

Fascia lata