Week 3 Flashcards

1
Q

Bij kinderen komt primaire/secundaire hypertensie meer voor en bij volwassenen komt primaire/secundaire hypertensie meer voor.

A

Bij kinderen vaker secundair bij volwassenen vaker primair.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen primaire en secundaire hypertensie?

A

Primaire hypertensie is multifactorieel en secundaire hypertensie is vaak terug te leiden tot duidelijke onderliggende oorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar of niet waar: primaire hypertensie is erfelijk.

A

Primaire hypertensie kan erfelijk zijn. Maar niet op grote genen maar op kleine genen die met zouthuishouding te maken hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bij welke 7 kenmerken is het goed om aan secundaire hypertensie te denken?

A
  1. Jonge patiënten
  2. Plots ontstaan of verergeren
  3. Negatieve familie-anamnese (primair is vaak familiair)
  4. Hypertensieve crisis
  5. Therapieresistentie
  6. Kenmerkende symptomatologie
  7. Afwijkingen lichamelijk onderzoek of bij routinelab
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn 7 oorzaken voor secundaire hypertensie?

A
  1. Slaap-apneu sydroom (OSAS)
  2. Endocrien
  3. Diëet/genotsmiddelen
  4. (reno)vasculair
  5. Parenchymateuze nierziekten
  6. Geneesmiddelen
  7. Monogenetisch (1 mutatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke 6 endocriene oorzaken zijn er voor secundaire hypertensie?

A
  1. Primair hyperaldosteronisme
  2. Feochromocytoom
  3. Hypercortisolisme (Cushing)
  4. Acromegalie
  5. Hyperthyreoïdie
  6. Hypothyreoïdie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat gebeurt er bij primair hyperaldosteronisme

A

Bij primair hyperaldosteronisme blijft het lichaam zout vasthouden en trekt het zich niets meer aan van renine. Het gevolg hiervan is hypokaliëmie en metabole alkalose en hoge bloeddruk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe werkt drophypertensie?

A

Glycyrrhizinezuur in drop lijkt op cortisol, daardoor gaat door een overschot aan “cortisol” het lichaam compenseren en ontstaat er hypertensie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de 3 oorzaken van nierarteriestenose?

A
  1. Atherosclerose (ouderen)
  2. Fibromusculaire dysplasie (jongeren, vooral vrouwen)
  3. Arteritis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke geneesmiddelen kunnen voor secundaire hypertensie zorgen? (5)

A
  1. Corticosteroïden
  2. Cyclosporine
  3. Angiogenese-remmers
  4. NSAIDs
  5. Orale anticonceptiva
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer zijn mensen meer risicoaversief?

A

Wanneer de uitgangssituatie acceptabel is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke is beter: survival frame of mortality frame?

A

Survival frame

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is anchoring?

A

Te veel waarde hechten aan de eerste informatie bij het maken van beslissingen. Mensen gebruiken dat anker om hun schatting te doen en hebben moeiten met het afwijken van dat anker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de availibility bias?

A

Van items die makkelijker beschikbaar zijn in het geheugen denken dat ze vaker voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is representative heuristic?

A

De beoordeling van waarschijnlijkheid baseren op het vergelijken van een object of gebeurtenis met een prototype van dat object of die gebeurtenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is representative error?

A

Wanneer je denken wordt gestuurd door een prototype zodat je nalaat om mogelijkheden te overwegen die het prototype tegenspreken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Goed of fout: met rekenen is het beter om absolute getallen te gebruiken in plaats van percentages.

A

Waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wanneer wordt er bij revascularisatie meer voor een PCI gekozen?

A

Na PCI is geen revalidatie nodig dus bij oudere mensen of mensen met erge aandoeningen gaat dit vooral voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wanneer wordt er bij revascularisatie eerder voor een CABG gekozen?

A

Bij mensen met diabetes en mensen met een slechte LV functie. Ook bij mensen waarbij eerdere stents vaak hebben geleid tot restenose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de golden five van revascularisatie?

A
  1. Aspirine
  2. Ticagrelor/Prasugrel
  3. Atorvastatine
  4. Perindopril
  5. Metoprolol
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke complicaties kunnen optreden tijdens revascularisatie? (5)

A
  1. Perforatie
  2. Dissectie
  3. Occlusie van zijtak
  4. Distale embolisatie
  5. Stent thrombose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het verschil in elektrische activiteit tussen een sinusknoopcel en atriale/ventriculaire cellen?

A

Sinusknoopcellen hebben geleidelijke depolarisaties terwijl atriale/ventriculaire cellen een signaal snel moeten geleiden en daarom een snelle depolarisatie hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn manieren om events van ritmestoornissen vast te leggen?

A
  1. Event recorder
  2. Implantable loop recorder (ILR)
  3. Heart Rate Variability
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe kan met een TILT test hartproblemen bewezen worden?

A

Door rechtopzetten patiënt zal de veneuze return van het bloed afnemen en zal de patiënt flauwvallen door te weinig hersenperfusie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke 3 mechanismen zijn er die ritmestoornissen veroorzaken?

A
  1. Accelerated automaticity
  2. Triggered activity
  3. Re-entry
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe werkt accelerated automaticity?

A

Door extra influx van Na+ ontstaan er meer actiepotentialen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Leg uit hoe triggered activity werkt

A

Triggered activity is wanneer er één of meerdere nadepolarisaties zijn na de initiële depolarisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Leg uit hoe re-entry werkt

A

Een signaal wat op 2 manieren naar een plaats kan begint door ongelukkige samenvalling van refractaire periodes in een cirkelpatroon te lopen waardoor er fibrilleren ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is syncope?

A

Tijdelijk bewustzijnsverlies door inadequate hersenperfusie

30
Q

Welke 3 syndromen leiden tot syncope?

A
  1. Carotid Sinus Syndrome
  2. Neurocardiogenic (Vasovagal) Syncope (Syndrome)
  3. Postural Orthostaic Tachycardia Syndrome (POTS)
31
Q

Vanaf welke hartritme is er sprake van bradycardie?

A

<60

32
Q

Welke 3 verschillende vormen van bradycardie bestaan er?

A
  1. Sinusbradycardie
  2. AV geleidingsstoornissen (1e, 2e, 3e graads)
  3. Escape rhythms
33
Q

Wat zijn de 3 symptomen van sinus bradycardie?

A
  1. Asymptomatisch
  2. Moe
  3. (pre) syncope
34
Q

Wat zijn de 3 behandelmogelijkheden voor sinus bradycardie?

A
  1. Verhogen van medicatie
  2. Pacemaker
  3. (Atropine)
35
Q

Wanneer spreken we van 1e, 2e of 3e graads AV block?

A
  • 1e graads: PR > 0.2 seconden en constant PR interval waarbij elke P wordt gevolgd door een QRS complex.
  • 2e graads: Niet elke P wordt gevolgd door QRS complex. RR is regulair irregulair.
  • 3e graads: Geen patroon in PR. Soms P tijdens R waardoor ze samenvallen.
36
Q

Wanneer is er sprake van High degree AV block?

A

Wanneer meer dan 1 P golf niet gevolgd wordt door een QRS complex.

37
Q

Bij welke hartfrequentie is er sprake van tachycardie?

A

100>

38
Q

Waar komt een SVT vandaan?

A

Supra Ventriculair dus boven het niveau van de ventrikels

39
Q

Waar komt VT vandaan?

A

VT heeft origine in de ventrikels

40
Q

Hoe breed is het QRS-complex bij smalcomplex tachycardie en hoe breed bij breedcomplextachycardie?

A

Smal: minder dan 120 ms
Breed: groter dan of gelijk aan 120 ms

41
Q

Een niet geïnnerveerd hart heeft een hogere/lagere hartslag dan normaal.

A

Hogere

42
Q

Welke 4 vormen van tachycardie zijn er? (kunnen gemengd voorkomen)

A
  • SVT
  • VT
  • Breed
  • Smal
43
Q

Wat voor golf geeft een extra AV pathway weg?

A

Delta-golf

44
Q

Wanneer is er sprake van een breed QRS complex?

A

> 0,12 sec

45
Q

Wat zijn de 4 hoofdoorzaken van atriumfibrilleren?

A
  1. Verhoogde atriale druk
  2. Verhoogde atriale spiermasa
  3. Ontsteking van het atrium
  4. Infiltratie van het atrium
46
Q

Vanaf hoeveel punten op de CHADS-VASc score worden bloedverdunners aangeraden?

A

1

47
Q

Wanneer is het niet handig om bloedverdunners aan de patiënt voor te schrijven terwijl deze wel een hoge score heeft op de CHADS-VASc score?

A

Wanneer de HAS-BLED score hoger is dan de CHADS is het niet handig om bloedverdunners te nemen. In gesprek gaan met patiënt is gevolg.

48
Q

Wat zijn de korte termijn behandelingen van Atriumfibrilleren?

A
  • Eventuele trigger (bijvoorbeeld schildklierlijden) behandelen.
  • Ventriculaire rate control
  • Cardioversie (chemisch of elektrisch)
49
Q

Wat zijn de lange termijn behandelmogelijkheden van atriumfibrilleren?

A
  • Rate control (medicamenteus of His bundel ablatie)
  • Rhythm control (medicamenteus, electrocardioversie, Ablatie
50
Q

Wat is het verschil tussen rhythm en rate control?

A

Bij rate control wil je dat de hartslag niet te hard gaat. Bij rhythm control probeer je te zorgen dat het ritme constant blijft zonder gekke pauzes of overslagen maar is de snelheid minder belangrijk.

51
Q

Met verder gezonde mensen maakt het wel/niet uit of je rhythm of rate control doet.

A

Niet

52
Q

Bij welk procent van totale hartslagen die bestaan uit PVC is het klinisch relevant?

A

minimaal 10 procent

53
Q

Welke 4 klassen anti-aritmica zijn er?

A
  1. Natriumkanaal blokkers
  2. Bèta antagonisten
  3. Verlengen actiepotentiaal
  4. Verlagen plateaufase van actiepotentiaal (bijv. calciumkanaalantagonisten)
54
Q

Welke klassen anti-aritmica werken op de AV-knoop?

A

II en IV

55
Q

Wat is ablatie?

A

De verbinding tussen weefsels die voor fibrilleren kunnen zorgen verbreken. Vaak komt boezemfibrilleren uit de longaderen dus worden die door middel van littekenvorming niet meer verbonden richting de SA-knoop waardoor boezemfibrilleren verminderd of zelfs verwijderd wordt.

56
Q

Wat is het verschil in functie tussen een ICD en een pacemaker?

A

Pacemaker kan alleen trage hartslagen oplossen. ICD kan daarbovenop ook nog fibrilleren tegengaan door schok.

57
Q

Wat zijn 6 belangrijke oorzaken van aangeboren hartafwijkingen?

A
  1. DNA
  2. Chromosoom
  3. Infecties van moeder
  4. Straling (tijdens zwangerschap)
  5. Medicatie of drugsgebruik tijdens zwangerschap
  6. Vaak spontane verandering en geen aanwijsbare oorzaak
58
Q

Wat zijn de 8 meest voorkomende aangeboren hartafwijkingen?

A
  1. Ventrikelseptumdefect
  2. Atriumseptumdefect
  3. Open ductus Botalli
  4. Pulmonalisstenose
  5. Coarctatie van de aorta
  6. Tetralogie van Fallot
  7. Transpositie van de grote vaten
  8. Aortastenose
59
Q

Wat zijn de gevolgen van een ventrikelseptumdefect?

A

Pulmonale hypertensie en linker ventrikelfalen

60
Q

Wat zijn de gevolgen van een atriumseptumdefect?

A

Pulmonale hypertensie en rechter ventrikelfalen

61
Q

Wat zijn de gevolgen van een open ductus arteriosus?

A

Pulmonale hypertensie en linker ventrikelfalen

62
Q

Wat is het gevolg van een pulmonalisklepstenose en een aortaklepstenose?

A

Drukbelasting van het bijbehorende ventrikel

63
Q

Welke 2 bijkomende afwijkingen kunnen voorkomen bij een bicuspide aortaklep?

A
  1. Aorta ascendensdilatatie
  2. Coarcatio aortae
64
Q

Wat is een coarctatio aortae? Wat zijn hier de gevolgen van?

A

Een lokale vernauwing in de distale aortaboog. Leidt tot hypertensie bovenste lichaamshelft en onvoldoende perfusie onderste lichaamshelft.

65
Q

Uit welke ontwikkelingsfouten bestaat de tetralogie van Fallot?

A
  1. Ventrikelseptumdefect
  2. Overrijdende aorta
  3. Pulmonalisstenose
  4. Rechter ventrikelhypertrofie
66
Q

Wat is een mogelijke oorzaak van Eisenmenger syndroom? (verdikte bloedvaten richting longen)

A

Ventrikelseptumdefect waardoor hoge druk in longen en hoge vaatweerstand in longen, bidirectionele shunt en dan bij inspanning toename cyanose.

67
Q

Wat zijn de voordelen van een PCI ten opzichte van een CABG?

A

De patiënt kan dezelfde dag nog naar huis ipv bij een CABG waar revalidatie nodig is. Voor oudere en zieke mensen is een PCI dus handiger.

68
Q

Bij wat voor mensen wordt eerder voor een CABG gekozen?

A

Mensen met diabetes of een slechter LV functie en mensen die een restenose hebben gehad.

69
Q

Wat is de golden five van revascularisatie?

A
  1. Asprine
  2. Ticagrelor/prasugrel
  3. Atorvastatine
  4. Perindopril
  5. Metoprolol
70
Q

Wat zijn de 5 complicaties bij revascularisatie?

A
  1. Perforatie
  2. Dissectie
  3. Occlusie van zijtak
  4. Distale embolisatie
  5. Stent trombose