Week 3 Flashcards

1
Q

Welke 5 SOA’s komen het meest voor?

A
  1. Chlamydia
  2. Gonoroe
  3. Syfilis
  4. HIV
  5. HepB
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke bacterie veroorzaakt de drie soorten Chlamydia?

A

Bacterie Chlamydia trachomatis
Chlamydia
Chlamydia Psittaci
Chlamydia Pneumoniae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom zijn beta-lactamantibiotica niet effectief tegen Chlamydia?

A

Chlamydia heeft geen peptidoglycaanlaag. Het deelt zich intracellulair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het klinisch beeld bij een chlamydia-infectie?

A

kan asymptomatisch zijn, maar ook cervicitis, urethritis, pharyngitis, proctisis, blindheid, onvruchtbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe ontstaat LVG en wat zijn de symptomen?

A

Lymphogranuloma venereum ontstaat door de bacterie chlamydia trachomatis serovars, serotype L1-L3. Symptomen zijn: ulcera, pussige afscheiding, rectaal bloedverlies, klieren in de lies gezwollen. Lange termijn effecten: fibrosering, fistelings.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bij welke SOA zijn conjunctivitis en artritis ook deel van het ziektebeeld?

A

Chlamydia en gonorroe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe wordt chlamydia getest?

A

Met een PCR test en voor LVG door een monster van de afscheiding te nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de voorkeursbehandeling bij chlamydia?

A

eerste keus: Azitromycine (antibioticum behorend bij de groep der macroliden) tweede keus en bij LGV: doxycycline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Door welke bacterie ontstaat gonoroe?

A

Bacterie neissera gonorrhoe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn klachten bij gonorroe?

A

Pussige afscheiding (druiper), conjunctivitis, cervicitis, urethritis, pharyngitis, proctitis, artritis,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe wordt gonorroe getest?

A

PCR test of kweek, voor de gevoeligheid van de bacterie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de voorkeursbehandeling bij gonorroe?

A

Eenmalige dosis ceftriaxon IM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Door welke bacterie ontstaat syfilis?

A

treponema pallidum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn symptomen per stadium van syfilis en wat zou je per stadium toedienen?

A
  1. pijnloze ulcus op plek van transmissie die daarna weer wegtrekt: eenmalig benzylpeniciline IM
  2. exantheem, gaten in het haar, vlekkerige huid: eenmalig benzylpeniciline iM
  3. latens recens: geen verschijnselen. benzylpeniciline
  4. neurologische en cardiale complicaties. Neurosyfilis kan in principe tijdens ieder stadium optreden. Behandeling: 14 daagse dosis benzylpeniciline IV
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe wordt syfilis getest?

A

Serologie TPHA. indien deze positief is, dan nog VDRL of RPR. Als twee testen positief zijn dan syfilis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Door welke microbe ontstaat genitale wratten?

A

Humaan papilloma virus (type 6 en 11)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe wordt hepatitis C overgedragen?

A

Door bloed-bloedcontact, perinataal (verticaal) of seksueel (MSM)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de genetische opbouw van HepA

A

Enkelstrengs RNA, zonder envelop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe wordt HepA overdragen?

A

Fecaal-oraal of direct contact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de genetische opbouw van HepB

A

Dubbelstrengs DNA, reverse transciptase!! en envelop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe wordt HepB overgedragen?

A

Perinataal (verticaal), seksueel (mucosaal), nauwe contacten (familie), bloed-bloed contact (percutaan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de gentische opbouw van HepC?

A

Enkelstrengs RNA met envelop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de genetische opbouw van HepD?

A

circulair RNA dat de envelop van HBV gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de genetische opbouw van HepE

A

Enkelstrengs RNA zonder envelop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is de kans op spontane klaring bij HepB en HepC?

A

HepB; 90-95% (echter bij een baby/kind 10%) , HepC: 20%
Bij hepB is 10% dus chronisch en bij HepC 80% chronisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn symtpomen van HepB?

A

moeheid, gebrekkige eetlust, spier- en gewrichtspijn, koorts/malaise, geelzucht. De meeste mensen met acute HepB (90% van kinderen en 60% van volwassenen) krijgt geen symtpomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat onstaat er bij een chronische actieve HepB infectie?

A

chonische infectie, waardoor 10-20 jaar na infectie fibrosering, verlittekening en leverfibrose kan ontstaan. Mensen met chronische actieve hepatitis B kunnen op den duur ook leverkanker krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe herken je bij serologie (ELISA) of er sprake is van een HepB infectie?

A

acute infectie: HBsAg en HBse,
als de patiënt de infectie klaart, verdwijnen HBs-Ag en HBse, en komen Anti-HBs en Anti-HBe antistoffen op. Na doorgemaakte HepB blijft alleen Anti-HBcore levenslang positief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke antistoffen verwacht je na een vaccinatie tegen HBV?

A

Anti-HBs-antistoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat ontstaat er bij chronische HepC infectie?

A

loss-of-function in de levercellen en een immuunrespons tegen levercellen. ook ontstaat er fibrose door toename van ontstekingscellen. Op den duur ontstaat cirrose of een carcinoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zijn symptomen van bof?

A

Veroorzaakt door het bofvirus. Penetreert in speekselklieren en geeft complicaties, zoals meningitis, orchitis (ontsteking van testikels) en onvruchtbaarheid. wordt overgedragen via aerosolen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn verschijnselen van difterie?

A

Veroorzaakt door de Corynebacterium bacterie (bacterieel). De gifstoffen (toxines) die deze bacterie produceert zullen zich gaan contamineren in long/zenuw/hart weefsels. Gevolgen zijn: hartklachten en verlamming van het zenuwstelsel. Wanneer de bacterie zich in de keel bevindt kan het leiden tot verstikkingsgevaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn symptomen van HiB?

A

Hib is een bacterie, dus niet een virus! Deze bacterie nestelt zich in de keel of neus.

Gevolgen zijn: Meningitis, Otitis media, sepsis, artritis, epiglottitis, osteomyelitis en pneumonie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn symptomen van EBV?

A

Veroorzaakt pfeiffer. Gevolgen: algehele malaise, moeheid, koorts, faryngitis met matig tot sterk vergrote tonsillen en lymfadenopathie. Kent 2 fases: lytische fase en latente fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat zijn symptomen van mazelen?

A

Meest besmettelijk virus en begint als een normale griep met koorts, loopneus, hoesten en verergert met klachten, zoals: otitis media, diarree, rode vlekjes op de huid, bronchitis, pneumonie en encefalitis. Ook zijn koplikse te zien. Latere complicaties omvatten neurologische achteruitgang. Wordt aerogeen overgedragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn symptomen van meningokokken C?

A

Veroorzaakt door de bacterie Neisseria Meningitidis. Bevindt zich in de keel en/of neus. Gevolgen: sepsis, meningitis, koorts, spierkrampen en misselijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat zijn symtpomen van pneumokokken?

A

Kan leiden tot: pneumonie, sepsis, meningitis, otitis media, sepsis, doofheid; (zie week 2). Samen met N. meningitidis veroorzaakt deze bacterie meningitis!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn symtpomen van polio?

A

Bij 90-95% van patiënten treden geen klachten op. Mensen die wel klachten ervaren kunnen last hebben van meningitis of (1%) paralyse van onderste extremiteiten en slik- en ademhalingsspieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn symptomen van tetanus?

A

Veroorzaakt door Clostridium tetani bacteriën. Maakt toxines die werken op de neuromusculaire junctie. Veroorzaakt hevige spierkrampen in de kaak die zich uit kan breiden tot de slik- en ademspieren wat voor ademhalingsproblemen kan zorgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat zijn symptomen van rode hond?

A

Veroorzaakt door het rubellavirus. prodromale klachten zijn lichte koorts en malaise, daarna roze huiduitslag van gelaat naar extremiteiten. Als zwangere vrouwen geïnfecteerd raken, kan dat complicaties voor het kind hebben. Het rubella vaccin is vooral nodig voor het voorkomen van congenitale afwijkingen (doofheid, blindheid, geestelijke achterstand) tijdens de zwangerschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat zijn symptomen van kinkhoest?

A

Veroorzaakt door Bordetella pertussis bacteriën. Bij kinderen levensgevaarlijk met kans op hersenbeschadigingen. De longen kunnen onherstelbaar beschadigen en door zuurstoftekort kan blijvende hersenbeschadiging ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Welke HPV soorten zijn het meest gevaarlijk?

A

De HPV-soorten 16 en 18 zijn het meest gevaarlijk. Zij zijn verantwoordelijk voor 75% van de gevallen van baarmoederhalskanker. Wordt overgedragen tijdens seks en kan ook genitale wratten veroorzaken (Type 6 en 11).

43
Q

Op welke cellen grijpt EBV aan?

A

Epitheelcellen en B-cellen in de neus/keelholte.

44
Q

Hoe wordt EBV getest?

A

Door serologisch onderzoek: antistoffen tegen VCA en EBNA en als aanvulling monosticon.

45
Q

Welke waardes van antistoffen tegen VCA en EBNA verwacht je bij een recente infectie en bij een langdurige?

A

recent: VCA-IgM, langdurig: VCA-IgG en EBNA-IgG

46
Q

Hoe wordt HSV overgedragen?

A

Mucosaal (genitaal of oraal) en verticaal

47
Q

Hoe kan SARS-CoV-2 het beste worden getest?

A

Door een antigeentest i.c.m. PCR-test. De PCR heeft een hogere sensitiviteit. Met PCR kan ook worden gekeken om wat voor type virus het gaat

48
Q

Wat betekent de R0?

A

Het reproductiegetal in een populatie zonder maatregelen of immuniteit (naiëve populatie). R0 blijft altijd constant!

49
Q

Welke factor levert de belangrijkste bijdrage aan besmettelijkheid van een virus?

A

Hoe het wordt overgedragen (transmissieroute).

50
Q

Leg het werkingsmechanisme van antivirale middelen uit

A

Antivirale middelen zoals aciclovir worden in een virus-geïnfecteerde cel omgezet tot een aciclovir monofosfaat, door het virus-enzym thymidine kinase. Vervolgens ontstaat er aciclovir trifosfaat wat actief is en ingebouwd kan worden in het DNA van de gastheercel. Aciclovirtrifosfaat stopt de verdere virale DNA-synthese, waardoor het virus zich niet kan repliceren.

51
Q

In welke situatie kan iemand met gordelroos een ander persoon ook ziek maken?

A

Als een ander persoon nog geen waterpokken heeft gehad, kan diegene door VZV een waterpokkeninfectie krijgen. Maar, iemand die al wel waterpokken heeft gehad, kan niet door iemand met gordelroos gordelroos krijgen.

52
Q

Welke antistoffen test je als je wilt weten of iemand al waterpokken gehad heeft?

A

VZV-IgG

53
Q

Hoe wordt VZV overgedragen?

A

Door aerosolen

54
Q

Welk ziektebeeld treedt op als een zwangere vrouw een primaire VZV-infectie doormaakt?

A

Congenitaal varicellasyndroom:
Huidafwijkingen
Oogafwijkingen
CZS-afwijkingen
Onvolgroeide ledematen. Om dit te voorkomen krijgt de moeder immunoglobulinen (postexpositieprofylaxe) toegediend

55
Q

Bij welke ziekte hoort dit: de verdikkingen, blaasjes of korstjes kunnen zich in verschillende stadia over het lichaam bevinden.

A

Waterpokken

56
Q

Voor welke vier ziektes is er een preventieve postexpositieprofylaxe beschikbaar?

A

HIV, HBV, VZV en rabiës

57
Q

Welke complicaties kan een acute HSV-infectie hebben?

A

Gordelroos, herpeskeratitis (blindheid), encefalitis.

58
Q

Hoe werken neuraminidase remmers?

A

NA-remmers zorgen ervoor dat NA geen siaalzuur kan klieven. NA klieft siaalzuur bij het afbudden van een virus van een gastheercel. NA-remmers werken alleen in een heel vroeg stadium van de ziekte.

59
Q

Noem twee voorbeelden van NA-remmers

A

Oseltamivir en zanamivir

60
Q

Op welke cellen grijpt HIV aan?

A

CD4 positieve T-cellen en macrofagen

61
Q

Welk type genoom bevat HIV?

A

Enkelstrengs RNA met reverse transcriptase

62
Q

Welke typen HIV-medicijnen bestaan er?

A

Entreeremmers: CCR5-blokkers en fusieremmers
Reverse-transcriptasremmers: NRTI’s en NNRTI’s
Integraseremmers
Proteaseremmers

63
Q

Welke typen antivirale therapie bestaan er?

A

entreeremmers: CCR5-remmers
Fusieremmers
Ontmanteling: M2-remmers
Synthese nieuwe eiwitten: MRNA (ribavirine), NNRTI’s en NRTI’s, nucleotideanalogen (remdesivir)
Afsnoering: NA-remmers (tamiflu)
Maturatie: proteaseremmers (nirmatrelvir)

64
Q

Noem de stappen van de virale replicatiecyclus

A

Aanhechting
Penetratie (fusie, invaginatie of injectie door bacteriofaag)
Ontmanteling
Synthese
Assemblage
Vrijkomen (receptor, cellysis of afsnoering)

65
Q

Aan welke voorwaarden moet een organisme voldoen om tot “levend” te worden beschouwd?

A
  • In staat tot groei en deling
  • Autonoom zijn
  • Een eigen stofwisseling hebben
66
Q

Op welke 4 manieren kan besmetting met een virus plaatsvinden?

A
  1. Direct contact (huidcontact, mucosaal (seks), over de placenta)
  2. Aerogeen
  3. Vector (mug of teek)
  4. Vehikel (bloed, water, voedsel)
67
Q

Transcriptie van DNA kan alleen plaatsvinden vanaf positieve strengen. Wanneer spreke we van een positieve DNA-streng?

A

‘5 aan het begin, ‘3 aan het eind. Altijd van 5 naar 3

68
Q

Waaruit bestaat het genoom van bacteriën?

A

DNA

69
Q

Wat wordt bedoeld met de virale lading van een virus?

A

De hoeveelheid RNA/DNA kopiën per mL lichaamsvloeistof

70
Q

Bij PCR wordt getest op basis van amplificatie van een stuk DNA/RNA. Hiervoor wordt RNA van een virus door polymerase eerst omgezet naar DNA. Nadelen van PCR zijn dat het lichaamsmateriaal vers moet zijn of goed bewaard, doordat het RNA/DNA anders vervalt. Wat zijn andere nadelen van PCR?

A

Risico op contaminatie
Je kan alleen bekende pathogenen testen
inactieve virussen en virusdeeltjes worden ook aangetoond

71
Q

Waarom heeft antivirale therapie vaak geen zin?

A

Doordat tegen de tijd dat iemand symptomen van een virusinfectie krijgt, de virale load al onderweg terug naar 0 is en de verworven afweer op gang begint te komen

72
Q

Bij welke ziektes wordt direct antivirale therapie toegepast?

A

Herpesvirussen
HIV
HepB
HepC
Influenza
Minder voorkomend: adenovirus, RSV, SArS-CoV-2

73
Q

Welk genoom hebben alle typen HSV?

A

Dubbelstrengs DNA

74
Q

Hoe wordt HSV overgedragen?

A

mucosaal (oraal en genitaal) en verticaal

75
Q

Hoe wordt influenza overgedragen?

A

aerogeen

76
Q

Neuraminidase is een enzym in het envelop van een virus. Wat is de functie van neuraminidase?

A

Neuraminidase klieft siaalzuur in de influenzareceptor op het celoppervlak, waardoor nieuwe virussen van het celoppervlak kunnen afbudden.

77
Q

Welk type genoom heeft het HIV virus?

A

Enkelstrengs positief RNA - retrovirus

78
Q

Welk type genoom heeft influenza?

A

Enkelstrengs negatief RNA

79
Q

Wat is de functie van integrase en protease?

A

Integrasen brengen gesynthetiseerd viraal DS DNA in het menselijke genoom. Proteasen knippen voorloper-eiwtten af tot structurele, functionele eiwitten die nodig zijn voor kapselopbouw en enzymen. Pas na proteasen kan het nieuw-vormende virus actief en infectieus worden

80
Q

Bij welke viral load wordt bij HIV de werking van antivirale therapie als succesvol beschouwd?

A

50 virale kopiën per mL

81
Q

Welk type genoom heeft het Hepatitis C virus?

A

Enkelstrengs positief RNA

82
Q

Hoe wordt hepC overgedragen?

A

Bloed-bloed, mucosaal

83
Q

Hoe wordt hiv overgedragen?

A

bloed-bloed of mucosaal (seks)

84
Q

Welke cellen worden achtereenvolgens geactiveerd bij een virale afweerrespons?

A

Interferon productie door geïnfecteerde cellen
Natural killer cellen
Virus-specifieke cytotoxische t-cellen
antistoffen

85
Q

Waar zorgen antistoffen voor bij een virale infectie?

A

antistoffen onderbreken de aanhechting van het virus aan de gastheercel

86
Q

Welke MHC receptor herkennen CTL’s ?

A

MHC I

87
Q

Als een CTL een niet-zelf antigeen herkent op een MHC-I molecuul, induceert hij apoptose. Hoe induceert een CTL apoptose?

A

De CTL scheidt perforines en granzymes uit. Perforines zorgen voor gaten in het celmembraan, waarna granzymes intracellulair voor apoptose kunnen zorgen.

88
Q

Als een TLR in het cytoplasma van een virus-geïnfecteerde cel geactiveerd wordt, zal de cel IFN-a en b uit gaan scheiden, die een antivirale status proberen op te wekken, om virusreplicatie te remmen. Dit doen ze door zichzelf en buurcellen te activeren. Welke 3 werkingsmechanismen heeft de antivirale staat o.i.v. IFN-a/b?

A
  1. Inhibitie van eiwit synthese
  2. Afbraak van viraal RNA
  3. Inhibitie van virale genexpressie
89
Q

Goed of fout: Natural killer cellen hebben geen functie in het doden van cellen die virale antigenen op hun MHC-I presenteren

A

Goed

90
Q

Een natural killer cel kan wel antistoffen herkennen die op een virus-geïnfecteerde cel zitten. Dit noemen we ADCC. Welk gevolg heeft de binding van natural killer cellen aan zulke complexen?

A

Apoptose, door perforines en granzymes

91
Q

Virussen repliceren zich intracellulair. Antistoffen spelen wel degelijk een rol in de immuunrespons tegen virussen, al kunnen zij niet intracellulair werken. Noem 4 manieren waarop antistoffen helpen bij de antivirale afweer.

A
  1. Neutralisatie van virus, zodat het geen cellen meer kan penetreren.
  2. Door te binden aan virus-geïnfecteerde cellen en zo complement te activeren. Complement is vervolgens in staat een MAC te vormen waarop lysis plaatsvind
  3. Opsonisatie van virus (doet complement ook)
  4. ADCC
    Antistoffen helpen zo bij het sneller op gang komen van een antivirale reactie bij een tweede infectie
92
Q

Om een CTL te activeren is een DC en een (daarmee) geactiveerde T-cel nodig. De T-cel scheidt na activatie cytokinen uit naar o.a. een CD8 cel. Welke cytokinen?

A

IFN-gamma en IL-2

93
Q

Er wordt gezegd dat CTL’s een endogeen antigeen herkennen op MHC-I en T-helpercellen een exogeen antigeen op MHC-II. Welk verschil ligt hieraan ten grondslag?

A

Een endogeen antigeen komt in het cytosol terecht, wordt daar geknipt door proteasomen, wordt naar het ER vervoert door TAP, wordt op een MHC-I gezadeld en bud in blaasjes af naar het celmembraan.
Een exogeen antigeen komt de cel binnen via endocytose, wordt in een lysosoom afgebroken, vervolgens fuseert het lysosoom met een MHC-II molecuul uit het ER en samen gaan ze (nog steeds in blaasjesvorm) naar het celoppervlak

94
Q

Toch kan een viraal peptide ook gepresenteerd worden op MHC-II. Hoe kan dit?

A

Dit gebeurt na de eerste replicatieronde van het virus. Hierbij gaat een deel van de geïnfecteerde cellen in apoptose. Deze apoptotische cellen worden gelabeld voor opname door dendritische cellen. De dendritische cellen nemen de volledige apoptotische cellen op, waardoor veel viraal peptide in het fagosoom zit. Dit kan dan vervolgens op MHC-II komen.

95
Q

In de dendritische cel zit een gefagocyteerde apoptotische cel met virusmateriaal. Doordat dit exogeen materiaal is, kan het op MHC-II gepresenteerd worden. De DC moet echter het antigeen ook op zijn MHC-I krijgen. Hoe gebeurt dit?

A

Door kruispresentatie: sommige antigeenpeptiden ontsnappen uit het fagosoom en komen in het cytoplasma terecht. Zo kan het antigeen weer door proteasomen worden geknipt en op MHC-I geladen worden. Dit is noodzakelijk voor een CD8 respons

96
Q

Welke costimulatoren voor T-helpercellen en CTL’s zijn er?

A

CD28-B7 (t-helpercel <> APC) en CD40 en CD40L (APC <> CTL)

97
Q

Welk cytokine is er vanuit de DC nodig om de T-cel te stimuleren zich te prolifereren tot T-helpercellen en CTL’s?

A

IL-12

98
Q

Een geactiveerde T-helpercel produceert IL-2 en IFN-gamma. Welke effecten hebben deze cytokines?

A

IFN-gamma: macrofagen en CTL’s meer respiratory burst
IL-2: klonale proliferatie van T-helpercellen en CTL’s

99
Q

Een geactiveerde T-helpercel produceert o.a. IL-2 en stimuleert daarmee naast andere T-helpercellen ook zichzelf om te delen en te prolifereren. Dit noemen we autocrien. Welk mechanisme bestaat er om dit in balans te houden?

A

Een geactiveerde T-helpercel maakt na 2-3 dagen CTLA-4 aan, wat veel sterker aan B7 bindt dan CD28. CTLA4 heeft een remmend effect op proliferatie van dus zowel T-helpercellen als CTL’s. Het is daarmee een co-inhibitoir molecuul.

100
Q

Naast CTLA-4 bestaan er andere co-inhibitoire moleculen. Noem twee voorbeelden

A

PD1 en PD1-ligand

101
Q

Wat gebeurd er als een T-cel alleen costimulatie krijgt maar geen signaal 1?

A

dan migreert hij verder en gaat hij op zoek naar een passend antigeen

102
Q

Waar wijst een positieve monosticon test op?

A

Dat er IgM antistoffen tegen virale antigenen in het bloed van de patiënt aanwezig zijn

103
Q

Om EBV te diagnosticeren wordt er serologisch onderzoek gedaan naar twee soorten antistoffen, naast monosticon. Tegen welke twee antigenen zijn deze antistoffen, en welke uitslag verwacht je bij een infectie van EBV van langer geleden?

A

VCA en EBNA. Infectie tijdje terug geeft VCA-igG en EBNA-igG. Bij recente infectie VCA-IgM