week 3 Flashcards

1
Q

met welke formule bereken je kracht?

A

kracht = A * eta * (delta v/delta x)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat houdt het plasma-skimming effect in?

A

bloed is viskeus, waardoor erytrocyten in het centrum van het vat stromen. hierdoor zitten in aftakkingen een lagere concentratie erytrocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wanneer treedt turbulente flow op?

A

systole, inspanning, nauwere vaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de consequenties van turbulentie?

A

optreden vaatgeruis, vaattrilling voelbaar, energieverlies, beschadiging vaatwand, trombose vorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is de wet van Poiseuille?

A

p1gem - p2gem = R * F

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waardoor zal uiteindelijk decompensatie plaatsvinden?

A

neurohomonale activatie (werkt maar kort), inflammatie, remodellering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe wordt systolisch hartfalen genoemd?

A

HFrEF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe wordt diastolisch hartfalen genoemd?

A

HFpEF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat houdt myogeen mechanisme en waar vindt dit het meeste plaats?

A

rek leidt tot vasoconstrictie, tussen grote en kleine arteriolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat houdt metabool mechanisme in en waar vindt dit het meeste plaats?

A

behoefte, dicht bij capillairen netwerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat houdt endotheel gemediteerd mechanisme in en waar vindt dit het meeste plaats?

A

flow, arteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe werkt de cross-bridge cycle in een gladde spiercel?

A

calcium bindt aan calmoduline, wat MLC-kinase activeert, waardoor MLC wordt gefosforyleerd. kop van myosine wordt gemodelleerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke prikkels werken rechtstreeks op contractie van de gladde spiercel?

A

sympathische stimulatie, rek myogeen effect, angiotensine II, ADP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke prikkels werken rechtstreeks op relaxatie van een gladde spiercel?

A

metabool effect, ANP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn vasodilaterende stoffen?

A

NO, prostacycline, EDHF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de werking van NO

A

verhoogt cGMP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is de werking van prostacycline?

A

verhoogt cAMP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is de werking van EDHF?

A

veroorzaakt hyperpolarisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat doen cGMP en cAMP?

A

ze veranderen gevoeligheid van MLCK voor calcium

20
Q

relaxatie via NO, prostacycline en EDHF wordt door welke stoffen geactiveer?

A

acetylcholine, serotonine, bradykinine, shear stress

21
Q

contractie via afgifte endothline wordt geactiveerd door welke stoffen?

A

angiotensine II, vasopressine (ADH)

22
Q

hoe werkt de vorming van angiotensine II?

A

in de lever wordt angiotensinogeen gemaakt. dit kan door het enzym Renine worden omgezet in angiotensine I. dit kan door ACE, wat in de longen wordt gemaakt, worden omgezet in angiotensine II

23
Q

waar zitten juxtaglomerulaire cellen en wat doen ze?

A

ze zitten om afferente arteriolen in de nieren. ze voelen als er een laag bloedvolume is, dan worden ze geactiveerd, ze storten dan opgeslagen Renine uit in de bloedbaan. macula mensa cellen kunnen samenstelling van urine voelen en geven door aan juxtaglomerulaire cellen of er te veel of te weinig filtratie is.

24
Q

waarvoor zorgt een AT1 receptor als angiotensine II bindt?

A

vasoconstrictie, zout/water reabsorptie, aldosterone secretie, sympathische activatie, celgroei, aanpassing extracellulaire matrix

25
Q

waarvoor zorgt een AT2 receptor als angiotensine II bindt?

A

vasodilatatie, remming celgroei, differentiatie (embryonaal)

26
Q

waarvoor zorgt sympathische activatie in RAAS?

A

noradrenaline bindt aan beta 1 receptor, Renine afgifte stijgt. en AT1 kan in gladde spiercel alfa 1 receptor op vaatwand extra stimuleren

27
Q

waar komt aldosteron vandaan en wat doet het?

A

angiotensine II bint aan AT1 receptor in bijnier, wat zorgt dat bijnier aldosteron afgeeft. dit bindt aan MR (mineraal corticoid receptor) wat zorgt voor natrium en water resorptie in de nieren en dorstprikkel

28
Q

wat is de wet van Darcy?

A

flow = (Pa-Pv)/R arteriolen

29
Q

wat wordt er bij stenose gedaan als compensatie?

A

achter de stenose is vaatverwijding en de snelheid wordt verlaagd, voor meer O2 extractie

30
Q

wat zijn de gevolgen van ischemie?

A

anaeroob metabolisme (lactaat productie), functieverlies, celschade

31
Q

welke soorten nitraten zijn er?

A

nitroglycerine, isosorbidemono- en dinitraat

32
Q

welke soorten beta blokkers zijn er?

A

beta 1+2 propanol, beta 1 atenolol

33
Q

welke calcium antagonisten zijn er?

A

diltiazem, verapamil, nifedipine

34
Q

hoe zorgen acetylcholine en bradykine voor vasodilatatie?

A

ze stimuleren endotheelcel, waarin L-arginine door NOS wordt omgezet in NO + L-citrulline. NO gaat naar gladde spiercelen bindt aan guanylyl cyclase, wat geactiveerd wordt. dit heeft een verhogende werking op cGMP, wat zorgt voor dilatatie

35
Q

hoe werken nitraten?

A

ze geven NO af onder invloed van een enzym, wat vooral in veneuze stelsel is. dit zorgt voor dilatatie

36
Q

hoe werkt dipyridamol?

A

remt afbraak van cAMP door fosfodiësterase te remmen

37
Q

wat zijn bijwerkingen van nitraten?

A

hoofdpijn en postale hypotensie

38
Q

hoe kan het dat er tolerantie ontstaat voor nitraten?

A

door deletie SH-groepen van enzymen die nodig zijn voor NO vorming uit nitraten en doordat enzymen die cGMP afbreken omhoog gaan.

39
Q

wat doen beta blokkers?

A

verlagen hartfrequentie, diastole zal langer duren, geen bloeddrukverlaging

40
Q

wat gebeurt er bij verapamil?

A

contractiekracht en hartfrequentie daalt

41
Q

wat gebeurt er bij nifedipine?

A

werkt op weerstandsvaten. bloeddrukdaling, wat als reflex kan zorgen voor tachycardie

42
Q

wat gebeurt er bij diltiazem?

A

hartfrequentie blijft gelijk of daalt

43
Q

waar zijn bijwerkingen van calcium antagonisten?

A

hoofdpijn en obstipatie

44
Q

welke medicatie kan je het best gebruiken bij Prinzmetal?

A

calcium antagonisten, geen beta blokkers

45
Q

welke medicatie kan je het best gebruiken bij stabiele AP?

A

nifedipine, NIET beta blokkers + verapamil

46
Q

welke medicatie kan je het best gebruiken bij instabiele AP?

A

beta blokkers + nitraten/calcium-antagonisten