week 1 Flashcards

1
Q

uit welke lagen bestaat de tunica intima?

A

endotheelcellen, subendotheliale laag en lamina elastica interna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

uit welke lagen bestaat de tunica media?

A

gladde spiercellen, elastische lamellae, lamina elastica externa (, geen fibroblasten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

uit welke lagen bestaat de tunica adventitia?

A

bindweefsel (vooral collageen vezels, longitudinaal), Vasa vasorum, Nervi vascularis (betrokken bij dilatatie en constrictie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke soorten concentrische arteriosclerose zijn er?

A

monckebergse media sclerose, arteriolosclerose (hyperpplastisch en hyaline)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn risicofactoren voor een aneurysma?

A

atherosclerose, hypertensie, bindweefselziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn de risicofactoren voor dissectie?

A

hypertensie, bindweefselziekte, zwangerschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welk ion heeft de grootste gradiënt?

A

calcium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke twee ionen hebben een enorme potentiële energie?

A

natrium en calcium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waarvoor wordt digoxine gebruikt?

A

hartfalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe is een ionkanaal opgebouwd?

A

24 eiwitten in groepjes van 6, met in het midden van ieder groepje een s4 helix. dat is de voltage sensor, die is positief geladen en zal dus naar de negatieve kant bewegen..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat gebeurt er bij het actiepotentiaal van een pacemaker cel?

A

fase 0: calcium cel in via L-type calcium kanalen.

fase 4: If = natrium stroom en calcium cel in via T-type calcium kanalen (inactiveert heel snel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is hyperkaliemie en waar kan dit toe leiden?

A

verhoging extracellulair kalium, kan leiden spiertetanus, hartritmestoornis, hartstilstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is hypokliemie en waar kan dit toe leiden?

A

verlaging extracellulair kalium, kan leiden tot spierzwakte, hartritmestoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waar leidt sluiten van kalium kanalen in pancreas bèta cel toe?

A

glucose-gemedieerde insuline afgifte (calcium influx omhoog)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waar kan openen van kalium kanalen toe leiden?

A

EDHF-gemidieerde vasodilatatie (calcium influx omlaag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe verloopt de geleiding in het hart?

A

boezems, septum (van links naar rechts), apex, laterale wanden, basale wand laterale deel van linker ventrikel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

waar bevindt zich de activatie van de AV-knoop?

A

tussen de P top en QRS complex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

waar is activatie van septum te zien?

A

Q-golf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

hoeveel graden aVL?

A

-30

20
Q

hoeveel graden I?

A

0

21
Q

hoeveel graden II?

A

60

22
Q

hoeveel graden aVF?

A

90

23
Q

hoeveel graden III

A

120

24
Q

hoeveel graden aVR?

A

-150

25
Q

wat doet titine?

A

met de mate van uitrekking

26
Q

hoe werkt de calcium binding aan troponine C?

A

calcium bindt aan troponine C, hierdoor verwijdert Troponine T het tropomyosine van de myosine bindingsplaats op actine. Binding van myosine aan actine activeert actomyosine ATPase. Fosforylering van troponine I bepaalt hoe gevoelig troponine c is voor calcium.

27
Q

hoe werkt de cross bridge cycling?

A

ATP bindt aan myosine kop, wat zorgt voor loskoppeling. ATP wordt gehydrolyseert, wat zorgt dat myosine kop weer in rust positie komt. een cross bridge wordt gevormd en mysoine kop bindt aan een nieuw stukje actine. fosfor wordt losgelaten, waardoor myosine kop een conformatie verandering ondergaat. dit zorgt voor een power stroke. ADP wordt losgelaten.

28
Q

hoe zorgt calcium cycling in de hartspier voor contractie?

A

natrium influx door natrium kanaal, calcium influx door LCC, calcium influx door NCX, calcium influx uit SR, calcium bindt aan TnC, cross bridge vorming, powerstroke, ATP binding, ATP hydrolyse

29
Q

hoe zorgt calcium cycling in de hartspier voor relaxatie?

A

calcium efflux naar SR via SERCA, calcium efflux via NCX, calcium efflux door PM calcium pomp, calcium komt vrij van TnC, verbreking cross bridge

30
Q

wat doet PLB?

A

verhoogt calcium yuptake in SR

31
Q

hoe openen de RyR?

A

om en om koppeling van LCC en RyR. daardoor kan calcium SR uit.

32
Q

wat zijn verschillen tussen skeletspier en hartspier?

A

skeletspier: RyR1, directe LCC-RyR koppeling, weinig Ca-transport door LCC, bulk Ca komt uit SR, geen rol NCX
hartspier: RyR2, geen fysieke koppeling LCC-RyR, veel Ca-transport door LCC, deel calcium komt van extracellulair, versterkende rol NCX

33
Q

waarvoor zorgt noradrenaline bij een spiercel?

A

bindt aan beta adrenerge receptor. via g eiwit complexen wordt adenylylcyclase geactiveerd. leidt to afgifte cAMP, zorgt voor activatie PKA, zorgt voor fosforylering. zorgt voor verlaging drempel van spanningsafhankelijke calcium kanalen (bevordert zowel relaxatie als contractie bij hartspier)

34
Q

waartoe leidt remming van Na/K pomp in spiercel?

A

tot meer meer calcium influx en minder efflux, dus hoger basaal calcium concentratie in de cel en meer calcium opslag in SR.

35
Q

wat zijn voorbeelden van geneesmiddelen voor hartfalen die contractie kunnen verbeteren?

A

bèta-antagonisten, PDE remmers, digitalis

36
Q

op welke gebieden ontwikkelde de westerse biomedische traditie zich?

A

specificiteits denken, dominantie van mechanisch denken, reductionistisch perspectief op ziekte en genezing, sterk vooruitgangsgeloof, dominantie van invasie handelen

37
Q

wat zijn de blijvende relevante klassieke tradities?

A

humorerleer en vitalisme, gezondheid als balans van bijbehorende leefregels, “airs, waters, places” traditie

38
Q

wat is de regel van Bayes?

A

posterior odds = prior odds * likelihood odds

39
Q

hoe bereken je LR+?

A

sens/(1-spec)

40
Q

hoe bereken je LR-?

A

(1-sens)/spec

41
Q

wat zijn de risicofactoren voor atherosclerose?

A

genetisch, leeftijd, geslacht, hyperlipidemie, hypertensie, roken, diabetes, ontsteking

42
Q

hoe werkt de na/k pomp?

A

E1 conformatie: toegang tot cytosol, natrium kan gebonden worden
E2 conformatie: ontstaat doordat fosfaat kan binden door fosforylarisatie ATP. dit geeft toegang tot extracellulaire ruimte, kalium kan binden

43
Q

wat doet digoxine?

A

remt de na/k pomp, door te binden aan kalium bindingsplek

44
Q

wat doet een PDE remmer?

A

remt cAMP afbraak

45
Q

wat gebeurde er in de wetenschappelijke revolutie?

A

opleving anatomie, opkomst empirisch denken, opkomst specitifiteits denken, opkomst fysiologie