Week 2 stemmingstoornissen Flashcards

1
Q

wat is een stemmingstoornis?

A

langer durende ontregelingen van de gemoedstoestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

criteria voor disruptieve stemmingsregulatiestoornis? volgens dsm -5

A
  • Ernstig recidiverende driftbuien die zich verbaal en/of in het gedrag manifesteren en die qua intensiteit of duur in grove mate disproportioneel zijn ten opzichte van de situatie of aanleiding
  • De driftbuien komen niet overeen met het ontwikkelingsniveau
  • De driftbuien treden drie keer per week of vaker op
  • De stemming tussen de driftbuien is persisterend prikkelbaar of boos, gedurende het grootste deel van de dag en bijna elke dag, en dit is door anderen waarneembaar
  • Betrokkene is in het afgelopen jaar nooit langer dan drie maanden zonder symptomen geweest
  • De symptomen zijn minstens in twee van de volgende settings aanwezig: thuis, op school, in contact met leeftijdgenoten, en in minstens een van deze settings in ernstige mate
  • De classificatie dient voor de eerste maal voor de 6-jarig of na de 18-jarige leeftijd te worden toegekend - De symptomen zijn voor de 10-jarige leeftijd begonnen
  • Het gedrag kan niet worden verklaard door een andere psychische stoornis of worden toegeschreven aan de effecten van een middel, of een neurologische of somatische aandoening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is een disruptieve stemmingsregulatiestoornis?

A
  • Kan worden toegekend aan kinderen met een leeftijd tussen 6 en 18 jaar met ernstige chronische prikkelbaarheid en frequente driftbuien
  • Gecorreleerd met de ontwikkeling van een unipolaire depressieve stemmingsstoornis of angststoornissen op latere leeftijd
  • Advies is een individuele aanpak met betrokkenheid van ouders en school - Eventueel inzetten van psychofarmaca en psycho-educatie is van belang
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

depressieve stoornis?

A

een gemoedstoestand met een ernstig gedrukte stemming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe komt het dat depressie vaker bij vrouwen voorkomt dan bij mannen?

A

hormonale verschillen, zwangerschap en ervaren meer psychosociale stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

belangrijke risicofactoren depressie?

A

verliessituaties, alcohol- of middelenmisbruik, onderliggende lichamelijke ziekte, chronische stress en sociaal isolement.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wanneer mag je niet van een depressieve stoornis spreken?

A

Er mag niet van een depressieve stoornis worden gesproken indien de depressieve symptomen bestaan in het kader van middelengebruik, een onderliggende lichamelijke ziekte, een rouwproces, een bipolaire stoornis, een schizo affectieve stoornis of een psychotische stoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bio psychosociaal model depressie?

A

biologisch
- erfelijk
- lichamelijke factoren
- onderliggende factoren, hart en ziekte van Parkinson
- disbalans in neurotransmitters (serotonine, noradrenaline, dopamine)
- cortisolgehalte
- hormonale factoren
- seizoen
psychologisch
- verlies
- life events
- persoonlijkheid/opvoedstijl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is aangeleerde hulpeloosheid?

A

Naar aanleiding van talloze echte of ingebeelde mislukkingen ontwikkelt de betrokken persoon een inadequate coping en stelt hij zich geheel hulpeloos op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

diagnostiek depressie?

A
  • diagnose stellen’
  • heteroanamnese
  • lichamelijk onderzoek
  • lab onderzoek
  • evt. aanvullend onderzoek
  • drank en drugs?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welke 8 interventies zijn er bij een depressieve stoornis?

A
  1. basisinterventies
    - pyscho-educatie
    - dagstructuering
    - actief volgen
  2. eerstestapsinterventies
    - bibliotherapie
    - e- interventies
    - steunende begeleiding’
    - fysieke inspanning
  3. tweedestapsinterventies
    - problem solving treatment
  4. psychotherapie
    - CGT
    - GT
    - IPT = interpersoonlijke therapie
    -KPDT = kortdurende psychodynamische therapie
    - CBASP = cognitive behavioral analysis system of psychotherapy
  5. gezinstherapie
    - gedragsgezintherapie
    - SGG
  6. farmacotherapie
    o SSRI, TCA, SNRI, mirtazapine of bupropion
    o Switchen naar een ander antidepressivum
    o Additiestrategieën à lithium, atypisch antipsychoticum, mirtazapine, mianserine
    o MAO-remmer
    o Sint-janskruid
    o Omega-3-vetzuren
  7. andere biologische therapieen
    o ECT = elektroconvlusietherapie
    o Lichttherapie
    o Repetitieve transcraniële magnetische stimulatie
    o DBS = deep brain stimulation
    o NVS = nervus-vagusstimulatie
  8. terugvalpreventie
    -o PCT = preventieve cognitieve therapie
    o MBCT = mindfulness based cognitive therapy
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat doet cognitieve gedragstherapie?

A

Systematische methode die erop gericht is om depressieve mensen zich van hun negatieve
denkschema’s bewust te maken en ze positiever te leren denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

interpersoonlijke therapie, mindfullness, farmacotherapie?

A

Interpersoonlijke therapie: steun gevende en activerende gesprekstherapie waarbij veel nadruk
wordt gelegd op communicatiepatronen en het sociaal functioneren van de patiënt.

Mindfulness: een therapievorm die gericht is op bewustwording en niet-oordelende acceptatie van
de actualiteit; aanvaarding van zowel positieve als negatieve ervaringen

Farmacotherapie: toepassing van antidepressieve medicatie en eventueel medicatie die is gericht op
bijkomende symptomen, zoals agitatie, rusteloosheid, slapeloosheid of waangedachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke 6 antidepressiva groepen zijn er?

A
  1. SSRI’s–> - Middelen die voornamelijk bijdragen aan een verhoging van de neurotransmitterstof
    serotonine in de hersenen
  2. SNRI’s en NaSSA mirtazapine–> - Dragen bij aan een verhoging van de neurotransmitterstoffen serotonine en noradrenaline in
    de hersenen
  3. tricyclische middelen–>Werken nog breder en krachtiger
    - Nadeel is wel dat ze ook meer bijwerkingen kunnen veroorzaken en eventueel kunnen leiden
    tot bloeddrukproblemen of geleidingsstoornissen van het hart
  4. stemmingsstabilisatoren–> Lithiumzouten en anticonvulsiva (anti-epileptische medicijnen)
    - Moeten zorgvuldig worden ingesteld onder regelmatige controle van de bloedspiegel 
    meting van de hoeveelheden medicijn die in het bloed terechtkomt
    Anticonvulsiva werken antimanisch en stemming stabiliserend
  5. MAO-remmers–>
    - Leiden door enzymremming tot een sterke verhoging van de betreffende
    neurotransmitterstoffen
    - Bij het gebruik van MAO-remmers is daarom een strikt tyramine-arm dieet noodzakelijk
  6. agomelatine, bupropion, mianserine–> o Grijpt ook aan op de melatoninereceptoren à regulerende effecten op het slaapwaakritme
    - Bupropion  norepinefrine- en dopamineverhogend
    - Mianserine  norepinefrineverhogend en histamineverlagend
    o Slaapverwekkend antidepressivum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

SSRI’s bijwerkingen?

A
  • Gejaagdheid, angst, agitatie
  • Urine-incontinentie
  • Meer transpireren
  • Misselijkheid, diarree
  • Bloeddrukwisselingen, versnelde hartslag, versnelde ademhaling
  • Bewegingsonrust, spierstijfheid, spierschokken, epileptische insulten, desoriëntatie,
    verwardheid, hallucinaties, bewustzijnsdaling, coma
  • Eerste dagen van gebruik lichte piekerigheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

noradrenerge bijwerkingen (TCA’s en MAO-remmers?

A
  • Duizeligheid/valneiging bij overeind komen ten gevolge van orthostatische hypotensie
  • Versnelde hartslag (tachycardie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

antihistaminerge bijwerkingen (mirtazapine en TCA’s)?

A
  • Sufheid/slaperigheid
  • Toename van eetlust
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

anticholinergisch bijwerkingen?

A
  • Bijwerkingen ten gevolge van een afname van acetylcholine in de hersenen
  • Droge mond/verminderde speekselproductie
  • Obstipatie ten gevolge van vertraagde darmperistaltiek
  • Wazig zien ten gevolge van accommodatiestoornis
  • Bemoeilijkte mictie
  • Bemoeilijkte zaadlozing ten gevolge van ejaculatiestoornis
  • Geheugenstoornissen, verwardheid/delier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is ECT?

A
  • Toediening van een kortdurende elektrische puls aan de hersenen van de patiënt à leidt tot
    een epileptisch insult en vervolgens tot afname van de onrust en verbetering van de
    stemming
  • Onder narcose met spierverslapping toegepast
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

lichttherapie ?

A

met speciale lampen wordt wit kunstlicht aangeboden, ter preventie of ter
behandeling van stemmingsklachten die samenhangen met de herfst of het winterseizoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

slaapdeprivatie en r- TMS (reptitieve transcraniele magnetische stimulatie)?

A

-uit de slaap houden van depressief gestemde mensen  het overslaan van een
nacht slapen werkt stemming verbeterend

behandelmethode waarbij met een
sterke spoelvormige elektromagneet kortdurende magnetische pulsen worden toegediend vlak
boven het hoofd  leidt door de schedel heen tot elektrische activatie van de hersenschors

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

deep brain stimulation en nervus vagus stimulatie?

A
  • behandeling waarbij via een neurochirurgische ingreep een soort
    pacemaker in de hersenen wordt aangebracht

: een pulsgenerator wordt in de hals aangebracht, om de linker nervus
vagus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

4 kenmerken contact tussen verpleegkundig en depressieve mensen?

A

acceptatie, empathie,
echtheid en transparantie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

richtlijnen van patiënten met depressieve stoornis?

A
  • Wat wil de patiënt zelf bereiken en wat verwacht hij zelf van de klinische behandeling
  • Adviseert om een inschatting te maken van stress- en kwetsbaarheidsfactoren, inclusief
    eventueel beschermende factoren
  • Hierin wordt benadrukt om zo mogelijk samen met betrokkene en zijn naasten een
    behandelplan op te stellen dat in elk geval gericht is op veiligheid en reductie van het
    suïciderisico, en eventueel een signaleringsplan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

signaleringsplan?

A

: hierin wordt het proces van stress en wanhoop in fasen omschreven welke acties
door betrokkene zelf of zijn naasten kunnen worden ingezet om de spanning te reduceren

26
Q

wat zijn de 6 A’s?

A

o Ask: bevraag en benoem; praten over zelfdoding werkt preventies
o Assess: exploreer het risico; schat de ernst in; verkrijg inzicht; zoek uitzicht
o Advice: geef duiding; deel de inzichten met de patiënt
o Agree: bespreek de zorg; handel directiever naarmate het suïciderisico groter is
o Assist: verwijs en overleg; regel de minst beperkende, maar veilige setting
o Assure follow up: volg op; maak altijd een vervolgafspraak; regel nazorg

27
Q

persisterende depressieve stoornis/dysthymie?

A

een toestand waarin de stemming neerslachtig en gedrukt is,
maar de symptomen en klachten verschillen in ernst en beloop  stemmingsklachten zijn minder
uitgesproken maar per definitie chronisch van aard
- Perioden van depressie worden soms wel afgewisseld met perioden waarin men zich minder
depressief voelt, maar geheel klachtenvrije perioden zijn er niet of duren hooguit kort
- Er spelen minder symptomen dan bij een depressieve stoornis, maar de duur van de
aandoening maakt het voor betrokkenen en hun omgeving toch erg zwaar

28
Q

persisterende/dysthemie stoornis volgens DSM-5?

A
  • Sprake van een sombere stemming, het grootste deel van de dag, meer dagen wel dan niet,
    gedurende ten minste twee jaar.
  • De sombere stemming gaat gepaard met ten minste twee van de onderstaande symptomen
    o Slechte eetlust of te veel eten
    o Inslaapproblemen of juist neiging tot overmatig slapen
    o Weinig energie of vermoeidheid
    o Gering gevoel van eigenwaarde
    o Slechte concentratie of moeite met beslissingen nemen
    o Gevoelens van hopeloosheid
  • Om te kunnen spreken van een persisterende depressieve stoornis moeten de klachten een
    zekere lijdensdruk veroorzaken of samengaan met beperkingen in het algemeen, sociaal of
    beroepsmatig functioneren
  • Er mag niet van een persisterende depressieve stoornis worden gesproken indien de
    depressieve symptomen bestaan in het kader van een andere stemmingsstoornis,
    middelengebruik, een onderliggende ziekte of een psychotische stoornis
29
Q

neurotische depressie/depressieve neurose?

A

duidt aan dat er een samenhang bestaat tussen de
stemmingsklachten en het karakter of de persoonlijkheid van de betrokkene
Tegenwoordig veronderstelt men dat bij het ontstaan van een persisterende depressieve stoornis,
naast een gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling, wellicht dezelfde factoren meespelen als bij het
ontstaan van een depressieve stoornis.

30
Q

wat is een dubbeldepressie?

A

Wordt dan gesproken van een dysthymie met hierop gesupponeerde depressieve
stoornis
Van dysthymie naar een volledige depressie

31
Q

behandeling dysthymie?

A
  • Inzichtgevende psychotherapie  wordt gezocht naar verbanden tussen de huidige
    dysthyme stemmingsklachten en min of meer traumatische ervaringen in de levensloop van
    betrokkene
    o Doel is dat betrokkene inzicht krijgt in zijn eigen persoonlijkheidsontwikkeling en
    onbewuste drijfveren, en dat vroegkinderlijke ervaringen en conflicten emotioneel
    worden verwerkt
  • Tegenwoordig dezelfde therapievormen als voor de behandeling van de depressieve stoornis
  • Naast SSRI’s, SNRI’s, TCA’s of MAO-remmers worden soms ook moderne antipsychotica
    Ingezet
32
Q

premenstruele stemmingsstoornis?

A
  • Tijdens de meeste menstruatiecycli zijn er minstens vijf symptomen in de week voor aanvang
    van de menstruatie, die na het begin van de menstruatie afnemen en minimaal of volledig
    afwezig zijn in de week na de menstruatie
  • Een of meer van de volgende symptomen
    o Duidelijke affectieve labiliteit
    o Duidelijke prikkelbaarheid, boosheid of toename van interpersoonlijke conflicten
    o Duidelijke sombere stemming, gevoelens van hopeloosheid of gedachten van
    waardeloosheid
    o Duidelijke angst, spanning en/of het gevoel opgedraaid of opvliegend te zijn
  • Tevens een of meer van de volgende symptomen
    o Verminderde interesse in de gewoonlijke activiteiten
    o Moeite met concentreren
    o Snel vermoeid of duidelijk gebrek aan energie
    o Duidelijk toegenomen eetlust of hunkering naar specifiek voedsel
33
Q

behandeling pre menstruele depressie?

A
  • Hormoontherapie  anticonceptivum of een GnRH-analoog (hebben bij continu gebruik een
    remmend effect op de hypofyse en de ovaria)
  • Toepassing van antidepressiva  werken hierbij veel sneller dan bij een depressieve stoornis
  • Beperking van keukenzout, geraffineerde suikers, cafeïne en alcohol
  • Voldoende lichaamsbeweging
34
Q

bipolaire stoornis?

A

een stemmingsstoornis die in essentie wordt gekenmerkt door manische
symptomen of een afwisseling van episoden met voornamelijk manische dan wel depressieve
symptomenw

35
Q

wat is manie en wat doen mensen vooral?

A

een toestand met manische symptomen à ‘eufore’ (verhoogde) stemming
Manische mensen:
- Zijn overdreven uitbundig, opgewonden en tegelijkertijd vaak prikkelbaar en emotioneel
labiel
- Humeur kan snel wisselen van uitbundig lacherig tot plotseling geïrriteerd, scheldend of
feitelijk agressief
- Kunnen zeer impulsief zijn
- Meestal ook sprake van oordeels- en kritiekstoornissen
- Soms sprake van hallucinaties
- Zijn hyperactief
- Eetlust is toegenomen en bij momenten schokkerig
- Gedrag is onvoorspelbaar
- Verhoogd risico op plotseling agressief of suïcidaal gedrag

36
Q

manische episode?

A

er is sprake van een episode van minstens een week met een abnormaal en
persisterend verhoogde, expansieve of prikkelbare stemming, een abnormaal en persisterend
verhoogde doelgerichte activiteit of energie en minstens drie van onderstaande manische
symptomen, of de symptomen zijn zodanig ernstig dat ze aanleiding vormen tot een klinische
behandeling
- Opgeblazen gevoel van eigenwaarde of grootheidsideeën
- Afgenomen behoefte aan slaap
- Spraakzamer dan gebruikelijk of spreekdrang
- Gedachtevlucht of de subjectieve beleving dat de gedachten jagen
- Verhoogde afleidbaarheid
- Toename van doelgerichte activiteit of psychomotorische agitatie
- Overmatig bezig zijn met aangename activiteiten met een grote kans op pijnlijke
consequenties

37
Q

hypomanie?

A

ten minste vier dagen achtereen sprake van milde symptomen, die niet in duidelijke
mate leiden tot algemeen of sociaal disfunctioneren en die geen klinische behandeling noodzakelijk
maken

38
Q

verschil tussen bipolair I en bipolair 2?

A
  • Bipolaire-I-stoornis - gekenmerkt door de aanwezigheid van ten minste één manische
    episode
    o Afwisseling tussen manische en depressieve en/of gemengde episoden
  • Bipolaire-II-stoornis  nooit sprake van een manische of manisch-psychotische episode
    o Afwisseling tussen hypomane en depressieve episoden
39
Q

epidemiologie bipolair?

A
  • Komen minder vaak voor dan depressieve stemmingsstoornissen
  • Erfelijkheid speelt een belangrijke rol
  • Komen even vaak voor bij vrouwen als bij mannen
  • Eerste symptomen manifesteren zich op een gemiddelde leeftijd van 30 jaar
  • Komen iets vaker voor in de hogere sociaal-maatschappelijke klassen, maar kan ook liggen
    aan een betere registratie voor die groep
  • Traumatische jeugdervaringen vormen geen verhoogd risico
  • Life events of chronische stresssituaties kunnen een manische episode uitlokken bij personen
    met een bipolaire stoornis
  • Gaan gepaard met een verhoogd risico op suïcide
  • Suïciderisico voor bipolaire-II-stoornis lijkt hoger dan voor een bipolaire-I-stoornis
    Stressfactoren spelen een belangrijke rol bij het uitlokken van nieuwe episoden van
    stemmingsontregeling.
    De hoeveelheden norepinefrine en serotonine in de hersenen zijn bij een manische episode relatief
    verhoogd.
40
Q

diagnostiek bipolair?

A
  • Vergelijkbaar aan depressieve stemmingsstoornissen
  • Meer aandacht nodig voor de familieanamnese, omdat manische mensen vaak neigen te
    ontkennen dat er iets met hen aan de hand is
  • Life Chart Methode (LCM)  hiermee worden zowel manische als depressieve symptomen in
    de loop van de tijd door de betrokkene zelf gescoord
  • Gesprekken met mensen die in een manische toestand verkeren, zijn vaak moeilijk te voeren
41
Q

zelfmanagementactiviteiten bij een bipolaire stoornis?

A
  • Ziekte-inzicht verkrijgen, toegespitst op de eigen situatie
  • Leren omgaan met kwetsbaarheid voor stemmingsontregeling
  • Goede medicatiecompliance
  • Gezonde leefstijl met regelmatig dag-nachtritme nastreven
  • Monitoren van de stemming/stemmingsgrafiek bijhouden
  • Zelf dossier voeren omtrent stemming, medicatie en werkzame interventies
  • Signaleringsplan/crisiskaart gebruiken
  • Contragedrag toepassen; rust nemen bij neiging tot drukte, actief worden bij neiging tot
    passiviteit
  • Deelnemen aan hersteltrainingen
  • Goed contact houden met eerste contactpersoon/betrokken naaste(n)
42
Q

8 behandelmogelijkheden bipolair?

A
  • GGZ zorgstandaard  acute behandeling, periodieke somatische screening, voortgezette
    behandeling, vergroten van inzicht en vaardigheden/leren omgaan met aandoening,
    onderhoudsbehandeling en begeleiding naar zelfmanagement
  • Psycho-educatie  door uitleg wordt ernaar gestreefd bij betrokkenen meer ziekte-inzicht
    te ontwikkelen, zodat de motivatie voor trouwe inname van de medicatie toeneemt
    o Aandacht besteden aan herkenning van symptomen die aanleiding vormen tot een
    ernstige ontregeling van de stemming
  • Psychosociale behandeling  aandacht voor naasten, in het bijzonder voor kinderen van
    een ouder met een bipolaire stoornis
    o Van belang dat mantelzorgers niet overbelast raken en dat kinderen niet worden
    belast met zorgtaken die niet passen bij hun leeftijd
  • Family focused treatment  vooral gericht op educatie, communicatievaardigheden en het
    aanleren van strategieën om problemen in de relationele, gezins- of familiesfeer te kunnen
    oplossen
  • Cognitieve therapie/cognitieve gedragstherapie  een aangepaste therapievorm met veel
    aandacht voor de aspecten die ook bij psycho-educatie zijn besproken
  • Interpersoonlijke therapie (IPT) en sociaalritmetherapie  centraal staat dat betrokkene
    structuur houdt in zijn leefpatroon, dag-nachtritme en sociale contact
    o Veel aandacht ook voor de emotionele verwerking van het feit dat een bipolaire
    stoornis een levenslange gevoeligheid voor ernstige ontregelingen van de stemming
    met zich meebrengt
  • Farmacotherapie  eerste keus is stemmingsstabilisatoren
    o Lithiumzouten, carbamazepine en lamotrigine
    o Daarnaast ook antipsychotica, vooral om een acute manische episode te behandelen
  • Elektroconvulsietherapie (ECT)  een optie indien er sprake is van een depressieve episode
    of een manische episode die onvoldoende verbetert op farmacotherapie
43
Q

bijwerkingen lithium?

A
  • Toegenomen dorst = polydipsie
  • Overmatig plassen = polyurie
  • Gewichtstoename
  • Maagdarmbezwaren/opgeblazen gevoel/misselijkheid
  • Concentratieproblemen en geheugenstoornissen
  • Tremoren
  • Hypothyreoïdie
  • Huiduitslag  acne of psoriasis
  • Haaruitval
44
Q

vergiftigingsverschijnselen bij overdosering lithium?

A
  • Psychische onrust
  • Slapeloosheid
  • Tremoren
  • Hartkloppingen
  • Braken
  • Diarree
  • Dronkemansspraak en -gang
  • Spierzwakte en spierschokken
  • Slaperigheid/sufheid tot bewusteloosheid aan toe
45
Q

bijwerkingen carbamazepine?

A
  • Sufheid
  • Misselijkheid
  • Duizeligheid
  • Allergische huidreacties
  • Huidafwijkingen
  • Haaruitval
  • Hyponatriëmie
  • Geleidingsstoornissen van het hart
  • Beenmergremming
  • Congenitale afwijkingen
46
Q

vergiftigingsverschijnselen carbamazepine?

A
  • Bloeddrukdaling + bewustzijnsdaling tot coma
  • Opwinding
  • Krampen
  • Tremor
47
Q

cyclothyme stoornis?

A

een milde variant van de bipolaire-I-stoornis
- Wisseling tussen episoden met lichte depressieve stemmingsklachten en manische
stemmingsontregelingen
- Soms sprake van gemengde episoden, waarbij depressieve symptomen en symptomen van
lichte hypomanie gelijktijdig aanwezig zijn
- De episoden van stemmingsontregeling duren gemiddeld kort en wisselen snel
- Betrokken personen hebben geen controle over hun stemming

48
Q

cyclothyme stoornis volgens DSM-5?

A
  • Er is ten minste twee jaar sprake van talrijke episoden met lichte manische symptomen die
    niet voldoen aan de criteria voor een hypomanie en talrijke episoden met depressieve
    symptomen die niet voldoen aan de criteria van een depressieve episode
  • Gedurende de periode van twee jaar is betrokkene niet langer dan twee maanden
    aaneengesloten symptoomvrij geweest
  • Gedurende de eerste twee jaar van de stoornis hebben zich geen episoden voorgedaan die
    voldoen aan de criteria voor een depressieve, manische of hypomane episode
  • De symptomen zijn niet toe te schrijven aan een schizofreniespectrum- of andere
    psychotische stoornis, middelengebruik, of onderliggende lichamelijke ziekte
  • Om te kunnen spreken van een cyclothyme stoornis, moeten de klachten een zekere
    lijdensdruk veroorzaken of samengaan met beperkingen in het algemeen, sociaal of
    beroepsmatig functioneren
49
Q

epidemiologie cyclothyme?

A
  • Openbaart zich meestal op jonge leeftijd, tussen 15-25 jaar
  • 1,5x zo vaak voor bij vrouwen als bij mannen
  • Erfelijke factoren spelen een belangrijke rol
50
Q

diagnostiek cyclothyme?

A
  • Zorgvuldige anamnese van de symptomen, de duur en het beloop
  • Geen specifieke meetinstrumenten voor diagnostiek
  • Life Chart Methode (LCM) kan worden gebruikt
51
Q

behandeling cyclothyme?

A
  • Vooral farmacotherapie die is gericht op het bestrijden van de hypomane symptomen
  • Lithiummedicatie, andere stemmingsstabilisatoren of lage doseringen van anti psychotische
    medicatie
  • Terughoudend zijn met antidepressieve medicatie, omdat hiermee gemakkelijk manische
    symptomen kunnen worden uitgelokt
  • Psychotherapeutische behandelingen komen in aanmerking  psycho-educatie
52
Q

wat zijn overige stemmingsstoornissen?

A

= stemmingsstoornissen door een middel of medicatie, door een
somatische aandoening, andere gespecificeerde stemmingsstoornissen of ongespecificeerde
stemmingsstoornissen

53
Q

welke 3 belangrijke antidepressiva groepen zijn er?

A
  1. Tricyclische antidepressiva (TCA’s)
  2. selectieve serotonine-heropnameremmers (SSRI’s)
  3. Monoamine-oxidaseremmers (MAO’s)
54
Q

wat doen TCA’s?

A
  • Blokkeren de eiwitten voor heropname van serotonine (5HT) en noradrenaline, waardoor
    deze neurotransmitters in de synaptische spleet blijven en hun concentratie daar dus
    toeneemt
  • Amitriptyline, clomipramine, dosulepine, trazodon, etc
55
Q

wat doen SSRI’s?

A

SSRI’s: zijn specifieker voor heropnametransporters van serotonine (5HT) en zijn voornamelijk
werkzaam in 5Ht-synapsen
- Citalopram, escitalopram, fluoxetine, sertraline, etc

56
Q

wat doen MAO-remmers?

A

remmen irreversibel het intracellulaire enzym monoamine-oxidase
- Dit enzym breekt monoaminen als noradrenaline, dopamine en 5HT af
- Remming van de werking van dit enzym verhoogt de concentratie van de neurotransmitters
in de synaps
- Worden tegenwoordig minder vaak gebruikt vanwege vele bijwerkingen en interacties
- Fenelzine en tranylcypromine

57
Q

bijwerkingen antidepressiva?

A

Bijwerkingen antidepressiva:
- TCA’s: droge mond, sufheid, wazig zien, obstipatie, misselijkheid en problemen met seksuele
functies
o Kans op hartritmestoornissen, tachycardie en orthostatische hypotensie
- SSRI’s: maag-darmproblemen zoals diarree, misselijkheid en dyspepsie en bijwerkingen op
het gebied van seksualiteit
- MAO-remmers: duizeligheid en orthostatische hypotensie (vooral bij ouderen)
o Geven een interactie met vele andere geneesmiddelen en ook met bepaalde
voedingsmiddelen
- Geneesmiddelen die dopaminereceptoren blokkeren veroorzaken parkinsonisme
- Sint-janskruid: kan de werking van P450-enzymen in de lever en bepaalde transporteiwitten
in de darmwand versterken en er zodoende voor zorgen dat geneesmiddelen sneller worden
afgebroken, waardoor de plasmaconcentratie van die geneesmiddelen daalt

58
Q

antipsychotica?

A

hebben een kalmerend effect op de geest en worden gebruikt voor ernstige
problemen als schizofrenie, ernstige angst en gewelddadig of onvoorspelbaar impulsief gedrag

59
Q

klassieke en atypische antipsychotica?

A
  • Klassieke antipsychotica: fenothiazinegroep  dopamine-antagonisten die D2-
    dopaminereceptoren in het CZS blokkeren, maar er is niet veel bekend over hoe ze precies
    een stabielere stemming en stabieler gevoel teweegbrengen
  • Atypische antipsychotica: binden aan synaptische dopaminereceptoren, maar hebben
    minder affiniteit voor de verbindingen tussen motorische neuronen in de substantia nigra,
    wat verklaart waarom sommige van deze middelen minder Parkinson achtige bijwerkingen
    veroorzaken
60
Q

bijwerkingen antipsychotica?

A
  • Onwillekeurige bewegingen en soortgelijke symptomen als bij de ziekte van Parkinson
    o Dyskinesie, gebrekkige motorische coördinatie, problemen met lopen, tremor en een
    starre gezichtsuitdrukking
  • Neiging te binden aan 5HT-, acetylcholine- en noradrenalinereceptoren  hypotensie,
    duizeligheid, sufheid, hoofdpijn, verwardheid en overgewicht
  • Stijging van prolactinespiegels  amenorroe en seksuele dysfunctiesant
61
Q

voorbeelden antimanische middelen?

A
  • Lithium: gebruikt voor het voorkomen als het behandelen van manie
    o Lithiumspiegel moet nauwgezet in de gaten worden gehouden om toxische niveaus
    te voorkomen, waarbij convulsies en nierbeschadiging optreden
    o Heeft een smalle therapeutische breedte
  • Valproïnezuur: versterkt de activiteit van de remmende neurotransmitter GABA en remt
    natriumkanalen in bepaalde neuronen van het CZS, waardoor het een anticonvulsieve
    werking heeft
    o Kan congenitale defecten veroorzaken bij het ongeboren kind
    o Zwangerschap is een contra-indicatie