week 2 HC Flashcards

1
Q

Betekenis halfwaardetijd

A

Dat is de tijd van een stof dat de hoveelheid stof in het bloed gehalveerd is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Soort manieren van afbraak

A

0e orde kinetiek
1e orde kinetiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

0e orde knietiek + formule

A

constante hoeveelheid van de stof wordt afgebroken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

1e orde kinetiek

A

een constante fractie van de stof wordt afgebroken –> procenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

(L)ADME

A

Liberation Absorption Distribution Metabolism Ecxretion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Factoren van A & D

A

Oplosbaarheid, lipofieliteit, pKa, Rate constants, Equilibration, First pass metabolism, plasma protein binding, Biobeschikbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Factoren M&E

A

rate constants/orders, halfwaardetijd, metabolism.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Farmakodynamiek

A

Wat doet de stof met het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Werking van een drug

A

Bij de inname van een stof verandert een functie of proces in het lichaam. Wat wordt geregeld met het zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

CZS

A

hersenen, ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

PZS

A

ontvangt stimuli en verbindt de rest van het lichaam met he CZS - autonoom en Somatisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

neuronen

A

netwerk van het zenuwstelsel en coordineren acties van een mens en geven signalen door met behulp van neurotransmitters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

neurotransmitters

watdoet het

A

Heeft interactie met een receptor aan de andere kan van de synaos, waar via verschillende mogelijke processen en signaal door ontstaat. Dit gaat via de receptor in de synaps. Bij veranderen van het balans zal er verandering in gedrag/toestand komen, actiever (coke, amfetamine) of remmend (heroine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

soorten neurotransmitters

A

Amino acids - GABA Glutamate
Monoamines - Dopamine, Adrenalin, Serotonin, Histamine, Norepinephrine
Purines - Adenosine triphosphate

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

manieren beinvloeden durgs

receptoren

A

aan de receptor zelf
toename hoeveelheid NT
Blokkeren receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Stappen van neurotransmissie

A

Nt komt vrij –> interactie met receptor –> beindigen actie OF Afbraak NT OF binding ongedaan maken –> resynthiseren of heropname

17
Q

Agonist

A

stof zorgt voor gelijke reactie met receptor als de natuurlijk voorkomende substantie - reversibel (makkelijk loslaten beta blokkers) - irreversibel - vormen stabiele binding met receptor.
Direct - gelijk reactie
indirect releaser en reuptake inhibitor

18
Q

antagonist

A

stof heeft selectief interactie met receptoren - geen effect. Reduceert effect van een agonist bij de receptor - NARCAN

19
Q

mechanisme antagonist

A

competitief ; strijd met agonist om de receptor
non competitief: bindt op andere plek van de receptor dan de agonist. –> vervorming eiwit (not fit)

20
Q

dopamine

A

happy drug of the brain
na vrijkomen in de synaps bindt dopamine aan receptoren op het volgende neuron –> gereabsorbeerd of afgebroken door MAO
te grote activiteiten leid tot psychose, paranoia
te weinig - parkison

21
Q

Drugs en dopamine

A

Cacaine: blokkeert normale absorptie –> ophoping en ontvangende cel wordt extra gestimuleerd
Amfetamines: stimuleren overmatig vrijkomen van dopamine.
Nicotine: stimuleert vrijkomen en ander onderdeel van sigaretten rook blokkeert MAO

22
Q

Serotonine

A

gemoedstoestand, eetlust, slaap geheugen.
verminderde activiteit: depressie
SSRI’s geven verhoogde serotonine in de synaps
MDMA maat sertonine vrij uit blaasjes

23
Q

GABA en Histamine

A

remmende neurotransmitter; rust en slaap
GABA.A en GABA.B
His: zorgt voor jeuk

24
Q

effectiviteit

A

hoe goed kan de stof het gewenste effect induceren

25
Q

potentie

A

hoeveel van de stof heb ik nodig voor het gewenste effect?

25
Q

human performance

A

onderinvloed
bloed = in hersenen (piek is later
adem = in het bloed
urine - verleden
speeksel = onderinvloed en verleden
Haar verder verleden
Nagels verder verleden