week 2: causaliteit en wederrechtelijkheid Flashcards

1
Q

Wat is de objectieve zijde van het delict?

A

Wederrechtelijkheid en causaliteit bepalen mede de grenzen van strafrechtelijke aansprakelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de causaliteitstheorieën?

A
  • Conditio sine qua non
  • Causa proxima
  • Relevantietheorie
  • Adequatietheorie
  • Redelijke toerekening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is wederrechtelijkheid als element?

A

Wederrechtelijkheid is element en valt weg bij rechtvaardigingsgrond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is wederrechtelijkheid als bestanddeel?

A
  • Wederrechtelijkheid is bestanddeel van de wettelijke delictsomschrijving.
  • Doel is inperken reikwijdte van de delictsomschrijving.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is facetwederrechtelijkheid (HR Dreigbrief)?

A

Handelen in strijd met de specifieke betekenis die afhankelijk is van de strekking van de delictsomschrijving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is formele wederrechtelijkheid?

A
  • Het is wederrechtelijk wanneer dit in de wet is aangegeven.
  • Alleen de wettelijke rechtvaardigingsgronden kan de wederrechtelijkheid opheven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is materiële wederrechtelijkheid?

A

De wederrechtelijkheid van een daad ontbreekt op gronden die niet rechtstreeks door de wetgever zijn voorzien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bij welke delicten speelt causaliteit een rol?

A

Het moet gaan om delicten waar op enige wijze een bepaald gevolg delicsbestanddeel is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Zijn de causaliteitstheorieen na aanvaarding van de theorie van de redelijke toerekening nog van belang?

A

Ja, conditio sine qua non en adequatietheorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Staat het eigen optreden van het slachtoffer dat van invloed is op het intreden van het gevolg altijd in de weg aan het aannemen van causaal verband volgens de leer van redelijke toerekening?

A

De keuze van het slachtoffer staat niet in de weg, want dat is een tussenkomende factor (HR Dwarslaesie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de ruime opvatting van de Hoge Raad (wederrechtelijkheid)?

A

Wederrechtelijkheid als bestanddeel:
- Handelen in strijd met het objectieve recht, incl. ongeschreven norm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn materieel omgeschreven delicten?

A

Delicten waarbij een gevolg op enigerwijs in het leven is geroepen. Causaliteit is dan delictsbestanddeel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In welke gevallen kan causaliteit moeilijk zijn?

A
  • Omissiedelicten (nalaten)
  • Gevolgen treden pas na verloop van tijd in
  • Gevolgen treden op andere plaats in
  • Samenkoop van omstandigheden (keten van gebeurtenissen
  • Is er een andere (samenvallende of mogelijk alternatieve) oorzaak?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is conditio sine qua non?

A
  • Is de gedraging van de verdachte een noodzakelijke of onmisbare voorwaarde geweest voor het intreden van het gevolg?
  • Geen onderscheid in dubbele causaliteit, dus onvoldoende theorie om de relevante oorzaken te onderscheiden.
  • Het bezwaar is dat causale factoren eindeloos terug geleid kunnen worden.
  • Ondergrens van strafrechtelijke causaliteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is causa proxima?

A
  • De juridische strafrechtelijke oorzaak is de factor die in de tijd het dichts in de buurt zit van het ingetreden gevolg.
  • Bezwaar is dat dichtstbijzijnde niet noodzakelijkerwijs voldoende zwaar of belangrijk is om als strafrechtelijke relevante oorzaak aangemerkt te kunnen worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de relevantietheorie?

A

Welke oorzaak is de meest relevante uit het oogpunt uit de strekking van de delictsomschrijving.

17
Q

Wat is de adequatietheorie?

A

De voorzienbaarheid voor de verdachte of de menselijkheid in het algemeen van het gevolg naar algemene ervaringsregels.

18
Q

Wat is de subjectieve zin van voorzienbaarheid (adequatietheorie)?

A

De dader kon het ingetreden gevolg voorzien in zijn omstandigheden en met zijn individuele achtergronden, overeenkomstig de norm van de gemiddelde mens op het moment van zijn gedraging.

19
Q

Wat is de objectieve zin van voorzienbaarheid (adequatietheorie)?

A

Wat als waarschijnlijk gevolg van de handeling kan worden gezien naar objectieve feiten van het moment.

20
Q

Wat zijn de relevant feiten van de causaliteit?

A
  • Aard van het gedrag van de verdachte
  • Aard en strekking van het delict
  • Ernst van het letsel
  • Subjectieve zijde delict: opzet
  • Tijdsverloop en complexiteit causale keten
21
Q

Wat is de aard van het gedrag van de verdachte (HR Koolmonoxidevergifting)?

A
  • Gedraging geschikt om in het leven te roepen.
  • Gedraging heeft risico op gevolg aanzienlijk vergroot.
22
Q

Wat is de aard en strekking van het delict?

A
  • Welk gevolg had de wetgever voor ogen?
  • Welke rechtsgroep probeert de wetgever te beschermen?
23
Q

Wat is de ernst van het letsel?

A
  • Hoe het slachtoffer als persoon in elkaar zit.
  • Medische problemen staan niet in de weg, ook al kan verdachte dat niet weten.
24
Q

Wat is tijdsverloop of complexiteit causale keten?

A
  • Tussenkomende factoren
  • Onduidelijkheid over wat de oorzaak is
25
Q

Wat is de subjectieve zijde van het delict?

A

Is er opzet om het gevolg in leven te roepen?

26
Q

Wat zijn tussenkomende factoren (HR Bloedvergifting en HR Dwarslaesie)?

A
  • Na gedraging verdachte treden een of meer factoren op die doorwerken in gevolg.
  • Hoe meer tijd is verstreken tussen gedraging en gevolg, des groter de kans dat causaliteitsketen wordt doorbroken.
27
Q

Wat is in strijd met het objectieve recht?

A
  • Gedraging in strijd met de wet.
  • Gedraging zonder bevoegdheid daar toe.
  • Gedraging in strijd met ongeschreven normen (incl. fatsoennormen).
  • Eigen recht betekent niet gelijk dat gedrag niet wederrechtelijk is (HR Dreigbrief).
28
Q

Wat is causaliteit?

A

Het oorzakelijk verband tussen een gedraging en een gevolg.

29
Q

Wat is de leer van redelijke toerekening (HR Bloedvergifting, HR Groningse HIV-zaak, HR Koolmonoxidevergiftiging en HR Dwarslaesie)?

A

Kan het gevolg in redelijkheid worden toegerekend aan de verdachte die de gedraging heeft gepleegd?

30
Q

Wat zijn formele delicten?

A
  • De actieve handeling in de delictsomschrijving wordt strafbaar gesteld.
  • In beginsel wordt niet gekeken naar het eventuele gevolg van de handeling.
31
Q

Wat zijn door het gevolg gekwalificeerde delicten?

A
  • Delicten met strafverzwarende gevolgen.
  • Opzet van de dader is vaak niet gericht op het strafverzwarende gevolg.
32
Q

Wat is de leer van (het ontbreken van) de materiële wederrechtelijkheid (HR Huizense Veearts)?

A
  • Wederrechtelijkheid kan niet alleen vervallen door de mogelijkheden in de wet, maar ook als het gaat om substantiële afwezigheid van de wederrechtelijkheid.
  • Sprake van een redelijk middel tot een redelijk doel, waarbij het doel een evident voordeel voor de rechtsorde moet betekenen of zelfs kans heeft door de wetgever te worden erkend.
33
Q

Wat is de leer van sociale adequatie?

A

Handelen is niet strafbaar indien die handelingen passen in het verwachtingspatroon dat van de betreffende persoon in zijn functie mag worden verwacht.

34
Q

Wat is de vrije leer van de subsocialiteit?

A

Handelen is niet strafbaar indien het handelen geen gevaar voor de samenleving oproept.

35
Q

Wat is de creatieve interpretatie?

A
  • De rechter leest in de wettelijke delictsomschrijving de wederrechtelijkheid in op grond van veroorlovende normen die worden ontleend aan andere rechtsgebieden, algemene rechtsbeginsel of rechtsgewoonten.
  • Normen die zijn neergelegd in andere wetten.
  • Ongeschreven maatschappelijke normen die de gedraging geoorloofd maken en op die manier de werking van de delictsomschrijving beïnvloeden.
36
Q

Wat zijn de voordelen van creatieve interpretatie?

A
  • Dichter bij de wettekst.
  • Strikte wetstoepassing en de wet wordt niet zomaar terzijde gesteld.
  • Bewijslast wordt beter verdeeld.
37
Q

Wat zijn de opvattingen van de leer van de materiële wederrechtelijkheid?

A
  • Leer van (het ontbreken van) de materiële wederrechtelijkheid.
  • Leer van de sociale adequatie.
  • Leer van subsocialiteit.
  • Creatieve interpretatie.