week 1: legaliteit en de structuur van het strafbare feit & straftheorieën Flashcards

1
Q

Wat zijn de (juridische) voorwaarden voor strafbaarheid?

A
  • Strafrechtelijke relevante gedraging > handelen of nalaten
  • Wettelijke delictsomschrijving > legaliteitsbeginsel
  • Wederrechtelijkheid > element (of bestanddeel)
  • Verwijtbaarheid > element (of bestanddeel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het beslissingsschema (art. 350 Sv)?

A
  • Bewijs tenlastelegging
  • Kwalificatie
  • Feit strafbaar
  • Verdachte strafbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de gedraging?

A

Handelen of nalaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is daderschap van natuurlijke personen (HR Laadbak)?

A
  • Strafrechtelijke relevante gedraging
  • Vervullen van de delictsomschrijving
  • Handelen en nalaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het legaliteitsbeginsel (art. 1 Sr)?

A

Wettelijke strafbepaling moet zo duidelijk en precies mogelijk aangeven welk delict zij voor ogen heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het element van wederrechtelijkheid (HR Huizense veearts)?

A

In strijd met het recht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de (wettelijk) soorten delicten?

A
  • Misdrijven en overtredingen
  • Materieel en formeel omschreven
  • Commissie- en omissiedelicten
  • Krenkings- en gevaarzettingen
  • Gekwalificeerde en geprivilegieerde delicten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een normadressaat (HR Laadbak)?

A

Degene tot wie zich een strafbepaling als potentiele dader richt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de opvattingen over de functie van het strafrecht?

A
  • Sanctierecht
  • Rechtsbescherming en instrumentaliteit
  • Dogmatiek en systematiek
  • Hoofddoel: voorkomen eigenrichting
  • Achtergrond: maatschappelijk contract-denken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de strafdoelen?

A
  • Generale preventie
  • Speciale preventie
  • Rehabilitatie
  • Incapaciatie
  • Beveiliging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het retibutivisme (absolute theorie)?

A

Vergelding als grondslag straf (herstellen van een verstoorde balans):
- Rechtvaardiging los van effecten (quia peccatum)
- Bestraffing schuldigen is verdiend en daarmee intrinsiek goed
- Proportionaliteit van de straf
- Herstel van een straf
- Retrospective oriëntatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het utilitarisme (relatieve theorie)?

A

Nut van de straf voor de toekomst:
- Rechtvaardiging gebonden aan effecten (ne peccetur)
- Straf is geen ‘recht’ maar een instrument voor toekomstig doel
- Prospectieve oriëntatie
- Sterk idee van generale preventie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de Klassieke School?

A
  • Mensen zijn interdeministisch en handelen in het algemeen in uit vrije wil en zijn daarom in het algemeen verantwoordelijk voor wat zij doen.
  • Fundamentele rechtsbeginselen (legaliteit) en de schuld als voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de Moderne Richting?

A
  • Deterministisch, de mens is door allerlei factoren minder vrij.
  • Misdadig gedrag is een resultante van oorzaken.
  • Beveiliging van de samenleving, verbetering van delinquenten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de verenigingstheorie?

A

Nadelen van ‘puur’ retributivisme en utilitarisme
- Utiliteit als algemene rechtvaardiging, aangevuld met negatief retributivisme
- Vergelding als algemene rechtvaardiging, afgezwakt met utilitaristische overwegingen (dominant in Nederland)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het twee-sporenstelsel: straffen en maatregelen?

A
  • Combinatievonnis (HR Zwarte Ruiter)
  • Straffen zijn toerekenbaar.
  • Maatregelen zijn ontoerekenbaar.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het element verwijtbaarheid (HR Melk en Water)?

A

De dader van het strafbare feit moet verwijt kunnen worden gemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het uitgangspunt in de dominante moraalfilosofie (Kant)?

A

Geen morele verantwoordelijkheid voor factoren waarover wij geen controle kunnen uitoefenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de vier vormen van moreel toeval (Nagel)?

A
  • Constitutive luck in the kind of person you are
  • Luck in the way actions and projects turn out
  • Luck in one’s historical circumstances
  • Luck in how one is determined by antecedent circumstances
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de dimensies voor een strafbaar feit?

A
  • Historisch
  • Wettelijk
  • Juridisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het positieve retributivisme?

A

Gerechtigheid eist bestraffing van schuldige.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het negatieve retributivisme?

A

Enkel een schuldige mag worden gestraft waarbij de straf evenredig moet zijn aan de norm overschrijdende gedraging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is constitutive luck?

A

De persoon die je bent, karaktereigenschappen, waar je niet veel aan kan doen als persoon die je bent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is luck in the way actions and projects turned out?

A

Toeval van aanzien van de uitkomst/resultaten van ondernomen handeling. De intentie waarmee een handeling is verricht biedt geen uitputtende grondslag voor een morele waardering van die handeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is luck in one’s historical circumstances?

A

Ongelukkige toeval binnen een situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is luck in how one is determined by antecedent circumstances?

A

In hoeverre zijn we verantwoordelijk voor onze morele afwegingen, gedragingen en gevolgen daarvan?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is een strafbaar feit (dogmatische definitie)?

A

Gedraging die valt binnen de grenzen van een wettelijke delictsomschrijving, die wederrechtelijk is, en aan de schuld van de verdachte te wijten is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is daadstrafrecht?

A

Geen strafbaarheid zonder gedraging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe beantwoorden aan de wettelijke delictsomschrijving?

A

Alle bestanddelen van een toepasselijke delictsomschrijving moeten vervuld zijn.

30
Q

Wat zijn de voorwaarden voor een wettelijk strafbaar feit?

A

Een gedraging van een persoon die beantwoordt aan de wettelijke delictsomschrijving.

31
Q

Wat is schuldstrafrecht?

A

Geen straf zonder schuld.

32
Q

Wat is de bewijsvraag (art. 350 Sv)?

A

Of de verdachte dader is van het tenlaste gelegd feit.

33
Q

Wat is de strafbaarheid van het feit (art. 350 Sv)?

A

Vraag naar kwalificeerbaarheid van het bewezenverklaarde in termen van een wettelijke delictsomschrijving:
1) Of het bewezenverklaarde feit correspondeert met een toepasselijke delictsomschrijving.
2) Of het bewezenverklaarde en gekwalificeerde feit ook daadwerkelijke wederrechtelijk zijn.

34
Q

Wat is de verwijtbaarheid (art. 350 Sv)?

A

De strafbaarheid van de verdachte.

35
Q

Wat is een commissiedelict?

A

Handelen.

36
Q

Wat is een omissiedelict?

A

Nalaten.

37
Q

Wat is een onteigenlijke commissiedelict?

A

Wettelijke omschrijving van een commissiedelict wordt vervuld door niet te handelen (nalaten).

38
Q

Wat zijn bestanddelen van een strafbaar feit?

A

Onderdelen van een delictsomschrijving, dit moet worden bewezen.

39
Q

Wat zijn elementen van een stafbaar feit?

A

Ongeschreven voorwaarden voor strafbaarheid.

40
Q

Wat zijn formele delicten?

A

De gedraging van het delict is bepalend, bijv. diefstal.

41
Q

Wat zijn materiële delicten?

A

Het gevolg van het delict is bepalend, bijv. de dood.

42
Q

Wat zijn gekwalificeerde delicten?

A
  • Strafbaar feit met extra bestanddelen zijn toegevoegd aan het gronddelict.
  • De maximale straf bij een gekwalificeerd delict is hoger dan bij een gronddelict.
  • Strafbaar feit met strafverzwarende gevolgen, bijv. braak bij diefstal of voorbedachte rade bij moord.
43
Q

Wat zijn geprivilegieerde delicten?

A

Strafbaar feit waarbij, gelet op de specifieke hoedanigheid van de dader, een lagere straf is gesteld dan het gronddelict.

44
Q

Wat zijn krenkingsdelicten?

A

Een aantasting van een goed, bijv. diefstal.

45
Q

Wat zijn gevaarzettingsdelicten?

A

Het in gevaar zetten van een rechtsgoed, bijv. brandstichting.

46
Q

Welke dimensies kent het legaliteitsbeginsel (art. 1 Sr)?

A

Historisch, wettelijk, juridisch, constitutioneel, rechtsbeschermend en generale preventie.

47
Q

Wat is de historische dimensie van het legaliteitsbeginsel (art. 1 Sr)?

A

De gedraging van iemand in een bepaalde context met een ongewenst resultaat levert een strafbaar feit op, omdat het zo in de wet beschreven wordt.

48
Q

Wat is de wettelijke dimensie van het legaliteitsbeginsel (art. 1 Sr)?

A

De gedraging kan onder een wettelijke delictsomschrijving worden gebracht en vervult daarbij alle delictsbestanddelen.

49
Q

Wat is de juridische dimensie van het legaliteitsbeginsel (art. 1 Sr)?

A

Algemene voorwaarden voor strafbaarheid.

50
Q

Wat is de constitutionele dimensie van het legaliteitsbeginsel (art. 1 Sr)?

A

De rechter mag niet zelf strafbaarheid creëren, maar heeft daarvoor een wettelijke grondslag nodig (machtenscheiding).

51
Q

Wat is de rechtsbeschermende dimensie van het legaliteitsbeginsel (art. 1 Sr)?

A

De burger moet weten voor welke gedragingen onder welke omstandigheden hij strafbaar zal zijn (individuele rechtszekerheid).

52
Q

Wat is de generaal-preventieve dimensie van het legaliteitsbeginsel (art. 1 Sr)?

A

Dat burgers zich onthouden van het plegen van strafbare feiten door de waarschuwende werking van het strafrecht.

53
Q

Wat zijn de deelnormen van het legaliteitsbeginsel (art. 1 Sr)?

A

Verbod op analogie, nulla poena, geen terugwerkende kracht, noodzaak de wet te kunnen kennen, lex centra en strikte interpretatie.

54
Q

Wat is verbod op analogie?

A

Uit een bestaand wettelijk voorschrift wordt een grondregel gedestilleerd en toegepast op een geval dat strikt genomen niet onder dit voorschrift valt, maar dat niet essentieel verschilt van een geval waarvoor het voorschrift bedoeld is te gelden.

55
Q

Wat is nulla poena?

A

De rechter is gebonden aan de wet.

56
Q

Wat is geen terugwerkende kracht (art. 1 Sr)?

A

Strafbepalingen moeten vooraf gaan aan het gepleegde strafbare feit.

57
Q

Wat is de noodzaak de wet te kunnen kennen (art. 88 Gw)?

A

Wetten kunnen pas in werking treden wanneer zij op bij de wet geregelde wijze bekend zijn gemaakt.

58
Q

Wat is lex certa?

A

De wet moet duidelijk zijn in zijn bewoordingen.

59
Q

Wat is de strikte interpretatie?

A

De rechter moet de wet interpreteren, waarbij hij strikt gebonden blijft aan de tekst van de wet.

60
Q

Welke interpretatiemethoden zijn er voor de rechter?

A

Grammaticaal, wetshistorisch, wetssystematisch, teleologisch en functioneel.

61
Q

Wat is de grammaticale interpretatiemethode?

A

De betekenis van een bepaalde (wettelijke) regel, wordt gerechtvaardigd met een beroep op het gewone spraakgebruik of het juridisch-technische spraakgebruik.

62
Q

Wat is de wetshistorische interpretatiemethode?

A

Bedoeling die de wetgever heeft gehad met het in het leven roepen van de wettelijke bepaling.

63
Q

Wat is de wetssystematische interpretatiemethode?

A

Argumenten die de rechter ontleent aan het systeem van de regeling waarvan de bepaling deel uitmaakt.

64
Q

Wat is de teleologische interpretatiemethode?

A
  • Strekking of ratio van de bepaling waarin het bestanddeel figureert.
  • Betekenis van de bepaling naar hedendaagse opvattingen.
65
Q

Wat is de functionele interpretatiemethode?

A

In overeenstemming met de maatschappelijke functie die de desbetreffende strafbepaling vervuld.

66
Q

Wat is extensieve interpretatie?

A

Een bepaling in meer of mindere mate uitbereidend uitleggen (niet strikt).

67
Q

Wat regelt het materiële strafrecht?

A
  • Welke gedragingen strafbaar zijn en onder welke omstandigheden.
  • Waaruit straffen bestaan.
  • Onder welke voorwaarden het strafrecht mag worden toegepast.
68
Q

Wat zijn de functies van het materiële strafrecht?

A

Rechtsbescherming en instrumentaliteit.

69
Q

Wat is rechtsbescherming?

A
  • Van rechtsgoederen tegen inbreuken op rechten en vrijheden van burgers door anderen.
  • Van een (potentiële) verdachte tegen inbreuken op rechten en vrijheden door de overheid.
  • Bescherming van de samenleving en de rechtsorde, niet particuliere belang van de verdachte.
70
Q

Wat is instrumentaliteit?

A

Strafrecht is middel op criminaliteit te bestrijden.

71
Q

Wat zijn interpretatieproblemen?

A
  • Verschuivende betekenissen van termen of begrippen die in de wettekst gebruikt worden.
  • Verschuivende maatschappelijke ontwikkelingen en verschuivingen in algemene, maatschappelijke opvattingen.
  • Technologische ontwikkelingen en modernisering voegen som een nieuwe betekenis toe.
  • Conflicterende rechtsbelangen.
72
Q

Wat is lex certa?

A

Gewoonte is geen directe bron van het strafrecht.