week 2 Flashcards
referendum, burger- en volksinitiatieven
voorkomen dat de kloof tussen kiezers en gekozene te groot wordt. een vorm van directe democratie.
kiesrecht
volledig sinds 1922.
- 1917 vrouwen passief kiesrecht
- 1919 ‘gewone’ man passief, vrouw actief.
- 1922 actief vrouw in grondwet
kiesstelsels
- het meerderheidsstelsel
2. het stelsel van evenredige vertegenwoordiging
oplossing nadeel meerderheidsstelsel
eisen dat een kandidaat de absolute meerderheid heeft. (tweede ronden tussen top 2) nadeel hiervan; mensen stemmen op ‘next-best’ kandidaat.
kiesdeler:
aantal uitgebrachte stemmen : aantal beschikbare plaatsen
groepskiesdeler:
het aantal op de lijstengroep uitgebrachte stemmen : het aantal toegekende zetels
EK
gekozen door leden PS (sinds 1848)
contraseign
koning en minister(s) of staatssecretaris(sen) moet(en) wetten en KB’s ondertekenen. ‘medeondertekening van minister(s)’
koning
samen met ministers ‘regering’. heeft een constitutionele en functionele positie.
minister zonder portefeuille
hebben geen leiding over een ministerie. geven bijzonder gewicht aan bepaald beleidsterrein van ministerie.
minister-president
- representeert het kabinet tegenover de Koning.
- lid van europese raad
- steeds belangrijker in EU
- Minister van Algemene Zaken
Kan in z’n eentje besluiten een onderwerp op de agenda te zetten. (vroeger niet)
staatssecretaris
- sinds 1948. (kan door KB benoemd worden om een minster te ondersteunen, geen stemrecht)
- moet aftreden als hij niet meer het vertrouwen heeft van de volksvertegenwoordiging
- vervangt een tijdelijk afwezige minister.
minister ad interim
collega-minister. vervangt minister als hij tijdelijk afwezig is en als de minister niet in staat is om zijn staatssecretaris aanwijzingen te geven waardoor hij de tijdelijke plaatsvervanger is.
mandaat
de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan een besluit te nemen.
verhouding staatsorganen
historisch gegroeid van stelsel van absolute alleenheerschappij naar democratisch systeem van ‘checks and balances’