week 2 Flashcards

1
Q

referendum, burger- en volksinitiatieven

A

voorkomen dat de kloof tussen kiezers en gekozene te groot wordt. een vorm van directe democratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kiesrecht

A

volledig sinds 1922.

  1. 1917 vrouwen passief kiesrecht
  2. 1919 ‘gewone’ man passief, vrouw actief.
  3. 1922 actief vrouw in grondwet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kiesstelsels

A
  1. het meerderheidsstelsel

2. het stelsel van evenredige vertegenwoordiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

oplossing nadeel meerderheidsstelsel

A

eisen dat een kandidaat de absolute meerderheid heeft. (tweede ronden tussen top 2) nadeel hiervan; mensen stemmen op ‘next-best’ kandidaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

kiesdeler:

A

aantal uitgebrachte stemmen : aantal beschikbare plaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

groepskiesdeler:

A

het aantal op de lijstengroep uitgebrachte stemmen : het aantal toegekende zetels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

EK

A

gekozen door leden PS (sinds 1848)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

contraseign

A

koning en minister(s) of staatssecretaris(sen) moet(en) wetten en KB’s ondertekenen. ‘medeondertekening van minister(s)’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

koning

A

samen met ministers ‘regering’. heeft een constitutionele en functionele positie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

minister zonder portefeuille

A

hebben geen leiding over een ministerie. geven bijzonder gewicht aan bepaald beleidsterrein van ministerie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

minister-president

A
  1. representeert het kabinet tegenover de Koning.
  2. lid van europese raad
  3. steeds belangrijker in EU
  4. Minister van Algemene Zaken

Kan in z’n eentje besluiten een onderwerp op de agenda te zetten. (vroeger niet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

staatssecretaris

A
  1. sinds 1948. (kan door KB benoemd worden om een minster te ondersteunen, geen stemrecht)
  2. moet aftreden als hij niet meer het vertrouwen heeft van de volksvertegenwoordiging
  3. vervangt een tijdelijk afwezige minister.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

minister ad interim

A

collega-minister. vervangt minister als hij tijdelijk afwezig is en als de minister niet in staat is om zijn staatssecretaris aanwijzingen te geven waardoor hij de tijdelijke plaatsvervanger is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

mandaat

A

de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan een besluit te nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verhouding staatsorganen

A

historisch gegroeid van stelsel van absolute alleenheerschappij naar democratisch systeem van ‘checks and balances’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

king’s prerogative

A

William Blackstone 1765. goed dat voordelen koning openlijk besproken worden.
Het ‘prerogative’ is in 18e eeuw teruggebracht door het recht erkende koninklijke bevoegdheden.

17
Q

Engelse voorbeeld

A

Enigen waarbij de monarchale regeringsvorm behouden is gebleven.

  1. privileges koning werden minder
  2. opkomst ministeriele verantwoordelijkheden. het worden zelfstandige organen. koning alleen adviserende taak.
18
Q

bevoegdheden parlement in 1815

A
  1. medewetgever samen met de koning

2. het recht de begroting goed te keuren

19
Q

grondwetsherziening 1840

A
  • medeondertekening van KB’s door een minister (art 47 GW)

- strafrechtelijke ministeriele verantwoordlijkheid ( uit GW in 1983)

20
Q

grondwet 1848

A

meer liberale koers in 1848.

politieke ministeriele verantwoordelijkheid in GW. –> koning nog minder macht.

21
Q

verhouding regering parlement

A

vroeger:

wil van parlement zal prevaleren boven die van regering

nu:

tweedeling tussen regering + regeringsgezinden & oppositie.

22
Q

partijenstelsel

A

eind 19e eeuw tot ontwikkeling. zorgde voor dualisme. Regering & SG eigen verantwoordelijkheid en gelijkwaardig.

23
Q

parlementair kabinet

A

bij regeerakkoord.

‘extraparlementair kabinet’ = als er geen regeerakkoord is en binding kabinet / parlementaire meerderheid zwak / niet aanwezig is.