Week 2 Flashcards

1
Q

Wat is het mortaliteitspercentage van community-acquired pneumonia (CAP)?

A

5-10%
IC: 30%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de pathofysiologie van een pneumonie?

A

inademen pathogeen micro-organisme in alveolaire ruimte –> lokale omstandigheden waardoor pathogeen delen in ruimte –> alveolaire macrofaag maak cytokines –> recruteren neutrofiele granulocyten + andere immuuncellen –> cellen alveolaire ruimte in –> alveolair exsidaat ontstaan door interactie pathogeen en immuuunsysteen –> pneumonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de belangrijkste afweer ‘bronnen’ in de long?

A

Innate:
- hoestreflex
- mucociliaire klaring
- anti-microbieel eigenschap van musosale oppervlak

Humoraal: antistoffen

Cellulair: macrofagen, cytotoxische T-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke symptomen kunnen voorkomen bij een pneumonie/CAP?

A
  • koorts
  • hoesten, met of zonde slijm
  • kortademigheid
  • thoracale pijn
  • vermoeidheid
  • malaise
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

In welke groepen kan je de verwekkers van een pneumonie plaatsen + welke micro-organisme vallen onder elke groep?

A

Typische: beta-lactam gevoelig + gramkleuring/kweek kan
- S. pneumoniae (pneumococcen)
- H. influenze
- Moraxella catarrhalis
- S. aureus

Atypisch: beta-lactam resistente + geen klassieke diagnostiek:
- legionella species
- myoplasma pneumoniae
- chlamydia pneumoniae/chalmydia psitacci
- coxiela burnettii

Viraal:
- influenza A/B
- Sars-CoV-2
- parainfluenza
- adenovirus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn kenmerken van presentatie + percentage bij een pneumonie, veroorzaakt door:
- pneumococcen
- stafylococcen
- H. influenza
- legionella
- mycoplasma
- chlamydia
- anaerobe

A

Pneumococcen (40%): acuut beloop, thoracale pijn, bloederig sputum, koude rillingen

Staphylococ (5%): zelfde als pneumococ, vaak gaat groep (influenza) vooraf

H. influenza (10%)/moraxella catarrhialis: mild beloop, groenig sputum, minder hoge koorts, COPD of andere pulmonale co-morbiditeit

Legionella (5%): idem aan pneumococ, oude hotels in wamre landen, sauna, zwembad

Mycoplasma (8%): griepachtig beeld, hoofdpijn, niet zo ziek, jonge mensen (<45 jaar) zonder comorbiditeit

Chlamydia (1%): zelfde als mycoplasma, risicofactor: papegaaien

Anaerobe: risicofactoren: alcoholisme, aspiratie, tandbederf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is er te horen bij LO passend bij een pneumonie?

A
  • crepitaties
  • verscherpt ademgeruis
  • gedempte percussie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welk aanvullend onderzoek kan je inzetten bij verdenking pneumonie?

A

alle klinische Patienten: 2x bloedkweek en sputumkweek

Ernstig CAP: urine antigeen test op legionella en pneumococcen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar wordt de CURB-65/AMBU-65 score voor gebruikt?

A

CURB-65/AMBU-65 score: inschatten mortaliteitsrisico

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de behandeling van een pneumonie/CAP?

A

Afhankelijk van verwekker:
Pneumococcen –> peniciline
pneumococcen/H. influenza –> amoxicilline
S. aureus –> flucloxacilline/augmentin/levafloxacine
legionella/H. influenza –> ciprofloxacin
legionella/mycoplasma/chlamydia/pneumococcen –> azithromycine (bij beta-lactam resistentie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke behandeling wordt er gegeven bij een ernstige CAP?

A

Niet-ICU: cephalosporine
wel ICU: cephalosporine + ciprofloxacin
monotherapie: moxifloxacin/levofloxacin
(pneumococ, legionella, S. aureus)

LET OP: binnen 4 uur AB toedienen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de duur van antibiotica behandeling bij een CAP?

A

onbekende verwekker: 5 dagen
bekende verwekker/vermoedelijke verwekker: kan langer behandeld worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat moet er gedaan worden bij therapiefalen bij een CAP?

A

opnieuw kweek
AB uitbreiden of switchen
broncoscopie
CT-thorax

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoeveel procent van CAP patiënten heeft plurale effusie?

A

9%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat betekend pleuraempyeem?

A

Pleuraempyeem = geïnfecteerde pleuravocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar wordt naar gekeken bij verdenking CAP en plurale betrokkenheid bij een pleurapunctie?

A

Pleurapunctie voor gram kleuring + pH

pH =/< 7,2 –> bacterieel metabolisme –> sensitief voorspellen gecompliceerde plurale effusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn indicaties voor drain plaatsing bij plurale effusie bij CAP?

A
  • pH < 7,2
  • Empyeem
  • loketten
  • grote hoeveelheid vocht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn redenen waarom mensen geen antivirale therapie slikken bij HIV?

A
  • bijwerkingen
  • grote tabletten
  • geen ziekte-inzicht
  • stigma
  • geen vertrouwen in gezondheidszorg
  • geen toegang tot de zorg
  • financiele barrière
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welk klinisch beeld past bij de typische verwekkers van CAP?

A
  • acuut, koortsend ziektebeeld
  • vaak productieve hoest en purulent sputum
  • lobaire infiltraat op X-thorax
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welk klinisch beeld past bij atypische verwekkers van CAP?

A
  • acuut/semiacuut/chronisch koortsen ziektebeeld: griep beeld
  • niet-productieve hoest en zelden purulent sputum
  • diffuse infiltratie afwijkingen op X-thorax
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waar wordt naar gekeken van de CURB-65 score (parameters)?

A
  • Verwardheid
  • Ureum: > 19 mg/dl
  • Ademfrequentie: > 30/min
  • Bloeddruk: systolisch < 90 mmHg of diastolisch < 60 mmHg
    -Leeftijd: > 65 jaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat voor type micro-organisme is een pneumocystis jirovecii?

A

pneumocystis jirovecii is een gist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de pathogenese van Pneumocystis jiroveci pneumonie (PJP)?

A

plakt aan alveolus wand door 2 adhesie glycoproteine: fibronectine + vitronectine –> inflammatoir proces met destructie van alveoluswand + verstoring van gaswisseling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe komt het dat PJP voorkomt als oppertunistische infectie bij HIV?

A

HIV infecteert CD4+ T-cellen –> niet meer goed werken –> (alveolaire) macrofagen niet goed aangestuurd door T-cellen –> Pneumocystis jirovecii niet opgeruimd –> PJP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is de behandeling van Pneumocystis jirovecii pneumonie (PJP)?
Co-trimoxacol: bij - pO2 < 70 mmHg of 8-9 kPa toevoegen: prednison - immuungecomplimenteerde patienten: na behandeling profylaxe: 1x d 480 mg co-trimoxacol
26
Wat moet er gedaan worden bij een CD4+ getal van: - < 200 - < 100
- < 200 --> altijd profylaxe voor PJP = co-trimoxacol - < 100 --> altijd profylaxe voor toxoplasmose = co-trimoxacol
27
Welke dominante denkstijlen/modellen zijn er om te kijken naar collectieve ziekte?
1. configuratie model: omgeving factoren - holistisch, inclusief, interactief, contextueel, multifactorieel 2. contaminatie model: besmetting mens op mens - 1 specifieke oorzaak/agent als oorzaak - monocausaal, reductionistisch denken 3. (pre)dispositie: beide denkstijlen nodig voor verklaring verschillen vatbaarheid: individueel, sociaal, geografisch
28
Hoe gaat de historische verschuiving van denkwijze over epidemieën wetenschappelijk gezien?
1. configuratie 2. kiemtheorie (contaminatie) 3. sociale hygiene (predispositie) 4. epidemiologische transitie (risicofactoren/synthese) 5. global health
29
Wat is de klassieke denkwijze die je terug ziet tijdens configuratie denken?
air, water, places-traditie: lichaam altijd interactie met omgeving die balans van individu kan verstoren (ziek maken)
30
Wat zijn de 'spin-off's van de bacteriologie?
- chirurgie: antisepsis en asepsis - immunologie - serologie - virologie - chemotherapie: zoektocht naar magic bullet
31
Wat betekend het en wat zijn de gevolgen van de zoektocht naar de 'magic bullet'?
betekent: vanuit contaminatie model denken dat 1 oorzaak is voor ziekte, die ene oorzaak uitroeien met 1 bullet (medicijn) Gevolg: - verschuiving van preventie (uit configuratie denken) naar curatieve - versterkt antibiotica revolutie: 'sleutel-slot-model'
32
Wat waren beperkingen aan de bacteriologie?
- kunnen dingen niet met 1 specifieke oorzaak aanwijzen - je moet naar meer kijken dan alleen de specifieke ziekteverwekker - kijken naar de kenmerken van de populatie - omgevingsfactoren zijn ook belangrijk
33
Waar leidt sociale hygiene tot?
Sociale hygiene leidt tot predispositie: sociaal-culturele hervorming nodig: - zorgen voor gezond nageslacht - verzorgen van kinderen - bestrijden alcoholisme, geslachtsziekten, asociaal gedrag en tuberculose
34
Welke verschillende oorzaken kan er gekoppeld worden aan de tuberculose epidemie?
- heridatie dispositie --> Tbc leidt tot degeneratie (zwakker worden bevolking) - mate van expositie aan tbc --> directe preventie - verminderde weerstand door sociaal-economische factoren --> indirecte preventie (armoede vraagstuk)
35
Welke twee epidemiologische transities vinden er plaats bij punt 4 van de historische verschuiving?
1. TBc: preventie belangrijker dan therapie - stelsel van lokale consultatie bureaus en huisbezoeken - overeenkomst tussen instellingen: help om maatregelen te laten slagen - verschuiving naar indirecte preventie --> sociaal economische kant belangrijker - van inter-persoonlijk naar intra-persoonlijk bedriegende gezondheid 2. 2e helft 20ste eeuw : infectie ziekte --> chronische ziekte
36
Welke oorzaken voor daling infectie ziekte in 2e helft 20ste eeuw zijn er?
- biologische evolutie: virulentie ziektekiemen omlaag - configuratie denken: sanitaire hervorming - kiemtheorie denken: vaccinatie, antibiotica - mcKoewn-these: levensstandaard/welvaart/voeding neemt toe waardoor ziekte omlaag gaat
37
Welke 3 fundamentele veranderingen kwamen voort vanuit de 2e wereldoorlog?
1. introductie van concept van risicofactoren 2. zwaartepunt van preventie verschoof van collectieve voorzieningen naar individuele leefstijl 3. verdwijnen van de vanzelfsprekendheid normen en waarden verbonden aan publieke gezondheid - vertrouwen autoriteit viel weg + secularisatie --> kritiek op paternalisme en moraal beleid - nadruk op verhouding professionele hulpverlener --> mondige patient
38
Wat gebeurt er na 1980?
Global health: terug keer van infectieziekte door: emerging disease, re-emerging
39
Welke factoren dragen bij aan het terugkeren van infectieziekte na 1980?
- klimaatveranderingen - globaliseren - mobiliteit mensen, dieren, producten, voedsel: ecologische ontwrichting/exploitatie natuurlijke leefomgeving en daardoor spillover
40
Wat voor plek is er voor contaminatie en configuratie in de global health periode?
Contaminatie: nadruk ligt op ZIEKTE Configuratie: nadruk ligt op GEZONDHEID nu: contaminatie > configuratie
41
Wat is de epidemiologie van sarcoïdose: - prevalentie - incidentie - piekleeftijd - piek moment
- prevalentie: 1-4 per 10.000 - incidentie: * 11 per 10.000: blank * 25 per 10.000: donker - piekleeftijd: volwassenen < 40 jaar - piek moment: winter en voorjaar (clustering: mei-juni)
42
In welke groepen zijn clusters van sarcoidose gevonden?
- marinier vliegtuig mannen - brandweer - gezondheidszorgmedewerkers
43
Wat wordt bedoelt met de kviem reactie?
Kviem reactie = inductie van granuloom vorming bij menselijk granoloom materiaal
44
Wat is sarcoïdose?
Sarcoïdose = granulomateuze inflammatoire ziekte zonder duidelijke oorzaak
45
Wat zijn risicofactoren voor het krijgen van sarcoïdose?
Genetisch: - afro-amerikaans - positieve FA Omgeving: - eerdere infectie doorgemaakt met: mycobacterium tuberculosis en/of borrelia burgodorferi
46
Welke plek is vaak betrokken bij sarcoïdose?
hilaire lymfe klieren (longen)
47
Wat zijn kenmerken van het granuloom dat wordt gevormd bij sarcoïdose?
cellen: T-cellen omgeven + macrofaag in het centrum - macrofaag kunnen lagerhans megacellen worden , bevat: * schaumannn lichaam: calcium + eiwitten * Astroid lichaam Niet verkazend
48
Welke klachten kunnen voorkomen bij sarcoïdose?
Longen: - dyspnoe Huid: - erythema nodosum - lupus pernod Oog: - uveitis (vooral anterior (66%) - conjunctivitis - scleritis - lacrimal gland Hartritmestoornis Endocrien: - schildklier - hypofyse - mannelijk geslachtsorgaan - vrouwelijk geslachtsorgaan Algemeen: - koorts - anorexie - gewichtsverlies - vermoeidheid Orgaan specifiek
49
Hoe kan de diagnose sarcoïdose worden gesteld?
LET OP: geen specifieke test voor sarcoïdose - CT/X-thorax - Bloed: * verhoogd calcium: door verhoogd vitamine D uit macrofaag * verhoogde ACE: gemaakt door T-cellen * lymfopenie - BAL: verhoogd T-cellen (vooral CD4+) - biopsie - longfunctieonderzoek: DCO, TLC, VC
50
Wat is de behandeling van sarcoïdose?
milde vorm: geen behandeling --> vanzelf weg gaan Ernstige vorm: steroiden --> methotrexaat (MTX), azathioprine (AZA), mycofenylaat, TNF-blokkers, hydroxychloroquine
51
Op welke momenten is behandeling noodzakelijk bij sarcoïdose?
- sarcoïdose in hart, oog en/of centraalzenuwstelsel - hypercalciumie - mortaliteit
52
Wat is de prognose in verschillende de stadia bij sarcoïdose?
stage 1: 60-80% stage 2: 50-60% stage 3: < 30% Lofgren: beste prognose
53
Welke klachten komen voor bij löfgren's syndroom?
erythema nodosum arthritis bilaterale hilaire lymfadenopathie
54
Tegen welke fosfolipiden zijn antistoffen gericht bij antifosfolipiden syndroom (APS)?
beta2-glycoproteine-1 = apolipoproteine H = Apo-H
55
Welke testen kunnen worden gedaan om antifosfolipiden syndroom aan te tonen?
- APLA test: groepen van antistoffen met deels overlappende specificiteit - lupus anticoagulans - anticardiopine antistoffen - antistoffen tegen Apo-H - stollingstijd
56
Hoe komt het dat de stollingstijd is verlengt bij antifosfolipiden syndroom?
antistoffen aanwezig in bloed die stollingscascade tegen werken --> verlengde stollingstijd
57
Aan welke criteria moet worden gedaan om te spreken van antifosfolipiden syndroom (APS)?
minimaal 1 van: - arteriële en/of veneuze trombose - recidiverende vruchtdood plus: - antifosfolipiden antistoffen vaak met: - trombopenie - livedo reticulaire
58
Wat is de relatie tussen antifosfolipiden syndroom en zwangerschap
- kans op levend kind: 30% - kans op levend kind bij behandeling: ± 70% APS veroorzaakt vooral problemen in 2e trimester
59
Hoe is de behandeling van antifosfolipiden syndroom tijdens de zwangerschap?
aspirine in lage dosis LMWH of combinatie van beide gegeven
60
Welke drie vormen van antifosfolipiden syndroom zijn er?
primaire vorm: geen andere auto-immuunziekte erbij secundaire vorm: andere auto-immuunziekte erbij APS bij lupus like syndroom: 1 tot 3 van LED criteria erbij
61
Welke andere auto-immuunziekte komen veel samen voor met antifosfolipiden syndroom?
- SLE - MCTD - Syndroom van Sjögren
62
Hoeveel procent van patiënten heeft antifosfolipiden syndroom bij: - veneuze trombose - herseninfarct < 50 jaat
Veneuze trombose: 5-30% APS Herseninfarct < 50 jaar: 2-46%
63
Hoe groot is het risico op vruchtdood bij antifosfolipiden syndroom?
70%
64
Wat is de behandeling van antifosfolipiden syndroom?
- reguliere antistolling: cumarine, heparine * duur: vaak levenslang (geen consensus) * streefwaarde INR: 3,0-3,5 (geen consensus) * geen DOAC - zwangerschap: LMWH - immunoglobuline thérapie - plasmaferese - statines: beschermen cerebrovasculare accidenten - rituximab ??
65
Waar hebben patiënten met antifosfolipiden syndroom een verhoogd risico op?
Trombose: arterieel en veneus Bloeding door de antistolling Vroege arteriosclerose
66
Wat is de pathofysiologie van CF?
mutatie in gen voor chloor-transporten --> secundaire verstoring transport natrium en water : - zweetklieren --> gestoorde terugresporptie --> zout zweet - luchtwegen --> tekort chloor, natrium en water --> droge longen - ophoping taai slijmvlies in organen: tractus digestivus en tractus respirators
67
Wat zijn genetische kenmerken van CF? - mutatie in - meest voorkomende mutatie - overervingspatroon - dragerschap - incidentie
- mutatie in: CDRT - meest voorkomende mutatie: Df508 - overervingspatroon: autosomaal recessief - dragerschap: 1:30 - incidentie: 1:3600
68
Want is de epidemiologie van CF: - prevalentie - incidentie - levensverwachting nu geboren baby
- prevalentie: 1250 - incidentie: 40-50 per jaar - levensverwachting nu geboren baby: 50 jaar
69
Hoe gaat de diagnostiek van CF?
Gouden standaard: zweettest --> verhoogd chloor waarbij chloor > natrium genetica: 2 mutaties Neus en/of slijmvliespotentiaal
70
Wat is de kliniek van CF tijdens pediatrie?
- meconium ileus - langer icterus na geboorte - vette, volumineuze ontlasting - opgezette buik - verminderde eetlust - groei achterstand - hoog zoutverlies tijdens zweten - recidiverende luchtweginfectie
71
Wat is de kliniek van CF tijdens volwassenen?
- recidiverende luchtweginfectie - obstructie van tractus genitalis - exo en endocriene pancreas insufficiëntie - levercirrose, portale hypertensie, bloedingen - tekort aan vetoplosbare vitamines - neuspoliep - man: infertiliteit - vrouw: verlaagde infertiliteit - zonnesteek - osteoporose
72
Wat valt onder de CF stigmata?
- geringde lengtegroei - laag gewicht - tongvormige thorax - clubbing
73
Welke pulmonale klachten kunnen voorkomen bij CF?
- recidiverende luchtweginfecties - bronchiectasieën - ABPA - hemoptoë - pneumothorax - pulmonale hypertensie - cor pulmonale
74
Welke verwekkers komen vaak voor bij recidiverende luchtweginfectie bij CF patiënten?
- S. aureus - Psuenomonas: burkholderia cepacia - Atypische mycobacterien - virussen - schimmels
75
Waar is de behandeling op gericht bij CF + hoe wordt dat behaald (welke behandelopties toegepast)?
Goede voedingstoestand: - verteringsenzymen - calorisch intake omhoog: vet, suiker, melk, zout - vezelrijk dieet - veel drinken Voorkomen en vroeg behandelen infecties: - sputum drainage - fysiotherapie: verbeteren clearence: sporten en hoesten - kruisinfectie preventie - antibiotica: oraal, IV, inhalatie: * agressief * onderhoud, suppressie therapie Behandeling pulmonale complicaties - pneumothorax --> drainage - hemoptoe --> AB, stollingscorrectie, embolisatie - kortademigheid --> zuurstof - 'slijmverdunners' Extrapulmonale behandeling: - insuline - vetoplosbare vitamines - als nodig: chirurgie neuspoliep - als nodig: ligatie slokdarmvarices - voorkomen en behandelen osteoporose
76
Wat kunnen psychosociale aspecten zijn van CF?
- beperkte levensverwachting - achteruitgang gezondheid - steeds meer tijd kwijt aan therapie - veel leefregels - stigma en sociale isolatie - gezin/carriere
77
Wat is de meest voorkomende verwekker van bronchiolitis?
RS virus
78
Wat is de kliniek bij bronchiolitis?
- zuigeling < 1 jaar - aansluitend aan verkoudheid met snelle progressieve dyspnoe - tijdens hoesten bellen blazen - subfebriel - intrekkingen - diffuus inspirator crediteren - expiratoire piepen
79
Wat zijn risicogroepen voor bronchiolitis
IEDEREEN BIJ WIE EEN NAUWE LUCHTWEG KAN ONTSTAAN - zuigelingen < 2 jaar --> kans op apnoe (stoppen ademen) - kinderen met nauwe luchtwegen: * ex-prematuren * bronchopulmonale dysplasie: longschade, premature na beademing (geeft longschade) * aangeboren hartafwijkingen * aangeboren long- en luchtwegafwijkingen
80
Wat is de behandeling van bronchiolitis?
- zuurstofondersteuning - voldoende vochtinname - als nodig: IC + beademing - bronchusverwijding: SABA --> als merkbaar effect op ademfrequentie - corticosteroïden: evidence-based NIET geïnduceerd
81
Wat kan er preventief tegen bronchiolitis worden gedaan?
Passieve immunisatie: palivizumab
82
Wat is de prognose van een bronchiolitis?
gunstig, restloos herstel RS virus infectie: - geen immuniteit tegen nieuwe RS virus - RS virus in 1e jaar --> verhoogd risico op frequent episoden met piepende ademhaling in 1e 3-4 jaar - geen relatie met atopie
83
Wat zijn risicofactoren voor het krijgen van lagere luchtweginfecties?
- leeftijd < 5 jaar en > 65 jaar - chronische longaandoeningen: CF, astma, BPD - hypotonie en/of aspireren - immuundeficientie - congenitale afwijkingen aan hart of long
84
Wat zijn de WHO criteria voor pneumonie?
- koorts en hoesten - rhonchi en crepitaties - tachypnoe - leukocytose > 10 x 10^9 - differentiatie > 15% staven - consolidatie op X-thorax
85
Welke verwekker komt vaker voor bij kinderen: - < 3 maanden - 3 maanden - 5 jaar - > 5 jaar
- < 3 maanden: * bacterieel: ++++ * viraal: + - 3 maanden - 5 jaar * bacterieel: ++ * viraal: +++ - > 5 jaar * bacterieel: ++++, mycoplasma * viraal: ++
86
Welke bacteriele verwekkers veroorzaken een pneumonie?
- streptococcen pneumonia (pneumococ): 90% - mycoplasma - hemophilus influenza - morexella catarrhalis - staphylococcus aureus - wereldwijd: mycobacterium tuberculosis
87
Welke virale verwekkers veroorzaken een pneumonie?
- RS virus - Parainfluenza - influenza - adenovirus - rhinovirus - humaan metapneumovirus - wereldwijd: SARS-CoV-2 (?)
88
Wat is de behandeling van pneumonie bij kinderen?
Antibiotica: empirisch therapie: - < 5 jaar: beta lactam --> amoxycilline - > 5 jaar: marcolide --> clarithromycine, azitromycine Zuurstof Vocht/voeding Mogelijk beademing op IC