Week 2 Flashcards

1
Q

Op welke drie eigenschappen worden neuronen geclassificeerd?

A

Axonale projecties (lengte van de axonen), (dendritische geometrie (dendrietpatroon, radiaal, piramidaal), aantal processen (input richting celsoma)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bij toevoeging van kalium aan het externe milieu wordt de membraanpotentiaal positiever, klopt dit?

A

Dit klopt. Het rustmembraanpotentiaal wordt in stand gehouden door kalium ionen (aangezien kaliumkanalen als enige openstaan in rust), en door meer extracellulair kalium zal er minder drijvende kracht naar buiten zijn, waardoor de membraanpotentiaal positiever wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat gebeurt er bij influx van natrium en efflux van kalium met de membraanpotentiaal?

A

Bij natrium influx wordt de membraanpotentiaal positiever, bij kalium efflux wordt de membraanpotentiaal negatiever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke verschillende potentialen bestaan er en hoe verschillen zij?

A

Receptorpotentiaal (sensibele informatie vormt een prikkel die wordt doorgegeven aan een afferent neuron), synaptisch potentiaal (communicatie tussen twee neuronen), actiepotentiaal (bij spieren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe werkt de natrium/kaliumpomp?

A

Pompt actief 3 natrium naar buiten en 2 kalium naar binnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat bepaalt de vorm van een potentiaal?

A

De hoeveelheid ionkanalen op een membraan. Het type natriumkanalen speelt een rol bij hoe snel potentialen elkaar kunnen opvolgen, de kalium kanalen zorgen voor de langzame repolarisatie fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het effect van tetrodotoxine?

A

Blokkeren van de natriumkanalen, waardoor er geen actiepotentiaal meer kan plaatsvinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het effect van tetraethylammonium?

A

Blokkering van kaliumkanalen, hierdoor kan wel een influx van narium plaatsvinden, maar geen repolarisatie. De actiepotentiaal blijft dus op zijn piek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de fuctie van microglia?

A

Spelen een rol bij de immuunrespons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat kan je zeggen over de concentratiegradiënt en elektrische gradiënt op de peak van een potentiaal?

A

Die zijn daar aan elkaar gelijk. Ze zijn ook aan elkaar gelijk bij de rustmembraanpotentiaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe vergroot je de lengteconstante van een axon?

A

Een grotere membraanresistentie en een grotere axon diameter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar zijn knopen van ranvier rijk aan?

A

Natriumkanalen, hier vindt het doorgeven van het actiepotentiaal plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem vijf functies van astrocyten

A

opname van K+ in extracellulaire ruimte, opname en metabolisatie van neurotransmitters, vormen gliamembraan op bloedvaatjes (membrana limitans), migratie van jonge neuronen, opruimen va afgestorven neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de functie van ependymcellen

A

zij bedekken het lumen van de oorspronkelijke neurale buis (de ventrikels en het centrale kanaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Werkt een oligodendrocyt in het perifere zenuwstelsel of het centrale zenuwstelsel?

A

Centrale. Cellen van Schwann werken in periferie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de functie van satellietcellen?

A

Het omgeven van de cellichamen van de in perifere ganglia gelegen neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is temporele summatie?

A

Optelling van snelle opeenvolgende stimuli, op één plek. Dit gebeurt in een synaps dat herhaaldelijk is geactiveerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is spatiële summatie?

A

Gelijktijdige stimuli op verschillende plaatsen met een cumulatief effect, de synapsen werken samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is een MEPP?

A

Een miniature end plate potential, waarbij calciumkanalen spontaan opengaan en blaasjes met neurotransmitter worden gereleaset in de neuromusculaire overgang. Als MEPP’s summeren kan een EPP ontstaan, die wel of niet de drempelwaarde zal overschrijden om een actiepotentiaal te vormen.

20
Q

Noem voorbeelden van exciterend post-synaptische neurotransmitters:

A

Glutamaat, dopamine, serotonine, (nor)adrenaline, acetylcholine, aspartaat

21
Q

Noem voorbeelden van inhiberende neurostramsmitters:

A

GABA en Glycine

22
Q

Waar zorgt een colloid cyste voor?

A

Verwijding van de laterale ventrikels, door obstructie van het foramen van Monro

23
Q

Wat is het effect van een aquaductus stenose?

A

Verwijding van het laterale en derde ventrikel

24
Q

Waarvan is er sprake bij een atresie van de outlet foramina?

A

Een obstructieve niet-communicerende hydrocephalus, die is ontstaan door een atresie (niet vormen) van het foramen van magedie of luschka. Alle ventrikels zijn hierbij verwijdt

25
Q

Wat kunnen oorzaken zijn van een obstructieve communicerende hydrocephalus na het vierde ventrikel zijn?

A

Meningitis, subarachnoïdale bloeding, veneuze sinus trombose

26
Q

Welke arterie zorgen voor de mediale bloedvoorziening van de pons en medulla?

A

a. basiaris

27
Q

Welke arteriën zorgen voor de laterale bloedvoorzieing van de medulla en pons?

A

Perforerende takken van de PICA en AICA

28
Q

Hoe ontstaat het syndroom van horner?

A

Door uitval van sympatische innervatie van één deel van het gelaat

29
Q

Welke spier eleveert het ooglid?

A

m. levator palpebrae

30
Q

Welke hersenzenuwen behoren bij het mesencephalon?

A

3+4

31
Q

Welke hersenzenuwen behoren bij de pons?

A

5, 6, 7, en 8

32
Q

Welke hersenzenuwen horen bij de medulla?

A

9, 10, 11, en 12

33
Q

Welke symptomen verwacht je bij uitval van de n. oculomotorius?

A

ptosis, mydriasis (lichtstijve pupil), verwijde pupil, oog kijkt naar buiten en beneden

34
Q

Waar zorgen de parasympatische vezels van de nervus oculomotorius voor?

A

Verkleinen van de pupil. Bij compressie van deze zenuw worden de parasympatische vezels als eerst aangedaan en ontstaat daardoor een verwijde pupil die niet meer op licht reageert

35
Q

Wat zijn kenmerken van n. trochlearis uitval?

A

Niet meegaan van het oog bij naar beneden in de binnenste ooghoek kijken, dubbelzien bij lezen en de trap aflopen. Bij recht vooruit kijken zijn er geen afwijkingen te zien

36
Q

Hoe ontstaat een nystagmus?

A

Een nystagmus kan ontstaan bij een leasie in de FLM, de verbinding tussen de N. II en N. VI beiderzijds. De FLM wordt aangestuurd door de abducens (VI) kern, contralateraal. De FLM stuurt op zijn buurt de N. II aan ipsilateraal. Bij een laesie in de linker FLM, zal bij naar rechts kijken het linkeroog niet meegaan

37
Q

Wat is en Bell’s parese?

A

Een perifere idiopathische facialisparese die spontaan ontstaat en spontaan herstelt.

38
Q

Welke drie dingen zijn vereist voor normaal bewustzijn?

A

Het ARAS: ascenderend reticulair systeem, de cerebrale cortex, en de verbindingen tussen de ARAS en de cortex via de thalamus

39
Q

Wanneer spreken we van een coma?

A

Als iemand de ogen niet opent, niet beweegt bij een opracht en niet spreekt (EMV score van 8 of lager, 1-5-2). Op dit punt is meer dan de helft van de drie vereiste systemenen aangetast. Er is daarnaast minstens één intacte hersenhelft nodig

40
Q

Een diffuse laesie geeft het meest kans op bewustzijnsverandering. Hoe ontstaat een diffuse laesie?

A

Ontstaat door hypoxie, ischemie, hypoglycemie, hyponatriëmie, trauma, epilepsie of intoxicatue in de cortex

41
Q

Waar staat ABCDE voor?

A

Airway, Breathing, Circulation, Disabalities, Environment

42
Q

Liggen de kernen van de nervus trigeminus voor gnostische en vitale sensibiliteit ipsilateraal of contralateraal?

A

Ipsilateraal, de gnostische sensibiliteit ligt hoger in de nucleus principalis, de vitale sensibiliteit ligt lager in de nucleus spinalis. Beiden schakelen na hun kern contralateraal over naar de thalamus

43
Q

Waar ligt de AICA?

A

In de overgang tussen de medulla en de pons

44
Q

Welke banen zijn aangedaan bij een mediaal syndroom van de hersenstam?

A

Tractus corticospinalis en bulbaris, lemniscus medialis (uitval gnostische sensbiliteit contralaterale zijde), motorische hersenzenuwen (ipsilaterale zijde)

45
Q

Welke symptomen verwacht je bij een lateraal syndroom van de hersenstam?

A

tractus spinothalamicus en cerebellaire banen zijn aangedaan, dit betekent contralaterale uitval van vitale sensibiliteit en ipsilaterale ataxie. Uitval van zowel sensibiele hersenzenuwen als gemengde hersenzenuwen ipsilateraal.